Het succes van het Hoornse fluitschip

Een Hoornse vinding aan het eind van de zestiende eeuw zorgde voor een geweldige impuls voor de scheepsbouw en versterkte de internationale handelspositie van de Nederlandse koopvaardij. De fluit, een ongebruikelijk lang en slank schip, deed in 1595 zijn intrede en werd in korte tijd het populairste vrachtschip van Europa. Hoorn was in die tijd een levendig knooppunt van internationale handel. Vervoer van mensen en goederen ging hoofdzakelijk over water en de stad aan de Zuiderzee onderhield verbindingen met de belangrijkste handelssteden in binnen- en buitenland. Hoorn dankte zijn welvaart in de eerste plaats aan de zogeheten ‘moedernegotie’, de vrachtvaart met hout, zout en graan tussen Zuid-Europa en het Oostzeegebied: hout voor de scheepsbouw, zout voor onder andere de visserij en graan voor voedsel. Ook tal van andere producten werden vervoerd, zowel van en naar Hoorn als buiten Hoorn om. Hoornse en Westfriese schippers waren bekwame zeelieden; ze verzorgden zelfs het interregionale vrachtverkeer in het Middellandse Zeegebied. Hoorn was destijds ook een van de drie plaatsen met een vestiging van het Admiraliteitscollege, dat de belastingen inde voor het konvooieren (beschermen) van de koopvaardij- en vissersschepen in tijden van oorlog.
De scheepsbouw in Hoorn stond op een hoog peil. Een specialisme was de mastenmakerij. Er werden allerlei scheepstypen gebouwd, waarbij de vorm werd bepaald door de functie en de aard van het vaarwater. Nieuwe scheepstypen kwamen voort uit aanpassing en verbetering van bestaande schepen. Het vak van scheepstimmerman leerde je in de praktijk, meestal van vader op zoon. Men bouwde niet vanaf tekening maar ‘op het oog’ en aan de hand van vaste verhoudingen, die waren afgeleid van de lengte van de kielbalk. Bepalend was ook welke soort en kwaliteit hout er voorhanden was.

‘Verlengers’

Door toename van de vrachtvaart groeide de behoefte aan meer en grotere schepen. Om meer laadruimte te creëren begon men in 1588, bij de opkomst van de Straatvaart – de handel met het Middellandse Zeegebied via de Straat van Gibraltar –, met het verlengen van schepen. Dit gebeurde door een bestaand schip door midden te zagen en de twee helften met nieuwe huidplanken te verbinden. Aan de binnenzijde werd op de spanten van het nieuwe tussenstuk een betimmering (wegering) aangebracht, terwijl aan de buitenkant over de bestaande scheepshuid een tweede huid (dubbeling) werd gezet. Door hun langere waterlijn bleken deze ‘verlengers’ beter te zeilen. Dit inspireerde Hoornse reders en scheepsbouwers in 1595 tot het bouwen van lange, slanke schepen in een lengte/breedte-verhouding van 4 : 1, in plaats van de tot dan toe gebruikelijke verhouding van 3 à 3,5 : 1. Deze ‘fluiten’ of ‘gaings’ (‘gadingen’) werden een ongekend succes. In acht jaar tijd liepen er in Hoorn ruim tachtig van stapel.

Liorne

Aangenomen wordt dat reder/koopman Liorne de drijvende kracht was achter deze vernieuwing. Hij werd in 1561 of ’62 geboren als Pieter Jansz. Zijn bijnaam Liorne had hij te danken aan een uithangbord met een afbeelding van de Italiaanse stad Livorno op zijn huis aan het Venidse (Venetië) in Hoorn. De doopsgezinde Pieter Jansz dreef handel met Livorno, mede omdat deze stad hem geen beperkingen om zijn geloof oplegde. Door zijn kennis op het gebied van de scheepsbouw en scheepvaart was Liorne een landelijk gerespecteerd en invloedrijk man. Als Raad van de Hoornse Admiraliteit was hij woordvoerder in de Staten-Generaal en adviseur van vlootcommandant Jan Gerbrandsz inzake de bouw van schepen waarmee de Duinkerker kapers konden worden aangepakt. Liorne was achtereenvolgens schepen van Hoorn, lid van de vroedschap en burgemeester. Hij veranderde van geloof om deze openbare functies te kunnen bekleden. Hij was ook een van de oprichters van de voorcompagnie die later opging in de VOC. Dankzij Liorne kreeg Hoorn een Hogere Zeevaartschool.

‘Een zot bouwsel’

De vraag naar meer laadvermogen leidde aan het begin van de zeventiende eeuw tot het bouwen van een fluit met een lengte/breedte-verhouding van maar liefst 6 : 1. Mensen uit de wijde omgeving, waaronder timmerlieden en schippers, kwamen het schip bekijken en beschimpten het als een zot en onverantwoord bouwsel. Uiteindelijk moesten ze wel bakzeil halen om niet achter te blijven en hun werk te verliezen. De fluit was lang en slank, bolrond aan voor- en achterzijde en ter versteviging rondom voorzien van minimaal drie zware berghouten. Boven het laadruim (het ‘hol’) waren de boorden extreem ingesnoerd, zodat het dek veel smaller was dan de romp. Een dwarsdoorsnede laat een peervormig schip zien: van onderen rond en breed en naar boven smal toelopend. Versmalling van het dek betekende een besparing op gewicht en hout. Daarnaast zou het een manier zijn geweest om de hoge tol te ontduiken die in het Deense Helsingör werd geheven bij de ingang van de Sont, de doorvaart naar het Oostzeegebied. De tol werd berekend naar de breedte van het dek halverwege de lengte van het schip. Een wijziging van de meetregels in 1669 deed dit voordeel teniet. Andere voordelen van het smalle dek waren dat de fluit met een kleinere bemanning toekon en dat het schip door zijn ronde vormen moeilijk te enteren was; niet onbelangrijk gezien de activiteiten van onder anderen de Duinkerker kapers. Veel vrachtschippers waren doopsgezind en voeren vanwege hun overtuiging met onbewapende schepen.
Het smalle dek had ook nadelen. Achter was weinig ruimte voor de roerganger en op het voordek was geen plaats voor een kaapstander om het anker op te halen. In plaats daarvan moest de bemanning het doen met een ankerspil met spaken. Ook de bediening van de tuigage moest worden aangepast. Door de bolle vorm kon het schip moeilijk op zijn kant worden getrokken (‘krengen’) voor onderhoud (‘kalfaten’). Het fluitschip was gebouwd voor de vrachtvaart en minder geschikt voor het voeren van geschut.
Daarentegen bezat de fluit uitstekende zeileigenschappen, met name bij het zeilen aan de wind. Het schip had drie masten en lag stabiel in het water omdat het meeste gewicht zich onderin bevond. De constructie zonder achterspiegel of hekbalk was relatief goedkoop. De fluit had weinig diepgang en was daardoor ook geschikt voor ondiep water. Het was een sober uitgevoerd vaartuig, zonder veel scheepssier en zonder de voor grotere zeilschepen kenmerkende galerijen aan de achterzijden. Fluiten werden ook wel voorzien van een klein galjoen ter ondersteuning van de boegspriet.

Aanpassingen

De lengte van fluiten varieerde van 90 tot 130 voet (circa 25,5 tot 36,8 m) en groter. In de zeventiende eeuw werden de schepen aangepast voor uiteenlopende functies en vaargebieden. Ze deden dienst in de Europese handelsvaart, werden als ‘houthaalder’ uitgerust met laadpoorten in de romp of voor de walvisvaart versterkt tegen ijsgang; sommige kregen een platte spiegel. De VOC huurde fluitschepen uit Nederland maar liet ze ook in Azië bouwen voor gebruik in de regionale wateren. De extreem bolle vorm van de fluit werd gaandeweg afgezwakt en in een aantal gevallen werd het dek verbreed om plaats te maken voor geschut en extra bemanning. Ook in het buitenland werden fluitschepen gebouwd, tot in Canada aan toe. In enkele decennia had de fluit alle andere typen koopvaardijschepen verdrongen.
Wegens toenemende vijandelijkheden na afloop van het Twaalfjarig Bestand (1621) groeide de behoefte aan bewapende schepen. Het fluitschip was hiervoor minder geschikt en zijn rol als vrachtvaarder van Europa raakte tegen het einde van de zeventiende eeuw uitgespeeld.

Spookwrak

Zweedse onderwaterarcheologen ontdekten in augustus 2009 in de Oostzee voor de kust van Stockholm op 43 meter diepte het nog vrijwel geheel intacte wrak van een Nederlands fluitschip. Het schip is 25 meter lang en lijkt rechtstandig te zijn gezonken. Het staat met de masten fier overeind op de zeebodem. Het is vermoedelijk gebouwd rond 1650. Het schip heeft een gebeeldhouwde leeuw op het roer en wordt daarom het Leeuwenwrak genoemd.
Nog geen twee jaar daarvoor werd ten oosten van het zandeiland Gotska op ruim 125 meter diepte een ander Nederlands fluitschip gevonden. Het dateert uit dezelfde bouwperiode en is wonderlijk goed intact gebleven. Alleen de kleine mast is gebroken. Deze fluit is 27 meter lang, versierd met diverse gebeeldhouwde figuren en wordt aangeduid als het Spookwrak.
Van de duizenden fluitschepen die rondzwierven over de wereldzeeën is niets bewaard gebleven. Beide wrakken zijn tot nu toe de enig bekende overblijfselen en daarom in cultuurhistorisch en maritiem opzicht met name voor óns land van groot belang. De Rijksdienst voor Archeologie doet onderzoek naar de mogelijkheid om een van de wrakken te lichten en naar Nederland te halen om het hier te conserveren en tentoon te stellen. Stichting Het Hoornse Fluitschip zou graag zien dat het schip terechtkomt in Hoorn, de bakermat van dit bijzondere scheepstype.
© 2010 - 2024 Fokkemaat, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Hoorn: Hoornse lekkernijen, tradities en uitvindingenEten en drinken hoort ook bij Hoorn. De Hoornsche Broeder, te koop bij elke warme bakker in Hoorn, is een echte delicate…
Stapelmarkt maakte Amsterdam grootStapelmarkt maakte Amsterdam grootEen stapelmarkt was eertijds een centrale plek (stapelplaats) waar aangevoerde producten werden opgeslagen om daarna ver…
Hoorn: bijzondere HorinezenDankzij de geschiedschrijver Velius, die bij wijze van hobby de geschiedenis van Hoorn optekende, zijn we veel over Hoor…
Hoorn: de havens, de Hoofdtoren en het Houten HoofdDe havens van Hoorn nodigen uit tot het maken van een avondwandeling langs het water. Hier zijn de houten botters naast…

Julius Caesar: opkomst, machtslust en politieke uitdagingenJulius Caesar: opkomst, machtslust en politieke uitdagingenDe allerberoemdste Romein uit de geschiedenis is wellicht Julius Caesar. En alhoewel zijn naam wijst op een keizerlijk g…
Vrijdag de dertiende: geschiedenis, oorsprong en traditiesIeder jaar is het minstens een keer vrijdag de dertiende, maximaal komt de combinatie zelfs drie keer in een jaar voor.…
Bronnen en referenties
  • Bronnen: - A. Wegener-Sleeswijk, ‘De Gouden Eeuw van het fluitschip’. Uitgeverij Van Wijnen, Franeker 2003 - H. Ketting, ‘Fluitschepen voor de VOC’. Uitgeverij Aprilis, Zaltbommel 2006 - A. Muller (red.), ‘Hoorn en de Zee’, Hoornse Historische Reeks Deel 4, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn 2002 - Th. Velius, ‘Kroniek van Hoorn’, Bronnenreeks Hoorn Deel 1, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn 2007
Reactie

Jaap Vriend, 21-04-2013
N Mooi stukje geschiedenis. Het toont lef om iets nieuws te proberen. Als het dan zo werelds wordt gedragen. Dat is geen fluitje van n cent dat is hoor-baar meer.

Al blijf ik nog wel met n vraag zitten, betreft de naam 'FLUITSCHIP'. Reactie infoteur, 02-04-2016
Er is geen zekerheid over de herkomst van de benaming 'fluitschip'. Vermoed wordt dat de rompvorm - rond en lang - aan een fluit deed denken.

Fokkemaat (6 artikelen)
Laatste update: 07-01-2010
Rubriek: Kunst en Cultuur
Subrubriek: Geschiedenis
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.