Petronilla van Meath, op de brandstapel voor hekserij
Petronilla van Meath (1300 - 1324) was de eerste Ierse vrouw die tot de brandstapel werd veroordeeld wegens ketterij. Ze werkte als dienstmeid bij Lady Alice Kyteler, een van de eerste vrouwen die aangeklaagd werd wegens hekserij.
Lady Alice Kyteler
Eeuwen voor er een golf van processen tegen vermeende heksen werd gevoerd in de zestiende en zeventiende eeuw, werd Lady Kyteler in 1324 in
Kilkenny (Ierland) tezamen met haar zoon en tien andere personen beschuldigd van hekserij. Ze werd door de bisschop van
Ossory van een heleboel misdaden beschuldigd zoals hekserij en duivelaanbidding tot de moord op verschillende echtgenoten. Ze zou zich op een onwettige manier verrijkt hebben door toverpraktijken en samenspannen met de duivel.
Foltering
Om haar tot bekentenissen te dwingen beval de bisschop om haar meid en vertrouwelinge Petronilla van Meath te folteren. Petronilla gaf toe dat zij en haar meesteres een toverzalf op een boomstam smeerden zodat ze konden vliegen. Ze werd dan verplicht om publiekelijk toe te geven dat Lady Alice en haar volgelingen schuldig waren aan hekserij.
Brandstapel
Met de hulp van enkele relaties slaagde Lady Alice erin met Petronilla’s dochter naar Engeland te vluchten. Haar volgelingen, onder wie ook Petronilla, bleven achter. Sommige werden veroordeeld en gegeseld, andere, onder wie Petronilla, werden op de brandstapel ter dood gebracht. Het was niet de eerste doodstraf wegens hekserij, maar wel het eerste bekende proces dat hekserij als een gezamenlijke activiteit tussen vrouwen beschouwde. Petronilla staat symbool voor alle vrouwen die in de middeleeuwen wegens hekserij werden veroordeeld.
Petronilla in de Dinner Party (kunstwerk van Judy Chicago)
Petronilla’s plaats toont de gebruikelijke symbolen van hekserij uit haar tijd en de onze, de bezem inbegrepen en in de verluchte letter ‘P’ op de voorzijde van de tafellegger verwerkt.
De in elkaar vervlochten patronen aan de voorzijde en bovenaan de legger steunen op Keltische motieven uit
Het Boek van de Kelten, een boek met verluchte manuscripten uit de negende eeuw. Op de achterzijde van de legger bevindt zich een hoornachtige vorm die de geit voorstelt die door vele groepen van heksen werd aanbeden. De rode rand die het zwarte gedeelte afboordt weerspiegelt de rode kousenband die vrouwen droegen die hoger in rang stonden aangeschreven binnen de
heksensabbat.
Op het bord staan andere symbolen van hekserij zoals een schel, een boek en een kaars. De grote ketel stelt de Grote Moeder voor aan wie de heksen eer betuigden en de ontmoetingsplaats van de heksensabbat. De vlammen die in het midden van het bord branden zijn het tegendeel van het heilige vuur dat eertijds brandde voor de Godin.