De Verenigde Staten, 1975 - 1980 President Carter
Het vertrouwen in het politieke establishment was op een dieptemunt na de Watergate affaire. Het was de taak van de nieuwe president om dit weer te herstellen en de natie zijn zelfvertrouwen terug te geven.
De verkiezingen van 1976, de natie tegen Washington
In 1975 nam Ford de beslissing om zich kandidaat te stellen voor de Republikeinse nominatie in 1976. Zijn grote tegenstander was Ronald Reagan. Reagans verkiezingscampagne richtte zijn pijlen tegen het politieke establishment en de federale bestuurders in Washington. De bevolking moest gered worden van de onlusten van het politieke systeem. Als Ford niet al president was geweest, dan had hij het zeker moeten afleggen tegen de charismatische Reagan.
De Democratische nominatie ging naar Jimmy Carter. Zijn opkomst was te danken aan vier factoren. De doorslaggevende rol van de primaries, de prominente rol van de televisie, de nieuwe regeling van campagnefinanciering (met de Fair Campaign Practice Act in 1971 werden de bedragen voor het voeren van een campagne aan banden gelegd) en als laatste de algemene stemming die zich tegen het establishment keerde.
Carter wilde het politieke bedrijf reorganiseren. De kleinsteedse, christelijke normen en waarden moesten weer hoog in het vaandel komen. Het belangrijkste doel van zijn strategie was het winnen van de zuidelijke staten. Dit bereikte hij door zich te presenteren als een keurige populist die de nationalistische sentimenten van de bevolking op nette wijze wist aan te wakkeren.
Ford stond tijdens de verkiezingen al snel achter in punten. Zijn adviseurs raadde hem aan vooral president te spelen, en Carter af te schilderen als een gevaarlijke radicaal. Fords inhaalrace werd uiteindelijk gebroken na het tweede debat. Hij verloor met slechts twee procent van de stemmen.
Carter, de falende evangelist
Carter had door zijn campagne als politiek buitenstaander, nauwelijks contacten met de diverse belangengroepen die in de Democratische Partij de gang van zaken bepalen. Carter en zijn medewerkers waren niet in staat om te veranderen in ingewijden. Zij hadden niet door dat het weliswaar mogelijk was om als buitenstaander president te worden, maar dat het onmogelijk was om als buitenstaander te regeren. Door afstand te nemen van het Congres en van de Democratische partij verspilde Carter in de eerste maanden van zijn ambtsperiode veel krediet. Carter had beloofd ethische standaarden te zullen hanteren en zich verre te houden van schandalen en het benoemen van zijn getrouwen voor hoge posten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de pers uiterst kritisch reageerde toen hij enkele van zijn getrouwen ambassadeursposten aanbood.
Carters eerste economische maatregelen werden zonder veel problemen goedgekeurd en ook kreeg hij de bevoegdheid om het uitvoerende apparaat te hervormen. In de eerste drie maanden was Carter zelfs productiever dan enige andere president sinds Franklin Roosevelt. Al deze voorstellen werden zonder enige vorm van overleg ontworpen. Typerend voor Carter was dat hij geen prioriteiten wist te stellen. Alle voorstellen hadden hoogste prioriteit en in plaats van zich op de belangrijkste zaken te richten hield hij zich tot het meest minuscule detail bezig.
Carter slaagde erin de National Energy Act door het Congres te sluizen, zij het na lang getouwtrek. Voor de uitvoering van deze energiewetgeving zou een nieuw ministerie worden opgericht: the Energy Department. Carters pogingen om de sociale voorzieningen te hervormen liepen slechter af.
Na een jaar was meer dan de helft van de bevolking het erover eens dat Carter geen goede president was. Dit is opmerkelijk, daar Carter helemaal geen slechte president was. Hij heeft veel wetvoorstellen gedaan en een deel daarvan werd ook doorgevoerd. Hij had enige grote successen in de buitenlandse politiek geboekt en er waren nagenoeg geen schandalen geweest. Toch nam het nationale zelfvertrouwen van de natie steeds verder af. Er hing een ernstige negatieve sfeer. De overheid werd steeds meer als de vijand gezien. Carter vond dat de Amerikanen psychisch ziek waren. Het ontbrak ze aan discipline, opofferingsgezindheid en aan vaderlandsliefde. Het had geen vertrouwen in de toekomst.
Toen in 1979 Amerika getroffen werd door een benzinetekort, zag Carter zijn kans schoon de natie toe te spreken en tot een psychische mentaliteitsverandering aan te zetten. Hij legde de nadruk op het gevaar van het verlies van de oude normen en waarden. Het land had behoefte aan harde werkers, hechte families en behulpzame leefgemeenschappen. Deze toespraak maakte een goede indruk op de publieke opinie, de media en het Congres. Twee dagen later kwam echter de ommekeer. Het Witte Huis kondigde het ontslag van al haar ministers aan. Carter had gehoopt daadkracht te tonen door deze reorganisatie maar werkte in feite de impressie in de hand dat het een zooitje was in het Witte Huis.
De ondergang van de detentepolitiek
Na de val van Nixon nam de kritiek op de detentepolitiek toe. De conservatieven waren van mening dat de detentepolitiek nadelig was voor de Verenigde Staten. Er moest harder onderhandeld worden. Voor Ford was het van groot belang de detentepolitiek op gang te houden. De beste manier was de voortzetting van de recent lopende onderhandelingen: een tweede SALT-akkoord. Ford stelde aan de Russische leider Brezjnev voor om hun strategisch arsenaal te beperken tot 2400 ‘dragers’ van kernwapens. In de afrondende fase van de besprekingen stelde de Sovjet-Unie voor om een verdrag tegen China te sluiten, maar de Amerikanen voelden hier weinig voor.
In maart 1975 begonnen de Noord-Vietnamezen een groot offensief. De Zuid-Vietnamese regering trok haar troepen terug en zou weldra onder de voet worden gelopen. Als reactie hierop vroeg Ford het Congres om extra militaire hulp aan de Zuid-Vietnamezen. Het Congres was alleen bereid financiële hulp te bieden voor de evacuatie van Amerikanen in Zuid-Vietnam.
In datzelfde jaar werd de slotakte van Helsinki ondertekend door Ford. Hiermee berustte Amerika in de historisch gegroeide grenzen. Fords participatie bij de ondertekening kreeg zware kritiek in de Verenigde Staten.
Toen Carter het stokje overnam maakte hij duidelijk dat hij meer wilde doen aan de verbetering van de mensenrechten en de Derde Wereld problematiek. Confrontatie met de Sovjet-Unie kreeg een minder belangrijke plaats. Hij beschouwde de Sovjet-Unie als een natie met beperkte mogelijkheden. De bevordering van de mensenrechten leidde tot een verslechtering van de betrekkingen met Rusland. Carter maakte duidelijk dat de verbetering van de mensenrechten in de Sovjet-Unie voor hem hoge prioriteit hadden. Behalve kritiek uiten wilde Carter ook met de Russen afspreken het aantal intercontinentale raketten te reduceren. Omdat de Russen aanstoot namen aan het mensenrechtenoffensief verliepen de onderhandelingen niet bepaald soepel. Het tweede SALT-verdrag zou in juni 1979 worden ondertekend.
In ’79 ontstond een opstand in Nicaragua onder leiding van de Sandinisten. Na hun overwinning gaf Amerika de sandinisten beperkte economische hulp, maar zorgde tegelijkertijd voor versterking van de buurlanden.
Carters grootste triomf in de buitenlandse politiek was het vredesverdrag tussen Egypte en Israel. Dankzij zijn aanhoudende optreden en het onderdruk zetten van de twee leiders van de twee twistende naties, werd het vredesakkoord bereikt.
De critici van de detentepolitiek zagen tijdens de Carter-jaren hun kritiek gevestigd in het wangedrag van de Sovjet-Unie met betrekking tot de Derde Wereld. In 1979 bezetten de Russen Afghanistan en installeerden daar een communistische regering. Deze bezetting maakte een voorlopig einde aan de detentepolitiek.
Na een bezoek aan Iran in 1978 had Carter verklaard dat Iran een eiland van stabiliteit in een turbulente wereld was. Enkele weken later begon de Iraanse revolutie.Op 4 november 1979 kwam het bericht dat revolutionaire studenten de Amerikaanse ambassade in Teheran bezet hadden. De gijzeling zou 444 dagen duren. In april 1980 besloot Carter tot een riskante reddingsoperatie, welke faliekant mislukte. Nog voordat Teheran bereikt was liep te operatie stuk. Pas drie dagen na het einde van Carters presidentschap zouden de onderhandelingen afgerond worden en de gegijzelden vrijgelaten.