Criminaliteit door bandieten en roversbenden
Tijdens de zestiende tot en met achttiende eeuw was er in oorlogstijden betrekkelijk weinig sprake van berovingen en overvallen. Maar in vredestijd namen die sterk toe. De oorzaak lag er waarschijnlijk voor een groot deel in dat vooral ongeschoolde jongemannen uit de arbeidersklasse in het leger dienden. Na afloop van de oorlogen keerden die verruwd terug en was er amper werk voor hen te vinden en sloten zij zich aan bij roversbenden. Een zeer beruchte bende uit de achttiende eeuw waren de Bokkenrijders.
Nobele struikrovers
In de zestiende en zeventiende eeuw kwam veel struikroverij voor. Struikrovers hebben hun naam te danken aan het plotseling tevoorschijn komen uit de struiken als een rijtuig naderde. Ze traden vooral op in beboste gebieden waar ze weer snel ongezien konden verdwijnen na hun roofpartij. Sommigen struikrovers zouden nobele bedoelingen hebben gehad en van de rijken stelen om het aan de armen uit te delen. Maar in werkelijkheid lag de zaak meestal anders en stal men van de rijken omdat er bij de armen niets te halen viel. Bij de overvallen werd het doden van reizigers gezien als iets wat er bij hoorde.
Zwartmakers ter dood veroordeeld
In Brabant bestonden aan het eind van de zeventiende eeuw zeer gevreesde bandietenbendes zoals de Zwartmakers. In een betrekkelijk korte periode werden tegen de zeventig mannen en vrouwen, die tot de Zwartmakers behoorden, berecht waarvan er bijna vijftig ter dood veroordeeld werden. De werkwijze van de Zwartmakers had een zeker patroon. De bendeleden spraken af elkaar ´s avonds te ontmoeten op een kleine afstand van het huis waar ze het op gemunt hadden. Met zwartgemaakte gezichten gingen ze daarna op het huis af. De deur van het huis werd met een paal geramd waarna ze de bewoners knevelden en in de kelder opsloten. Nadien gingen ze hun gang door het hele huis uit te kammen en alles mee te nemen wat hen van pas kwam.
Goede schuilplaatsen
Zwartmakers konden uitstekend met wapens omgaan wat op militaire ervaring wees. Zij hadden in Brabant de omstandigheden mee door goede schuilplaatsen in de bossen en de grote afstand waarop de slachtoffers van elkaar woonden. Vaak waren rijke boeren en welgestelde notabelen het slachtoffer maar ook bejaarden en boerenknechten en dienstmeiden met veel spaargeld waren hun prooi.
Bokkenrijders in de achttiende eeuw
Gedurende de gehele achttiende eeuw opereerden roversbenden van diverse samenstelling en herkomst zowel in Duitsland, Frankrijk als in de Lage Landen. Vooral in de Oostelijke Maasvallei werden zeer veel kerken, pastorieën en boerenhoeven geplunderd door de zogenaamde Bokkenrijders. Dikwijls werden bij die berovingen de slachtoffers mishandeld.
Het optreden van de Bokkenrijders concentreerde zich in drie perioden:
- Van omstreeks 1730 tot de herfst van 1742.
- Een kortstondige opleving in de jaren 1749 – 1750.
- Van 1751 tot 1774.
Die drie perioden werden allen afgesloten met massale arrestaties waarna processen volgden en terechtstellingen. In totaal werden 600 leden van de Bokkenrijders terechtgesteld waarvan ruim de helft ter dood veroordeeld en geëxecuteerd werd. Onder hen bevonden zich ook vrouwen die vaak als man verkleed meededen aan de overvallen en nauwelijks onderdeden voor de mannen.
Strenge strafmaatregelen
Toch waren in de achttiende eeuw de strafmaatregelen zeer streng. Een inbreker die herhaaldelijk zijn slag sloeg belandde uiteindelijk aan de galg of de wurgpaal. In het openbaar geselen van dieven en dievegges gebeurde regelmatig. Ook schrijvers werden soms zwaar beboet zoals Hendrik Wyermars die vijftien jaar gevangenisstraf kreeg omdat hij in zijn boek “Den ingebeelde chaos” iets te veel had getwijfeld aan het bestaan van God. Openbare straffen werden massaal bezocht en vaak als sensatie beleefd. Ook in gevangenissen was het publiek welkom hetgeen als een soort uitstapje werd beschouwd bij wijze van een dagje boeven kijken.