Sociale zorg in de middeleeuwen 500-1500
Hoe was de sociale zorg in de middeleeuwen? In dit artikel vind je een samenvatting van hoofdstuk 2 van het boek Basisboek geschiedenis Sociaal Werk in Nederland (2009, derde druk) van Maarten van der Linde. Wanneer had je recht op hulp wanneer je arm was? En welke armoedebewegingen waren er in deze tijd? Lees het hier allemaal.
Christendom verboden
In tijd van de Grieken en Romeinen was het christendom verboden, dit veranderde door keizer Constantijn (die gaf vrijheid van godsdienst) en keizer Theodosius (maakte van het christendom de staatsgodsdienst).
Het christendom werd verplicht, dit noem je christianisering.
Toestanden in deze tijd
- De bevolking was dunbevolkt.
- In 1300-1400 waren er nog minder mensen door oorlog, pest en hongersnood.
- In 1500-1600 was er een groei van mensen .
- Na 1000 kwam er een periode van welvaart, goei en bevolkingsgroei, steden kwamen, handel begon, sociale zorg binnen gilden (beroepsorganisaties van ambachtslieden).
- Standenmaatschappij ontstond (geestelijken, adel, werkende stand) de derde stand werkte om de 2e en 3e stand te onderhouden.
- Inwoners kon je verdelen in 3 groepen: Burgerij (poorters, met stedelijk burgerrecht) Ingezetenen (poorters, zonder burgerrecht) en Vreemdelingen (rechteloos).
Er kwam later veel welvaart door de handel en nijverheid (oostzeehandel). Gevolg: de stedelijke burgerij overvleugelde de adel.
In de jaren
0-1000 was het betonen van naastenliefde een afzonderlijke taak van christelijken (hoe armer, hoe dichter bij god).
In de jaren
251-356 was Antonius de stichter van het kloosterwezen en hij was de vader van monniken.
Vroege middeleeuwen was er 3 criteria wanneer armen recht hadden op hulp:
- Ongeschiktheid, is het onvermogen om in het eigen levensonderheid te voorzien
- Nabijheid, de plaats waar men woont, is verplicht tot hulp: in verblijftplaats
- Meegaandheid, waren de armen fatsoenlijk en wachtten zij thuis af of waren ze bedelaars en zwervers? ‘wie geen vaste verblijfsplaats heeft en in staat is rond te trekken, kun je beschouwen als zijnde in staat tot werk’
Er kwamen veel kloosters, grote betekenis voor spreiding christelijke armenzorg
Ora et labora betekent bid en werk (8 uur bidden, 8 uur werken, 8 uur rusten)
Hospitalitas zijn hospitalen, gastenverblijven (gastvrijheid)
Xehodochia zijn vreemdelingenhuizen
- Vanaf 1000 - kloostergemeenschappen werden als anachronisme gezien (niet passen in moderne tijd). De adel en kerkelijke machthebbers verloren hun macht.
- 1175 - er kwamen armoedebewegingen, voorbeeld is Petrus Waldus uit Lyon.
- 1100-1200-1300 - er kwamen veel armoedebewegingen (door deze bewegingen werden de aspecten van de vroegere christelijke beweging centraal gesteld), deze bewegingen verzette zich o.a. tegen rijkdom en corruptie in de kerk, ondergeworpen positie vrouwen en zelf de bijbel willen lezen.
- Deed je iets goed voor de armen, dan deed je indirect iets voor god (in die tijd).
- Men moest schenken, niet omdat het een misstand was maar vanwege godsdienst
Personen uit deze tijd
- Petrus Waldus uit Lyon, bekeerde geldhandelaar (verkocht al zijn bezittingen, uitte kritiek op de rijke kerk en het luxeleven van de kerkelijke leiders, kreeg grote aanhang). Ze werden waldezen genoemd, ook wel armen van Lyon.
- Franciscus van Assisi, was geboren in rijke familie, koos voor somber leven in armoede en primitieve omstandigheden. Volgens hem stond je dan dichter bij god.
- Clara di Favarone, was de volgeling van Franciscus
- Guy van Montpellier, stichtte in rond 1200 de Orde van de Heilige Geest (geinspireerd door Franciscus)
- Elisabeth van Hongarije, sloot leningen af, kocht twee armenhuizen en een gasthuis, verzorgde een melaatse in haar bed, veel ziekenhuizen zijn naar haar genoemd.
Begrippen
- Heilseconomie: door barmhartig te zijn bevorderde men daarmee ook zijn eigen zielenheil. Iets voor een ander doen was ook in je eigen belang
- Diaconie: (zorg voor zieken en armen) mocht alleen bestaan onder het gezag van de kerk
- Kostkopers: ouderen die zich voor een geldbedrag hadden ingekocht in ruil voor verzorging
Instellingen/verblijven
500-600 de oudste hospitalen ontstonden, als gastenverblijf voor iedereen. Melaatsen en anderen met besmettelijke ziekten gingen naar leprozen- en pesthuizen (deze mensen werden gezien als door god gestrafte zondaren)
Er kwamen weeshuizen, gasthuizen en godshuizen gesticht (er was veel misbruik, o.a. addelijke gezelschappen die lang verbleven, bisschoppen die geld uit de kas haalden) hierdoor kwamen gasthuizen meer los te staan van kloosters.
Bayart/baayerd/beyer is een passantenhuis, waar ze onderdak verschaften aan reizende geestelijken en pelgrims, ook voor landlopers (zwervers e.d.), die er één tot drie dagen mochten verblijven.
- 1400 de eerste weeshuizen ontstonden (vroeger waren wezen altijd in kloosters).
- 1500 ver buiten de stad kwamen nieuwe pesthuizen.
- 1450 in dit jaar werden de eerste gestichten gebouwd voor geesteszieken.
Waar kwamen psychiatrische patiënten en gehandicapten terrecht?
Geesteszieken zijn de tegenwoordig psychiatrische patienten en verstandelijk gehandicapten, vroeger werden ze opgesloten.
- Dollen horen bij de psychiatrie
- Idioten zijn verstandelijk gehandicapt
- Onnozelen zijn licht verstandelijk gehandicapt
Willem Arntsz, stichtte de eerste gespecialiseerde opvang (dolhuis)
- 1500 het aantal dollen neemt toe, krankzinnigen werden vastgebonden en opgesloten, bijna de helft van de zinnelozen werd door familie geboeid en geketend.
- Er werden dolhuisjes gebruikt (opsluiting zichtbaar)
- 1422 eerste dolhuis, allemaal dolhuisjes in één gebouw (opsluiting achter muren v.h. dolhuis)
Men was van mening dat razende gekken zouden genezen door afstraffing, een harde aanpak en opsluiting in een cel. Men werd opgesloten als iemand overlast veroorzaakte. Je werd ontslagen uit het dolhuis wanneer er een kans was op verbetering van het sociale gedrag. Er kwam publiek tegen betaling.
1450 in dit jaar waren er veel meer gasthuizen, dit maakte taakverdeling en specialisatie mogelijk. Burgerweeshuizen (wezen uit burgerij), aalmuizeniershuizen (wezen uit onderste laag), gasthuizen (oude mannen/vrouwen, redelijke gezondheid), gasthuizen (invaliden en armen met chronische ziekte), opvang voor melaatsen en pestlijders, nachtopvang voor zwervers.
Het bestuur van de gasthuizen was in handen van vertegewoordigers van oude stadsadellijke families.
Lees verder