Leidse geschiedenis: Jan van Hout
Jan van Hout (1542-1609) is een bekend en belangrijk figuur in de geschiedenis van Leiden. Hij was stadssecretaris van 1562 tot zijn dood, met een korte onderbreking tussen 1569 en 1573. Hij was vernieuwend in en buiten zijn functie als stadssecretaris. Ook was hij nauw betrokken bij de oprichting van de universiteit van Leiden en eigenlijk alle zaken binnen de stad.
Jeugd en vroege carrière van Jan van Hout
Jan van Hout werd op 1542 in Leiden geboren. Hij is de oudste zoon van vader Cornelis Meeszoon van Hout en Margriete Pieter Jaspersdochter. Er is weinig bekend over zijn familie en zijn jeugd, behalve dat hij uit een niet erg welvarend weversgeslacht kwam. Gezien de kwaliteit van wat hij later schreef is hij misschien wel naar een Latijnse school geweest, maar een universitaire opleiding is vrijwel uitgesloten. In 1562 trouwde hij met Elisabeth Reyniersdochter van Wing. In juli van datzelfde jaar trad Jan van Hout aan als klerk van de stadssecretaris van Leiden: Jacob de Milde. Twee jaar later overleed deze en volgde Van Hout hem op als stadssecretaris.
Willem van Oranje en de Opstand
In 1569 wordt hij weer ontslagen door het stadsbestuur op aandringen van de graaf van Bossu, de voorlopige stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Dit omdat hij ervan verdacht wordt zich met de Opstand tegen Spanje bemoeid te hebben. Hij vlucht samen met zijn familie en belandt uiteindelijk in Emden, waar hij tot 1572 zou blijven. Na de inname van Den Briel door de geuzen keerde hij terug naar Holland en steunde hij openlijk de Opstand. Samen met de Leidse burgemeester Pieter Adriaensz van der Werf reist Van Hout als diens secretaris door het Westland om geld te werven voor Prins Willem van Oranje. In januari 1573 verzoekt Jan van Hout om weer in zijn functie als stadssecretaris hersteld te worden, maar dit liep enige vertraging op. Eerst moest zijn opvolger, Foy van Brouckhoven een benoeming tot baljuw van Rijnland aanvaarden, zodat de positie van stadssecretaris weer vrij was. Dit zou in augustus 1573 zijn, twee maanden voor het eerste beleg van Leiden. Tot die tijd werkte Van Hout als notaris, en daarna overigens ook nog tot zijn dood, aangezien het een lucratief beroep voor hem was. Op 10 maart 1573 werd Van Hout officieel benoemd door Willem van Oranje. En dat bleek een goede zet van de Vader des Vaderlands: tijdens de belegeringen van Leiden in 1573 en weer in 1574 liet hij zijn organisatorische kwaliteiten blijken als stadssecretaris en rechterhand van de bevelhebber Janus Dousa. Tijdens een crisisvergadering over de overgave, waar onder andere burgemeester Van der Werf voorstander van was, wist hij de verhitte discussie te bekoelen door de aanwezigen te dwingen hun mening duidelijk en een voor een te verhalen ten behoeve van de notulen. Door dit optreden werd er geen overhaaste beslissing genomen. Tevens wist hij op tijd de schutterij in te schakelen om een in scene gezette oploop van vrouwen en kinderen uiteen te jagen. Er kwam geen overgave. Deze beslissing werd uiteindelijk beloond met het Leids Ontzet.
Stadsarchivaris
Na het Ontzet wordt Van Hout naast zijn functie als stadssecretaris ook stadsarchivaris. De privileges en oorkondes die de vrijheid van Leiden aantonen moesten worden beschermd. De oorkonden lagen sinds 1513 in een ijzeren kist die in een vochtige kamer bewaard werd in het huis van de Schout. Hierdoor waren zij in erg slechte staat. Ze werden schoongemaakt en overgeschreven door Van Hout en de secretarie. In 1577 besluit het Leidse magistraat zelfs dat oude stadsprivileges en charters in een oplage van 100 stuks gedrukt moesten worden. Ook deze taak valt onze stadssecretaris toe omdat het magistraat van Leiden er zeker van wilde zijn dat zij niet in verkeerde handen terecht zouden komen. Een drukkerij werd ingericht op het raadhuis van Leiden voor deze voor Leiden belangrijke druk:
Der stadt Leyden Dienstbovc.
Universiteit van Leiden
Jan van Hout was niet alleen een invloedrijk man in het stadsbestuur, hij was ook verbonden aan de Universiteit van Leiden sinds de oprichting in 1575 tot 1596. Naast secretaris van de instelling was hij ook secretaris van het College van Curatoren, waardoor hij deel uit maakte van het dagelijks bestuur van de universiteit. Door zijn belangrijke functies stond Van Hout in contact met belangrijke intellectuele en universitaire figuren in Leiden, zoals Janus Dousa, professor Justus Lipsius, de apotheker Chrestien Porret en Christoffel Plantijn.
Conflicten
Tussen 1590 en 1594 loopt er een viertal processen wegens smaad tussen Van Hout en Dirk van Egmont, secretaris van het hoogheemraadschap Rijnland. De beschuldiging van Van Egmont over Van Hout's functioneren als notaris blijft hem achtervolgen tot aan zijn testament aan toe. Voor zijn dood, het is echter onbekend wanneer, drukt hij ook een werkje over de kwestie:
Openinge van de gront-oorzake daermede Jan van Hout, secretarys der Stadt Leyden, niet zonder openbare calaenge beschuldigt ende betegen wort. In 1595 nam de stadsregering een klacht in behandeling aangaande Van Hout. Hij zou niet voldoen als stadssecretaris. Officieel wordt er 1200 gulden van Van Hout gevorderd, vanwege oneigenlijk gebruik van de drukpers. Om de eis te weerleggen schrijft Van Hout een vertoog over zijn werk in de secretarie, de kosten van het oprichten van de drukkerij en zijn contract in 1597. Het stuk draagt het opschrift:
Vertoog aan Ed. Heeren van de Gerechte der stad Leyden overgegeeven bij Jan van Hout, secretaris, bevattende kortlijk zijn bedrijf en handel, overgeleverd in vergaderinge van die van de Gerechte aan handen van P. Andriaensz. van der Werff, eersten presideerenden Burgemeester opte 25 October 1596. Van Hout berekent in het manuscript dat de totale kosten (aanloopkosten, de houten drukpers en het lettermateriaal) 530 gulden, 14 stuivers en 18 penningen bedroegen. Van Hout rekent vervolgens voor dat zijn verdiensten voor de stad hoger zijn dan de beloning die hij daarvoor ontving. Blijkbaar is hij overtuigend genoeg, want de geëiste 1200 gulden worden hem geschonken. Bovendien komt de drukkerij (
De Raedthuyspers), zonder de drukpers overigens, in zijn bezit.
Testament van Jan van Hout
Wanneer Jan van Hout sterft op 12 december 1609 laat hij 2800 gulden, een rijke kunstverzameling, acht huizen in de stad en verscheidene boerderijen na. In zijn testament staat echter niets over wat er met de drukkerij moet gebeuren. Zijn erfgenamen hebben geprobeerd om het lettermateriaal te verkopen, dat waarschijnlijk verspreid is geraakt over de Leidse drukkerijen.