Leiden, een Heel-Nederlands succesverhaal
Leiden is bekend om het Leidse laken en het typisch Leidse dialect. Slechts weinigen weten echter dat de Leidse welvaart en aard is ontstaan in de 16de eeuw als gevolg van de immigratie uit de Zuidelijke Nederlanden van zowel Vlamingen als Walen. In dit artikel zal nader worden ingegaan op de ontwikkeling van Leiden in de vroegmoderne tijd.
Leiden, een Heel-Nederlands succesverhaal
Een typisch Hollandse stad
Leiden is een Hollandse stad aan de oude loop van de Rijn, vlakbij waar deze ‘navelstreng van het Avondland’ in de zee uitmondt. Deze middelgrote stad, die tussen de hoofdstad Amsterdam en de regeringszetel ’s-Gravenhage ligt, leeft van oudsher van de nijverheid. Leiden staat vooral bekend als de universiteitsstad met zijn mooie grachten, zoals het Galgewater, het Rapenburg en het Steenschuur.
Leiden is tegenwoordig een stad, die zich nauwelijks onderscheidt van de andere Hollandse steden, maar dat is ooit anders geweest, zo getuigen de vele historische gebouwen. In de 17de eeuw was Leiden een van de grootste steden van Holland en was het Leidse laken in heel Europa vermaard. Zoals Amsterdam destijds groot was door de handel, zo was Leiden groot door de nijverheid.
Vele toeristen vergapen zich iedere zomer aan de schoonheid van de Leidse binnenstad, wanneer zij de stad met een bezoekje vereren op hun doorreis naar de luchthaven Schiphol of naar de naburige bollenvelden van de Keukenhof. Zij staan echter nauwelijks stil bij de wordingsgeschiedenis van deze stad. Dit artikel zal handelen over het Hollandse succesverhaal, met een Heel-Nederlandse noot.
Leiden tijdens de Middeleeuwen
Lugdunum Batavorum is de Latijnse benaming van Leiden, maar is dat pas sinds de Renaissance. Leiden is namelijk niet gesticht rond een Romeins castellum, wat de ligging aan de Rijn zou doen vermoeden, maar is pas in de vroege Middeleeuwen ontstaan.
De nederzetting heeft zich waarschijnlijk ontwikkeld onder de bescherming van de burcht, die uitkijkt op de samenloop van de Oude en Nieuwe Rijn. Door de strategische ligging van de burcht aan de Rijn en de handel over deze rivier werd het toenmalige Leython een belangrijke nederzetting. Leiden speelde dan ook een belangrijke rol in het ontstaan van het graafschap Holland aan het begin van 12de eeuw. De graven van Holland schonken Leiden daarom veel privileges. In de 13de eeuw kreeg Leiden stadsrechten, met name van Floris V.
Doordat Leiden zo’n belangrijke stad was voor de Hollandse graven, werd zij ook het brandpunt van twisten omtrent de grafelijke erfopvolging, de zgn. Hoekse en Kabeljauwse twisten. Deze werden uiteindelijk beslecht door de Bourgondische hertogen, die in de 15de eeuw een lange periode van vrede en voorspoed inluidden, waardoor Leiden zich ontwikkelde tot regionaal nijverheidscentrum.
De situatie in de eerste helft van de 16de eeuw
Rond het midden van de 16de eeuw was Leiden uitgegroeid tot een stad meer dan 10.000 inwoners. Dat was bij lange na niet zo groot als toenmalige Vlaamse steden als Gent, Brugge en Ieper, die enkele tienduizenden inwoners hadden. Desalniettemin was Leiden in de 16de eeuw uitgegroeid tot een centrum van lakennijverheid, die steeds meer begon te produceren voor verre markten.
De economische voorspoed van Leiden vertaalde zich in de grootse bouw van de kerken, met name de Sint-Pancraskerk. De Leidse patroonheilige is echter Sint Pieter, wat men terugvindt in de symboliek van het Leidse wapenschild: de sleutels. De oudere Pieterskerk is al een imposant gebouw, maar het plan van de Pancraskerk was grootser opgezet. De afbouw werd echter doorkruist door de oorlog.
De ontwikkeling van Leiden werd bruut verstoord door de oorlog. De centralisatiepolitiek van de Habsburgers leidde in de tweede helft van de 16de eeuw tot een regelrechte burgeroorlog, die werd aangewakkerd door de godsdiensttwisten. Aangezien Holland zich al vroeg gewapenderhand verzette, werd Holland het strijdtoneel in de eerste helft van de oorlog.
Leiden in last!
In 1574 sloegen de Spanjaarden het beleg voor Leiden. Het stadsbestuur had verzuimd voorraden aan te leggen en het huurlingengarnizoen was tevoren de stad uitgestuurd om verlost te zijn van hun overlast. Leiden hield echter voorlopig stand door de bezielende leiding van schutterijhoofdman Jan van der Does, burgemeester Dirk Bronkhorst en stadssecretaris Jan van Hout.
Het beleg van Leiden kon worden weerstaan, doordat men vooruitzicht had op ontzetting van buitenaf. Willem van Oranje organiseerde vanuit zijn residentie te Delft de ontzetting van Leiden. Hij besloot om met water uit de Maas de landen rondom Leiden onder water te zetten, zodat de Spanjaarden het beleg moesten opbreken en de Geuzenvloot vanuit Rotterdam Leiden kon bereiken.
Op 3 oktober werd Leiden ontzet. Tot op de dag van vandaag wordt dat jaarlijks in Leiden herdacht en gevierd. Willem van Oranje beloonde de stad voor haar volharding door er in 1575 een universiteit te stichten. De Leidse universiteit was de eerste universiteit in het gewest Holland. Het Leidse wapen draagt sindsdien de spreuk: haec libertatis ergo – omwille van de vrijheid.
De situatie aan het einde van 16de eeuw
Na het beleg lag de Leidse nijverheid in duigen en was de bevolking gehalveerd door het voedseltekort en de ziekten tijdens het beleg. Stadssecretaris Jan van Hout pakte echter de wederopbouw van Leiden tot nijverheidsstad voortvarend aan. Hij stimuleerde de vestiging van nieuwe ambachtslieden, met name lakenwevers, die uit Vlaanderen en Brabant vluchtten voor oorlog en vervolging.
De ambachtslieden uit kwamen vooral uit de Vlaamse textielcentra, zoals Hondschoote en Belle in Zuid-Vlaanderen (dit is thans door Frankrijk ingelijfd gebied – MRB) en Ieper en Poperinge in West-Vlaanderen. Daarnaast kwamen er ook veel Walen en Brabanders uit Antwerpen en Leuven, maar de Vlamingen oefenden de meeste invloed uit, doordat zij met hun vakkennis de Leidse textielnijverheid op een hoger plan brachten.
De Vlamingen drukten hun stempel echter evenzeer op cultureel gebied. Zij richtten al spoedig een eigen rederijkerskamer in en aan de nieuwe universiteit doceerden uitgeweken Vlaamse professoren, zoals de beroemde theoloog Franciscus Gomarus. De in Haarlem woonachtige Vlaamse architect Lieven de Key ontwierp het imposante Leidse stadhuis, dat de nieuw verworven voorspoed uitstraalde.
De Leidse bevolking in de 17de eeuw
De snelle groei van de Leidse bevolking door de Zuidelijke inwijkelingen leidde tot een herstel van het bevolkingsaantal en op den duur was zelfs uitbreiding van de stad noodzakelijk. Het aantal Zuiderlingen was zo groot, dat zij al snel zeker de helft van de bevolking uitmaakten. De nieuwe buitenwijken raakten dan ook snel overbevolkt met Vlaamse textielarbeiders.
De gegoede burgerij en de Hollandse bevolking woonden vooral in de oude wijken van het centrum en het zuiden van Leiden. De Vlamingen kwamen grotendeels terecht in de nieuwe buitenwijken in het noorden en oosten van de stad. De kleine universitaire gemeenschap was vooral geconcentreerd rond het Rapenburg, waar de universiteitsgebouwen zich bevonden.
De Waalse gemeenschap maakte een aanzienlijk deel uit van de bevolking aan het begin van de 17de eeuw. Zij vestigde zich vooral in de oude buurt rondom de rivier Mare, dat tot het begin van de 20ste eeuw ‘Walenwijk’ werd genoemd. Daar heeft eeuwenlang de Waalse kerk gestaan. De gevluchte Franse hugenoten aan het einde van de 17de eeuw vestigden zich grotendeels in de bestaande Walenbuurt.
De Leidse taal
Leiden heeft een zeer karakteristiek dialect, dat nog zeer wijdverbreid onder de bevolking wordt gesproken. De Leidse taal is zodanig bijzonder, dat zij zelfs door Hollanders met enige bevreemding wordt betracht. De 19de eeuwse student-auteur Klikspaan (Johannes Kneppelhout) schreef vol vermaak over de volkstaal, die de hospita’s en dienstmeiden van de studenten spraken.
Het Leids kent een grote onderlinge verscheidenheid in uitspraak en intonatie. Dat komt vooral door de grote invloed van Zuid-Nederlandse streektalen, die de Vlamingen en Brabanders met zich meebrachten, en de buitengewone invloed van het Waals, die men elders in Holland nauwelijks vindt. Als gevolg hiervan kent het Leids dan ook een zeer uitgebreide eigen woordenschat.
Tegenwoordig is er echter onder invloed van het onderwijs in de Nederlandse standaardtaal niet veel over van de oorspronkelijke Leidse volkstaal. Toch ziet men ook invloed van de Leidse volkstaal op de Nederlandse landstaal. Goede voorbeelden zijn het gezegde ‘Leiden is in last’ (in zware moeilijkheden verkeren) en ‘bakkie doen’ (kopje koffie drinken), of het woord ‘glipper’ (sluiper, verrader).
De Zuid-Nederlandse taalinvloed
De zangerige toon, waarop het Leidse dialect vaak wordt gesproken, wordt toegeschreven aan het West-Vlaams, wat de meeste Vlamingen in Leiden van huis uit spraken. De Nederlandse taalkundige Wortel is met zijn studie naar het Leids erin geslaagd om vele Leidse woorden te herleiden naar hun herkomst in West- en Zuid-Vlaanderen. Maar de sporen lopen ook terug tot in Gent en Antwerpen.
Het Leidse woordje ‘koekebak’ (pannekoek) komt bijvoorbeeld zowel in Oost-, West- als Zuid-Vlaanderen (il est plat comme une couquebaque) voor. Een typisch Leids woord van West-Vlaamse origine is ‘aakster’, wat een levendig/lastig (kwestie van perceptie) kindje is. Ook een typisch Leids woordje is ‘meuje’ (tante), wat is afgeleid van ‘moeye’, dat nu nog bekend is in Zuid-Vlaanderen.
De Walen hebben hun weerslag gehad op zowel de Leidse naamgeving als de woordenschat. Namen als ‘Van Bergen Henegouwen’ en ‘Van Luik’ duiden op een Waalse afkomst, maar ook bekende namen als ‘Labrujère’ en ‘Teljeur’ (tailleur). Doch ook typisch Leidse woorden als ‘krimpeiren’ (lijden, afgeleid van: crever) en ‘plansier’ (plezier, afgeleid van: plaisir) komen voort uit de Waalse invloed.
Conclusie
Leiden is ontstaan als een typisch Hollandse stad met een levendige nijverheidstak, die echter een zware klap kreeg door het beleg van Leiden. Na het beleg kwamen er veel nieuwe inwoners uit het roerige Zuiden van de Nederlanden, waardoor de stad een belangrijke economische, intellectuele en culturele impuls kreeg. Zowel de Vlaamse en Brabantse als Waalse inwijkelingen hebben hun sporen nagelaten in de Leidse taal en cultuur. Dankzij hen werd Leiden in de 17de eeuw een welvarende stad, die het mooie aanzicht kreeg, waarvan we nu nog kunnen genieten.