Het begin van de VOC
De roemruchtige VOC, de eerste multinational ter wereld, heeft de Republiek der Zeven Provinciën de status van wereldmacht gegeven. Deze onderneming kwam voort uit de zogenaamde voorcompagniën.
In 1594 kwamen negen vooraanstaande heren bijeen in het huis van wijnkoper Martin Spil in de Amsterdamse Warmoesstraat. Uit angst voor concurrentie hielden zij hun vergadering in het diepste geheim, maar hun plannen zouden de wereldgeschiedenis sterk beïnvloeden. Zonder dat zij zich het zelf bewust waren zou de door hen op te richten Compagnie van Verre de wereldgeschiedenis veranderen. Het gevolg was dat de kleine en tot dan toe onbeduidende Republiek der Nederlanden zou uitgroeien tot een wereldmacht.
Portugezen
Al in de middeleeuwen werd peper uit Azië naar Europa getransporteerd. Dit gebeurde mondjesmaat, want de reis voerde over zee naar Arabië, vervolgens door middel van karavanen naar de Middellandse Zee, om daarna weer ingescheept te worden naar Venetië of Portugal. Als in de 16de eeuw de Portugezen besluiten de peper zelf in Azië op te halen, komt de specerijenhandel goed op gang. Ook Amsterdam profiteerde hiervan. Hollandse schippers, die het in Scandinavië aangekochte graan naar Lissabon vervoerden, keerden terug in Amsterdam met scheepsladingen peper en zout. Zo werd deze Hollandse stad het distributiecentrum van oosterse waar in noordwest Europa. Jarenlang hebben de Amsterdamse kooplieden zo een aardig kapitaal weten te vergaren. Er kwam echter een eind aan toen Philips II, koning van Spanje, in 1580 Portugal inlijfde. Om de Hollanders, die tegen hem in opstand waren (we zitten dan immers midden in de tachtigjarige oorlog) een voet dwars te zetten nam hij de Nederlandse schepen, die zich in Portugese havens bevonden, in beslag. De aanvoer van specerijen naar Amsterdam kwam volledig stil te liggen, waardoor de Nederlandse reders zonder werk kwamen. Zodoende bleef er maar één manier om de specerijenhandel veilig te stellen: men moest zelf naar Azië varen om de handelswaar op te halen.
Linschoten
Kapitaal alleen was niet voldoende om zo'n hachelijke onderneming uit te voeren. Uitgebreide kennis van zeevaart, cartografie en geografie waren ook voorwaarde voor het slagen van een eigen expeditie. Nu waren er altijd veel Hollandse zeelieden in Portugese dienst geweest, en bij terugkeer in het vaderland bleken zij goed op de hoogte van de zeevaartkundige aspecten van een reis naar de Oost. Zij hebben dan ook een belangrijke bijdrage geleverd aan het Hollandse overzeese avontuur. Meer kennis werd verworven door wat men tegenwoordig bedrijfsspionage zou noemen. Zo werd in 1592, in opdracht van enkele Amsterdamse kooplieden ene Cornelis de Houtman naar Portugal gezonden om, zoals dat heette "aldaer secreete informatie te neemen op het stuck van den Oost-Indischen en Molukschen handel". De wetenschap stond in de Nederlanden in die dagen op een hoog peil, zeker op het gebied van geografie en het vervaardigen van land- en zeekaarten. Zo werd veel geleerd uit het werk van Petrus Platevoet, later bekend als Plancius. Hij was zijn loopbaan begonnen als Vlaams predikant, maar opereerde later als streng calvinist in Amsterdam. Hij werd vooral bekend als vervaardiger van zeekaarten, globes en zeevaartkundige instrumenten. Ook de in Haarlem geboren Jan Huygen van Linschoten droeg zijn steentje bij. Hij was reeds op 20 jarige leeftijd in Indië geweest en na terugkomst in zijn toenmalige woonplaats Enkhuizen publiceerde hij alles wat hij wist over de Oost en de zeeroute daarheen. Gewapend met al deze kennis besloten een aantal Amsterdamse notabelen de stoute schoenen aan te trekken en er op uit te trekken.
Compagnie van Verre
In het huis van Wijnkoper Martin Spil richtten zij in 1594 de Compagnie van Verre op. Onder de heren bevonden zich niet alleen rijke kooplieden, maar ook lieden die een belangrijke rol speelden in het Amsterdams stadsbestuur. Zo waren daar Hendrick Arentsz Hudde, schepen en zoon van de op één na rijkste man in Amsterdam; Reinier Pauw, schepen en burgemeester en Pieter Dircksz Hasselaar. Deze laatste was in Haarlem geboren en was een volle neef van Kenau Simonsdr Hasselaar, de bekende Haarlemse die als aanvoerster van de Haarlemse vrouwen getracht heeft een bijdrage te leveren in de verdediging van de stad gedurende het Spaanse beleg in 1572. Haar neefje Pieter kreeg van Prins Willem opdracht als koerier belangrijke papieren de belegerde stad in te smokkelen. De heldhaftige jongeling slaagde hierin en diende vervolgens als vaandrig in de Haarlemse militie. Na overgave van de stad werd hij als krijgsgevangene weggevoerd, maar later tegen enkele Spanjaarden geruild. Hij vestigde zich in Amsterdam en bekleedde diverse malen het ambt van schepen. Daarnaast was hij bierbrouwer en reder, hetgeen hem in contact bracht met de andere oprichters van de Compagnie. Zij noemden zich bewindhebbers en brachten zelf het benodigde kapitaal bijeen. Daarnaast openden zij de mogelijkheid voor belangstellenden, de zgn. participanten, om geld in de onderneming te steken. Bij het slagen van een tocht ontving men dan een gedeelte van de winst evenredig aan de inleg.
De eerste Schipvaart
De participanten hadden echter geen invloed op het bestuur. Beslissingen over uitrusting, bestemming en lading berustten uitsluitend bij de bewindhebbers.
Om de onderneming zo lucratief mogelijk te maken lieten de heren zich adviseren door van Linschoten en Plancius. Dezen opperden meteen het plan om de kortere en veiligere noordelijke doorvaart te nemen. Er werden drie expedities uitgerust om de noordelijke doorvaart te verkennen. Het enthousiasme van van Linschoten, die zelf op de eerste tocht meeging, was voorbarig. De overwintering op Nova Zembla van Willem Barentsz was het spectaculaire, maar ongewenste resultaat van de laatste poging, waarna men besloot het idee te laten varen. Meer succes was te verwachten van de vloot die, "tot eere en dienst van het vaderlandt ende ons eygen profyt" in 1595 vanaf de rede van Texel via de zuidelijke route zou proberen Azië te bereiken. Voor deze "eerste schipvaart" was een kapitaal bijeen gebracht van 290.000 gulden. Honderdduizend gulden hiervan was bestemd voor de aankoop van specerijen, de rest voor de bouw en het bemannen van de schepen en voor de aankoop van ruilgoederen zoals lakens, dekens, glaswerk, sieraden en allerhande gereedschappen. Alle opvarenden van de schepen waren verplicht participant, met als inbreng een bedrag dat gelijk stond aan twee maanden loon. De Staten van Holland waren zo goed af te zien van het heffen in- en uitvoerbelasting en leverden het geschut. Dit laatste mocht alleen als verdedigingsmiddel gebruikt worden, want de leiders van de expeditie, de eerder genoemde Cornelis de Houtman en schipper Keyser, hadden strikte orders elke vijandelijkheid met wie dan ook uit de weg te gaan.
Houtman
Ondanks de hoog gespannen verwachtingen werd de reis weinig succesvol. De drie koopvaarders "Mauritius", Hollandia" en "Amsterdam" en het jacht "Duyfken" kwamen pas na bijna 15 maanden in Bantam aan. Meer dan de helft van de door ziekte geteisterde bemanning had de tocht niet overleefd. Slecht beleid, meningsverschillen tussen de beide expeditieleiders en tactloos optreden van o.a. de Houtman, waren er de oorzaak van dat maar weinig specerijen konden worden ingenomen. Zo kwam het tot een vuurgevecht met de plaatselijke bevolking met als gevolg dat de Houtman korte tijd door de Bantammers werd gegijzeld. Men besloot het geluk elders te beproeven, maar ook op andere plaatsen kwam het tot een treffen waarbij tientallen doden vielen. Zelfs het beleefdheidsbezoek van de koning van Madura ontaardde, door een beoordelingsfout van de Hollanders, in een bloedbad waarbij de Madureze vorst omkwam. De "Amsterdam" werd achtergelaten en in brand gestoken wegens gebrek aan matrozen, terwijl de andere drie schepen, onder druk van de gedecimeerde bemanning, koers zetten naar het vaderland. Na een reis van minder dan 6 maanden keerden de drie schepen in Holland terug. Ondanks alles leverde de lading peper uit Bantam toch nog een bescheiden winst op, zodat de indiëgangers enthousiast met klokgelui in Amsterdam werden verwelkomd. Dat er van de tweehonderdveertig koppige bemanning nog slechts zevenentachtig in leven waren kon de pret niet drukken.
van Noort en van Neck
Het gevolg van de "eerste schipvaart" was, dat in Amsterdam, maar ook in Middelburg, Delft, Hoorn, Enkhuizen en Rotterdam, de compagnieën als paddenstoelen uit de grond schoten. In de daaropvolgende vijf jaar werden maar liefst 15 vloten met in totaal 65 schepen uitgerust om naar Indië te zeilen. Ook de Houtman was weer van de partij. Ditmaal liet hij zich uitzenden door de compagnie van de Zeeuwse koopman Balthasar de Moucheron, maar ook nu maakte de wispelturige bevelhebber er een potje van, met als gevolg dat hij tijdens schermutselingen in Atjeh sneuvelde. De bemanning wist met de schepen te ontsnappen en zeilde terug naar het vaderland. De reis die onder commando stond van Olivier van Noort zou nog iets spectaculairs opleveren. Deze zeevarende Rotterdamse herbergier, die in 1598 in opdracht van de naar hem genoemde Rotterdamse compagnie naar Indië vertrok, koos de route om Kaap Hoorn en maakte zo de eerste Nederlandse reis "om de gantse aertcloot." Het meest bemoedigende resultaat werd echter bereikt door de tweede vloot van de Amsterdamse Compagnie ven Verre onder commando van Jacob van Neck. Deze onderneming, beschikte over het niet geringe kapitaal van 768.466 gulden en een vloot van 8 schepen. Na een reis van 15 maanden keerde van Neck in juli 1599 terug met een kostbare lading specerijen. Maar liefst 600.000 pond peper, 250.000 pond kruidnagelen, 20.000 pond muskaatnoten en 200 pond foelie konden aan de Amsterdamse kade worden uitgeladen. De beleggers maakten 100 tot 400% winst en terwijl de bemanningen, waarvan slechts 15 leden niet waren teruggekeerd, door de burgerij feestelijk werden ingehaald, schreef een anonieme deelnemer: "Soo langhe Hollant Hollant is gheweest, en zynder so ryckelycke gheladen schepen niet aengekomen."
De Oude Compagnie
De concurrentie tussen de compagnieën was ondertussen steeds groter geworden. Dit werd versterkt door het feit, dat door de grote vraag de Aziatische leveranciers de prijzen flink konden opschroeven en dat door de grote aanvoer de prijs die men in Europa voor de handel ontving sterk daalde. "Men zeilt elkaar het geld uit de beurs en de schoenen van de voeten," zo werd verteld. Alleen de Amsterdamse Compagnie bleef redelijke resultaten boeken, maar samenwerking met concurrent ondernemingen was onvermijdelijk. De Compagnie van Verre fuseerde dan ook in 1597 met de Nieuwe Compagnie van de Vaart op Oost Indien. Deze nieuwe combinatie opereerde in het vervolg onder de naam: De Oude Compagnie. Veel andere Compagnieën legden echter al gauw het loodje. De overheid had groot belang bij voortzetting van de handelsreizen. Door een goed opgezette en georganiseerde vaart op Azië kon een economisch en militair tegenwicht geboden worden aan de landsvijanden Spanje en Portugal. Al in 1598 stelden de Staten Generaal dan ook voor, dat de verschillende compagnieën met elkaar zouden versmelten of in ieder geval zouden gaan samenwerken. Aanvankelijk hadden deze pogingen geen succes. In 1602 probeerde de landsadvocaat van Holland, Johan van Oldebarnevelt, nogmaals de Compagnieën tot samenwerking te bewegen. Dit was geen gemakkelijke onderneming, vooral omdat de Zeeuwen een niet geheel onrechtvaardig wantrouwen hadden tegen een Amsterdams overwicht.
De V.O.C.
Toch werden uiteindelijk de oude compagnieën samengevoegd tot één grote handelsvereniging, namelijk de Generale Vereenichde Geoctroyeerde Oost Indische Compagnie. Deze VOC verkreeg het monopolie van de handel in de Stille Oceaan en aangrenzende gebieden. In de volgende twee eeuwen zouden maar liefst 1500 schepen voor de VOC gebouwd worden die samen meer dan 8000 reizen zouden maken. Maar wat belangrijker was: het werd de VOC toegestaan uit naam van de Staten Generaal forten te bouwen, soldaten te legeren en verdragen te sluiten. Hiermee was de handelsonderneming dus een verlengstuk van de Hollandse overheid geworden en werd het mogelijk gebieden in de Oost onder Hollands bestuur te brengen. Zo zeilde de kleine Republiek der Nederlanden het koloniale tijdperk binnen. De heren, die in 1594 heimelijk bijeenkwamen in het huis van een Amsterdamse wijnkoper, met als doel niets anders dan de eigen beurs te spekken, hebben onbewust de grondslag gelegd voor het ontstaan van een nieuwe wereldmacht.