Schilders 19e eeuw: George Hendrik Breitner (Amsterdam)
Breitner maakte veel foto's en schilderijen van het drukke stadsleven in Amsterdam rond 1900. De door Breitner geschilderde wereld, met zijn paardentrams, gaslantaarns en huurkoetsjes is verdwenen. Hij wilde schilder van het volk zijn (peintre du peuple). Daarom schilderde hij bij voorkeur fabrieksmeisjes en dienstmeisjes. Zijn doorgaans brutale, ruw geschilderde schilderijen toonden vooral het 'ware leven'. Opmerkelijk zijn de in het atelier vervaardigde schilderijen van 'kimonomeisjes', geschilderd in een tijd dat hij herstellende was van een ziekte.
Breitner in Den Haag
Zijn vorming tot kunstenaar
De schilder die bekend zou worden als dé schilder van Amsterdam werd in 1857 geboren in Rotterdam. Daar werkte hij vanaf zijn veertiende tot zijn zeventiende in de graanhandel. In die tijd tekende hij oorlogstaferelen met paarden en vechtende soldaten. In 1875 gaf zijn vader hem toestemming om naar de tekenacademie in Den Haag te gaan.
Vanaf half januari 1876 volgde hij tekenlessen aan de Haagsche Academie voor Beeldende Kunsten. Hij behaalde in 1877 zijn MO-akte tekenen. In 1880 werd hij wegens wangedrag verwijderd van de Academie.
Breitner en de Haagse school
Breitner kwam in Den Haag in contact met schilders van de Haagse school. Deze Hollandse impressionisten schilderden nostalgische strand- en landschapsgezichten onder zware grijzige luchten. Aanvankelijk beviel hun stijl van schilderen hem wel. Hij hielp Mesdag met het schilderen van de paarden op zijn bekende Panorama Mesdag.
Breitner, die vanaf 1881 geregeld soldatenscènes schilderde, vaak met manoeuvres van de artillerie, schilderde in 1885
De gele rijders. Het schilderij met de aanstormende paarden betekende een doorbraak in de waardering van zijn werk. Kunstcritici noemden het, ondanks het dynamische karakter van het schilderij, een knappe schets. Het schilderij werd aangekocht door het Rijksmuseum, een eer die erkende schilders van de Haagse school, als de gebroeders Maris en Anton Mauve, nog niet was verleend.
Morgenrit langs het strand /
Bron: Anton Mauve, Wikimedia Commons (Publiek domein)Verschillen met de doorgaans brave, rustige taferelen met ruiters en paarden van schilders van de Haagse school, zoals
Morgenrit langs het strand (1876) van Anton Mauve, vallen direct op. De door Breitner weergegeven rit is één en al geweld, met ruiters die in volle vaart op de toeschouwer afstormen. De ruiters zijn niet gedetailleerd geschilderd, maar picturaal geaccentueerd met felle kleurtoetsen. Hoe verder de toeschouwer zich van het schilderij verwijdert, hoe vlekkeriger het tafereel is. Het is brutaal, druk schilderswerk. Daartegenover is het schilderij van Mauve een rustig strandtafereel met ruiters die op een nagenoeg verlaten strand in een bedaarde telgang naar de zee toe rijden.
Schilder van het leven van alledag
Na het lezen van het werk van naturalistische Franse schrijvers als Flaubert en Zola, besloot Breitner om de grauwe werkelijkheid van het leven op straat vast te leggen. Samen met Vincent van Gogh verkende hij de volksbuurten van Den Haag. Zijn indrukken, bijvoorbeeld een soepuitdeling met armen in de rij voor eten, werkte hij later in zijn atelier uit tot een schilderij.
Hij bezocht in die tijd ook schilderachtige plaatsen in de oude binnenstad van Rotterdam. Breitner had vooral belangstelling voor de vest en de havenbuurten, die altijd levendig, smerig en schilderachtig waren.
Breitner in Amsterdam
De Amsterdamse impressionisten
Breitner verhuisde eind 1986 naar Amsterdam. Op zijn negenentwintigste meldde hij zich aan bij de Amsterdamse Rijksacademie. De lessen bevielen hem maar matig. Hij vertoonde er zich maar zelden. Zijn komst naar Amsterdam leverde hem echter wel nieuwe opvattingen en nieuwe onderwerpen voor zijn werk op.
In Amsterdam ontmoette Breitner schilders en schrijvers die zich hadden verzameld rond het tijdschrift
De Nieuwe Gids. De schilders Willem Witsen en Isaac Israëls en de schrijvers Willem Kloos en en Albert Verwey hadden bewondering voor het realisme van de Franse schrijvers Zola en de gebroeders De Goncourt. Kunst moest in compositie, kleurgebruik en techniek een impressie van het 'echte leven' geven. Schilderijen van Breitner, Witsen en andere (zoals ze al snel genoemd werden) Amsterdamse impressionisten waren niet felgekleurd en zonovergoten, zoals de schilderijen van de Franse impressionisten, maar doorgaans grauw en somber.
De Amsterdamse impressionisten schilderden het Amsterdamse stadsleven in brede halen, snelle toetsen en met weinig details. De schilderijen van Breitner waren ruw geschilderd, vaak vlekkerig en vegerig. Hij schilderde Amsterdam vaak bij avond, of overdag bij regenweer of onder de sneeuw, met grauwe luchten.
De fotograaf Breitner
Breitner gebruikte vaak foto's als uitgangspunt voor zijn schilderijen. Na zijn overlijden in 1923 vond men in zijn nalatenschap meer dan drieduizend negatieven en afdrukken.
Breitner ging Amsterdam in om met zijn fotocamera het straatbeeld van die tijd vast te leggen, met zijn paardentrams, koetsjes, handkarren, paarden, dienstbodes en fabrieksmeisjes. Zijn foto's nemen de toeschouwer ook mee naar de grachtengordel, de Dam, het Rokin, de Kalverstraat en de Jordaan. De compositie van zijn schilderijen doet niet zelden aan de snelheid en moderniteit van foto's denken.
Breitners Amsterdam omstreeks 1900
De Dam
Breitner bracht de bekendste locatie in Amsterdam meerdere malen in beeld. Het door Breitner geschilderde straatbeeld met zijn paardentrams, gaslantaarns en aapjes (huurkoetsen) bestaat niet meer. Bovendien zijn ook veel gebouwen uit Breitners tijd inmiddels afgebroken.
Zijn stemmige schilderijen van de Dam tonen de toeschouwer nerveuze mensenmassa's. De sfeervolle avondstemming, steevast aanwezig bij zijn eerste schilderijen van de Dam, maakten omstreeks 1895 plaats voor een klaarlichte doch regenachtige dag. Na 1900 schilderde Breitner de Dam niet meer. Hij vond de elektrische trams, die de paardentrams op de Dam in 1900 hadden vervangen, 'leeghe ziellooze dozen'.
Het straatleven
Met zijn brutale schilderijen van het turbulente straatleven in Amsterdam, veelal in fors formaat, vervulde Breitner zijn wens om schilder van het volk (
peintre du peuple) te zijn. Hij schilderde volkstypen als koffiepiksters (meisjes die aan de lopende band koffiebonen moesten sorteren) en waspitten (meisjes die in de waskaarsenfabriek werkten). Ook schilderde hij veel dienstmeisjes.
De dame op de voorgrond in zijn
De Singelbrug bij de Paleisstraat is geen Amsterdamse straatmeid, want ze draagt een sierlijke hoed, voile en een met bont afgezette cape. Overigens stond er op het oorspronkelijke schilderij wel degelijk een straatmeid. Na het schilderij in 1896 te hebben tentoongesteld, schilderde hij het schilderij in 1898 over, om potentiële kopers gunstig te stemmen.
Voor dit schilderij had hij omstreeks 1894 een aantal foto's gemaakt, vanuit een huis aan de overkant van de brug. De compositie van het schilderij verraadt de invloed van de fotografie. De dienstmeid rechts tilt haar rokken op om de onderkant niet met sneeuw te besmeuren. De dame op de voorgrond werd door Breitner vaag gemaakt. Ze staat zo dicht op de toeschouwer dat die haar niet meer duidelijk kan onderscheiden. Breitner heeft, zoals op een foto, scherpgesteld op de moeder en het kind in het midden. Bovendien heeft hij de dame op de voorgrond halverwege afgesneden. Door die ingrepen heeft het schilderij de snelheid en moderniteit van een foto.
De grachten
Breitner voelde zich al snel na zijn verhuizing naar Amsterdam aangetrokken tot de grachtengordel. Bruggen en gevels van huizen in de oude binnenstad vormden het decor voor schilderijen met sleeppaarden, wandelaars en spelende kinderen.
Lauriergracht in de winter /
Bron: OnbekendIn de loop van de jaren negentig ging hij zich steeds meer toeleggen op het schilderen van mistige, besneeuwde grachten. Zo schilderde hij in 1893 de met een vies pak sneeuw bedekte Lauriergracht. De Amsterdamse werkpaarden lijken hun moeizame bestaan lijdzaam te ondergaan. Het is, zoals een recensent schreef, 'een zwaar troosteloos stadsgezicht, dat Amsterdamsche grachtje bij sneeuw, hier en daar als roet uitziend, gestoffeerd met een wagen en twee knollen' (paarden).
Voor dit schilderij maakte Breitner gebruik van een (bewaard gebleven) tekening op papier, die was overgetrokken van een foto. De tekening werd van een rechthoekig ruitjespatroon voorzien. Vervolgens werd het ruitjespatroon op het groter van afmetingen zijnde doek gezet en door Breitner ingevuld.
Het atelier
Naast zijn schilderijen van het woelige stadsleven, die overigens vaak in het atelier van de schilder werden voltooid, maakte Breitner ook ander werk in de beslotenheid van zijn atelier: zelfportretten, portretten van bevriende kunstenaars, stillevens en naakten. Voor de naakten, die hij slechts enkele jaren heeft geschilderd, liet hij vooral gewone volksmeisjes poseren.
In 1892 werd Breitner ernstig ziek. Waarschijnlijk leed hij aan een geslachtsziekte. Zijn ogen werden aangetast. Zijn arts adviseerde hem om een rustig leven te gaan leiden. Het herstel maakte dat Breitner minder naar buiten ging. Toen hij in 1893 weer begon met schilderen, besloot hij om meisjes in kimono te gaan schilderen. Er heerste in die tijd in de kunstwereld het zogenaamde Japonisme. Kunstenaars als Edgar Degas en Vincent van Gogh namen Japanse invloeden op in hun werk.
Voor zijn schilderij
Meisje in rode kimono (1893-1894), een van de acht bekende schilderijen van zijn 'kimonomeisjes', poseerde de zeventienjarige hoedenverkoopster Geesje Kwak. De glanzende rode stof, het mogelijke verband met Japanse concubines en het feit dat de Japanse vrouwen onder hun kimono vermoedelijk naakt zijn, door Breitner benadrukt door het weglaten van de traditionele ceintuur, geeft het schilderij een erotische uitstraling. Geesje Kwak ligt lui achterover en staart naar een bloem. Niet zozeer het meisje maar de felrode kimono, die als het ware oplicht tegen de donkere achtergrond, lonkt de toeschouwer om dichterbij te komen.