Groen van Prinsterer en de scheuring van de Nederlanden
Groen van Prinsterer is een vooraanstaand 19de eeuws protestants denker, die in zijn jonge jaren werkelijk geloofde in de nieuwe staat der Verenigde Nederlanden onder koning Willem I, de Benelux avant la lettre. In dit artikel gaan we in op het staatkundig denken van deze markante persoonlijkheid ten tijde van de Belgische Opstand.
De persoon G. Groen van Prinsterer
Mr. Guillaume Groen van Prinsterer (°1801 †1876) was de meest vooraanstaande protestants-christelijke denker en politicus in de Noordelijke Nederlanden tijdens de 19de eeuw. Hij stond aan de wieg van de zgn. anti-these, dat wil zeggen de tegenstelling tussen revolutionaire ideologieën en de anti-revolutionaire levensbeschouwing. Onder zijn bezieling gingen de protestants-christelijken zich duidelijk manifesteren in de politiek, en werd er gestreden voor christelijk (‘bijzonder’) geïnspireerd onderwijs als antwoord op het liberale (‘neutrale’) onderwijs sinds 1848. Hij werd in het bijzonder geïnspireerd door het Reveil: een devote en elitaire protestants-christelijke beweging.
Groen van Prinsterer was in de jaren na de beëindiging van zijn studies rechten en letteren te Leiden in 1823 op zoek naar een geschikte betrekking voor een loopbaan. Hij was weliswaar voorlopig werkzaam als advocaat aan de Haagse balie, maar zijn hart lag toch bij de wetenschap, en in het bijzonder de geschiedenis: "Reeds vroeg is geschiedenis en staatkunde mijn geliefkoosde studie geweest." Enkele professoraten gingen echter vlak langs zijn neus voorbij, alvorens hij in 1827 door de tussenkomst van zijn vader een betrekking kreeg als referendaris aan het Kabinet van Koning Willem I. Het jaar daarvoor zal hij nog één poging ondernemen om in de academische wereld terecht te komen.
Groen van Prinsterer en het Koninkrijk der Nederlanden
Groen van Prinsterer groeide op in het tijdvlak, dat de Nederlanden weer één staatkundig geheel vormden in de vorm van een koninkrijk. Tijdens het Congres van Wenen in 1813 werd namelijk door de toenmalige grootmachten besloten om de Noordelijke Nederlanden en de Zuidelijke Nederlanden samen te voegen in een koninkrijk, dat als bufferstaat tegen Frankrijk moest dienen. De nieuwe staat was desalniettemin georganiseerd als een nationale eenheids-staat in plaats van een federatie van steden en gewesten. Het Huis van Oranje leverde geen stadhouder meer, maar een vorst, die feitelijk als een absolute koning regeerde. Het was dus een absolutistische eenheidsstaat, die op revolutionaire principes was gegrondvest.
In 1826 werd er per koninklijk besluit bepaald, dat er een opstellenwedstrijd diende te worden gehouden om een methode te vinden, waarop de vaderlandse geschiedbeoefening diende te worden behandeld. De winnaar van de wedstrijd zou worden benoemd tot ‘Geschiedschrijver des Rijks’. Groen van Prinsterer stortte zich gretig op deze wedstrijd, die tegemoet kwam aan zijn belangstelling en ambitie. In 1827 zou de uiteindelijke uitslag bekend worden gemaakt, maar uiteindelijk zou de uitslag tot het rampjaar 1830 op zich laten wachten. Groens opstel werd echter wel tot de beste inzending verkozen! Ondertussen was Groen, zoals boven vermeld, reeds werkzaam als referendaris aan het Kabinet des Konings.
Tussen 1827 en 1830 zat Groen van Prinsterer niet stil. De nieuwe eenheid van de Nederlanden begeesterde hem zeer. Hij zag er mogelijkheden in om de burgers te inspireren tot een patriottisch burgerschap door "de opwekking van den echt Nederlandschen geest". In 1829 publiceerde hij het geschrift Volksgeest en burgerzin, dat daartoe een aanzet gaf. Dit geschrift leidde tot de uitgave van een maandblad met de naam Nederlandse Gedachten, dat vanaf 1829 tot 1832 onder zijn redactieschap werd uitgegeven. Het was een bewust Heel-Nederlands blad, dat "…den welgezinden in België gerustheid omtrent Hollanders en Protestanten te geven, en den bijna verscheurden band tusschen de onderscheidene deelen des Rijks te herstellen."
Noord en Zuid
De hereniging van Noord en Zuid werd door veel mensen gezien als een logische historische correctie van een noodlottige staatkundige scheiding tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Desalniettemin bleef de geest van de eenheid bewaard in de cartografie, waarbinnen de Nederlanden in de vorm van de XVII Provinciën werden afgebeeld, totdat de Franse revolutionaire legers in 1794/1795 tijdelijk een einde maakten aan de onafhankelijkheid van de Nederlanden. Groen van Prinsterer zag de herstelde eenheid van de Nederlanden echter tevens als een nationale kwestie: "Noord en Zuid Nederland te zamen maken het ware Nederland, Hollanders en Belgen te zamen de eenige Nederlandse Natie uit."
De kwestie van de landstaal was voor Groen dan ook cruciaal: "Nu is de vraag voor de Nederlandse natie of ze Nederlands wil blijven of Frans worden? Indien voor dat laatste wordt gekozen, zal het Zuiden opgaan in Frankrijk." Hij drukte dit daarom ook kort en bondig uit: "De taal is het kenmerk van de Natie." Het Koninkrijk der Nederlanden bevatte weliswaar Franstaligen en Walen, maar volgens Groen moest de landstaal van de Nederlanden Nederlands worden, omdat dat volgens hem de sleutel was tot de verbroedering. Hij wilde het Waals echter niet doen laten verdwijnen, maar laten voortbestaan als omgangstaal naast het Nederlands als landstaal voor de Nederlanden.
Groen was zeker niet blind voor andere onderlinge verschillen, zoals de godsdienst. De grens tussen de Rooms-katholieke en Protestantse gewesten liep immers dwars door de Nederlanden langs de Grote Rivieren. De strenggelovige protestant Groen van Prinsterer was bereid omwille van de volkseenheid de vrijheid van godsdienst voor Katholieken te waarborgen op grond van wederkerigheid, maar bleef desondanks de Katholieke hoge geestelijkheid wantrouwen. Hij liet zich echter voorlopig leiden door de ‘geest van christelijke verdraagzaamheid’, die hij koesterde als een Hollandse protestantse deugd.
De geest van de revolutie en slechtgezinde facties
"Deze eerste Nederlandsche Gedachten schreef ik onder den adem van het Réveil en in de sfeer der Revolutie." Deze zinsnede van Groen van Prinsterer geeft goed de sfeer weer, waarin de Nederlanden zich in 1829 bevonden. De Franse bezetting had zijn sporen achtergelaten op verscheidene vlakken van de samenleving. De politieke elite sprak veelal louter Frans, welke destijds als de cultuurtaal bij uitstek gold. Maar ook de ideeën van de Franse Revolutie hadden hun sporen achtergelaten, ondanks de nederlaag van het Republikeinse Frankrijk en het herstel van de monarchie in Frankrijk.
Groen zag het als één van de hoofdtaken van Nederlandse Gedachten om de kwaadwillende krachten binnen de Nederlanden het hoofd te bieden: "Ons doel zou wezen wederstand te bieden aan de factie, die al, wat Nederland voortreffelijks bezit, in gevaar heeft gebragt." Hij doelde hier met name op het monsterverbond van ultraliberalen en ultrakatholieken in de Zuidelijke Nederlanden, die in zijn ogen de monarchie, de grondwet en de Nederlandse beschaving omver wensten te werpen ten gunste van de Franse revolutionaire ideeën en de onvoorwaardelijke onderhorigheid aan de Paus. In het laatste geval was de angst niet gericht tegen het Katholieke geloof op zich, maar de macht en de ambities van de hoge geestelijkheid.
In Nederlandse Gedachten trachtte Groen vooral om door middel van de verzameling gelijkgezinden om enerzijds eenheid te bevorderen, en anderzijds tweespalt de kop in te drukken. Hij wilde eendracht kweken door zich als natie te scharen rond Oranje en het Christendom en tegelijkertijd een actief optreden ten aanzien van "de factie, de Franschgezinden, de voorstanders van de Fransche beschaving, Fransche zeden, Fransche begrippen gevoelens." Tevens reikte hij de hand uit naar "welgezinde en gematigde Katholijken" door te pleiten voor ware vrijheid van godsdienst in de Nederlanden: "Alle gezindheden moeten worden beschermd."
Revolutie en oproer
In juli 1830 braken er in Parijs liberale onlusten uit, die al snel oversloegen naar andere plaatsen, waaronder Brussel. Franstalige liberale kringen binnen de Zuidelijke Nederlanden hadden wel oren naar een opstand om een liberale staat te stichten met de hulp van Frankrijk. In augustus 1830 brak er onrust uit in Brussel en al spoedig verspreidde de onrust zich over andere delen van de Zuidelijke Nederlanden. Groens angst voor het overwaaien van Franse revolutionaire ideeën werd hiermee werkelijkheid: "In Frankrijk is de omwentelingsgeest los. De Jacobijnse leer, onder den tooi van Liberalismus, van milde en vrijzinnige denkbeelden omkleed, komt in haar gansche afschuwelijkheid aan den dag."
De Nederlandse Gedachten werden door Groen na augustus vrijwel uitsluitend gewijd aan de Belgische opstand. Hij nam vooral aanstoot aan de weifelende houding, waarmee de koning en de regering de onlusten in het Zuiden tegemoet traden. Volgens Groen moesten de muiters zo snel en zo hard mogelijk worden gestraft, omdat zij de wet – en in het bijzonder de grondwet – en het koninklijk gezag niet eerbiedigden. Als er grieven waren, dan dienden die in de ogen van Groen langs de wettige kanalen kenbaar te worden gemaakt, waarna er naar een oplossing kon worden gekeken. Groen begreep dus wel, dat er in het Zuiden bepaalde grieven leefden, maar dat rechtvaardigde in zijn ogen geen opstand tegen het wettige gezag.
De grootste angst van Groen van Prinsterer was echter, dat de geest der revolutie zou overslaan naar de rest van de Nederlanden en het staatbestel omver zou werpen: "De vreeselijkste vijand is de leer, die in Frankrijk de overhand verkrijgt." De Belgische opstand en de scheuring der Nederlanden kunnen we dan ook beschouwen als een waterscheiding in het denken van Groen. Hij zag de scheuring van de Nederlanden niet alleen als een nationale ramp, maar evenzeer als een levensbeschouwelijke bedreiging. Vanaf die tijd zal zijn politieke loopbaan in het teken staan van het bestrijden van de revolutionaire ideologieën. Hij formuleerde zijn politieke handelen dan ook als anti-revolutionair.
België en Holland in het bewustzijn van Groen van Prinsterer
Aanvankelijk pleitte Groen voor het voorkomen van een scheiding van de Nederlanden. Maar door de opstand in Brussel (augustus), de aftocht van het veldleger (september) en de instemming met de afscheiding van België door de regering (oktober) was hij zo ontmoedigd, dat hij zich neerlegde bij de nieuwe realiteit: "Het Rijk der Nederlanden is in tweeën gescheurd." In zijn ogen was het Zuiden overgeleverd aan de revolutionaire liberalen en hij verwachtte dat de nieuwe staat België weldra door Frankrijk zou worden opgeslokt. Groen betreurde de scheuring ten zeerste, maar uiteindelijk zag hij de scheuring als een bittere noodzaak om revolutionaire ideeën buiten de deur te houden.
Naarmate de scheuring zich duidelijker aftekende nam het animo voor Nederlandse Gedachten af en in 1832 was Groen door gebrek aan geld en kopij genoodzaakt om het tijdschrift op te heffen. Groen sloot het tijdschrift echter af met een reeks artikelen met de vraag: "Welke behoort de betrekking van België tot Holland te zijn?" Hierin ging hij ook in op de oorzaken van de scheuring. Hij was daarbij ook bereid de hand in de eigen (Hollandse) boezem steken door toe te geven, dat Noorderlingen Hollands en Nederlands teveel als synoniemen zagen. Hij zag ook in, dat het Verenigd Koninkrijk op verkeerde beginselen was gegrondvest, namelijk ten eerste op de wil van de reactionaire grootmachten, en ten tweede op liberale beginselen.
Door de scheuring van de Nederlanden voelde Groen van Prinsterer zich geografisch en geestelijk teruggeworpen in zijn thuisgewest: het calvinistische Holland. In zijn ogen waren de Zuidelijke Nederlanden overgeleverd aan de liberale revolutionairen, maar dienden de Noordelijke Nederlanden daarvoor te worden behoed. Hij zag Holland voortaan als een calvinistisch bolwerk, dat als een laatste verdediging moest worden beschermd tegen het oprukkende liberalisme. Groen van Prinsterer zou zich de rest van zijn loopbaan blijven inzetten voor Holland, Hervormde Kerk en Koning. De nationale idealen maakten dan ook spoedig plaats voor de diepreligieuze politieke overtuiging, waarmee hij bekend is geworden.