Achilles, de geboorte van het westerse individu?
In de Ilias neemt de Griekse held Achilles het besluit zijn vrienden in de steek te laten. Zijn wrok tegen opperbevelhebber Agamemnon is zo groot, dat het hem niets meer kan schelen dat de Trojaanse vijand het Griekse leger dreigt te verslaan en dat zijn strijdmakkers in de oorlog zullen omkomen. Tot op de dag van vandaag wordt dit Achilles kwalijk genomen. Maar Achilles besluit belicht de verborgen essentie van de westerse cultuur. Achilles is een individu. Misschien wel het eerste individu ter wereld. En wat hij met zijn besluit laat zien, is dat tussen het individu en de georganiseerde samenleving geen harmonie bestaat. De meedogenloze bruut Achilles wijst ons precies aan waar de dunne lijn tussen samenwerking en onderdrukking ligt.
Alle geschiedenis is de geschiedenis van beelden.
Alle beelden zijn kunstvolle producten van de menselijke fantasie en van het menselijk verstand. Ze komen tot stand in een gemeenschap of zijn het resultaat van wrijvingen tussen gemeenschappen. Ze articuleren dromen, drukken hoop, verwachting en aspiraties uit. Ze laten ons bijvoorbeeld het prooidier zien dat we nog moeten vangen; ze vertellen ons hoe we het zullen doden, aan stukken snijden en verdelen. Zo leggen ze machtsrelaties en statusverschillen vast. Soms schilderen ze vergezichten, positieve of negatieve utopieën. Ze laten ons zien hoe we ons aan onze eigen haren uit het moeras kunnen trekken. Of ze tonen ons de afgrond waar we op af stormen. In al die gevallen leren ze ons achter de wereld der verschijnselen de samenhang zien en situeren ze ons in werelden van verbanden, inzichten en wetmatigheden.
Deze beelden zijn niet eeuwig. Ze hebben een begin en een eind. Ze ontstaan, krijgen een naam, een etiket, ze evolueren tot theorie, en ze veranderen zich onder hun etiket en gaan in nieuwe beelden over. Ze bestaan naast elkaar. Ze bestaan dwars door elkaar heen en strijden om invloed op het gedrag van het individu. Ze bestrijden elkaar. Alle geschiedenis is de geschiedenis van elkaar bestrijdende beelden.
Instituties
Er zijn beelden die wij instituties kunnen noemen. Een man heeft een beeld van vrouwen, een vrouw heeft een beeld van mannen; ouders hebben een beeld van hun kinderen, kinderen verwerven zich een beeld van hun ouders; een filosoof heeft een beeld van het rechthoekig stuk wit papier, waarop hij zijn gedachten zal noteren en hij heeft een beeld van de mensen die zijn gedachten zullen beoordelen en van de gang die het door hem beschreven rechthoekig stuk wit papier door de wereld zal maken; leraren hebben een beeld van hun leerlingen, priesters hebben een beeld van de gelovige, de gelovigen hebben een beeld van het hiernamaals, de natuurwetenschappelijk onderzoeker heeft een beeld van het elementair deeltje, het toeval, de vrijheid, de noodzaak en het universum, politici hebben een beeld van hun kiezers, de rechercheur heeft een beeld van de drugshandelaar, de inlichtingendienst van de spion en de terrorist. In de negentiende eeuw waren er arbeiders die een beeld van de kapitalist hadden, in de twintigste eeuw waren er werknemers die een beeld van de vakbondsvertegenwoordiger en het tripartiet overleg tussen de bonden, de werkgevers en regering hadden, in de eenentwintigste eeuw zijn er kenniswerkers die een beeld voor ogen hebben van de netwerken waarin zij een knooppunt zijn. De nazi’s hadden een beeld van de Joden. Veel geschiedenis is de geschiedenis van instituties. Maar niet alle geschiedenis.
Charismatische persoonlijkheden
Behalve instituties bestaan er ook charismatische persoonlijkheden. De charismatische persoonlijkheid is een beeld dat een onvergelijkelijk veel grotere invloed kan krijgen op het handelen van mensen, dan instituties. Toch is de charismatische persoonlijkheid wel degelijk ook niets meer dan een beeld, een sociale constructie, nu echter niet van een abstracte entiteit, niet van de gelovige, de arbeider of het elementaire deeltje, maar van een levend persoon van vlees en bloed. De charismatische persoonlijkheid is een beeld dat een menselijke identiteit heeft en dat ons als mens aanspreekt. Net zo min echter als de voorstelling van het stuk papier in het bewustzijn van de filosoof het stuk papier zelf is, net zo min is de charismatische persoonlijkheid de mens van vlees en bloed zelf. Wel is het zo dat de charismatische persoonlijkheid teert op de mens van vlees en bloed die hij uitbeeldt. Zonder hem of haar zou hij niet bestaan en aan zijn of haar handelingen en uitingen ontleent hij zijn bijzondere intensiteit en zijn vermogen mensen als mens aan te spreken. Een institutie levert een – meer of minder prettige, meer of minder beperkende, meer of minder onderdrukkende – betrouwbare omgeving die de mensen ontslaat van de noodzaak voortdurend over hun gedrag na te denken. Een charismatische persoonlijkheid verplicht mensen hun gedrag juist wel onder de loep te nemen. Een institutie beloont gehoorzaamheid; een charismatische persoonlijkheid eist reactie en antwoord, precies zoals een normaal levend wezen van vlees en bloed doet.
Heldenverhalen
Behalve instituties en charismatische persoonlijkheden bestaan er verhalen. Deze verhalen gaan over charismatische persoonlijkheden. Voor iedere cultuur geldt: vertel mij wie uw helden zijn en ik zal u vertellen wie u zelf bent. De cultuur laat zich kennen in de vertellingen over haar helden. De heldenverhalen wijken af van de grote verhalen, de ideologieën. In de heldenverhalen komen we de cultuur tegen in een rauwe, politiek incorrecte, vorm. De held heeft zijn samenleving ten diepste opgeschud en op de wonden ligt nog geen balsem, de dichter is de arts, al of niet kundig, die probeert de balsem aan te brengen. De heldenverhalen markeren de breukpunten en groeistuipen van culturen. Ze doen ons huiveren en geven tegelijk hoop. Als we ze gelezen hebben, bewegen we ons op een andere manier door de instituties heen. Ze maken ons bewust van het contingente, kunstmatige en breekbare karakter van de wereld die we om ons heen opgebouwd hebben. Onze poëzie, literatuur, kunst en filosofie, de sferen waarin onze heldenverhalen zich bewegen, voegen daarom in al hun ambiguïteit een dimensie aan onze ervaring en aan ons oordeelsvermogen toe. We zijn minder makkelijk te manipuleren, omdat ze ons een beeld geven van de manier waarop de beelden zijn ontstaan. Als er alleen maar instituties waren en grote belangrijke charismatische mannen en vrouwen, hoe machteloos zouden we dan zijn. Maar gelukkig zijn er ook beelden, waarin beelden van die beelden gemaakt worden. En ook daar zijn weer beelden van. En gelukkig is en blijft het ook zo, dat we af en toe onze tenen stoten of iets anders indringends meemaken. Ook daar stuiten de ideologieën en populisten op belangrijke hindernissen.
Individu
De eerste held in de geschiedenis van de westerse cultuur, die zich ertoe zette de instituties waaruit zijn wereld was opgebouwd uit te dagen, is Achilles. Het is merkwaardig dat over deze held in de loop der millennia maar weinig geschreven is. De meeste aandacht heeft zich op Odysseus gericht, de hoofdpersoon van het tweede grote heldendicht van onze beschaving. De reden daarvan is dat het karakter van Achilles veel gecompliceerder en veel verontrustender is dan dat van de redelijke en verstandige Odysseus. Onze eerste held doet een veel groter beroep op ons incasseringsvermogen. Homerus zelf zat – zo zullen we zien – al geweldig met hem omhoog. Maar zonder al te veel overdrijving kunnen we zeggen, dat onze cultuur tot op de dag van vandaag nog niet met hem in het reine is gekomen. Achilles is de man die aantoont dat het voor ieder individu altijd mogelijk is zijn reet af te vegen (exusez le mot) met de eisen die de maatschappij en samenleving waarin het geboren en getogen is aan hem stelt. Sterker nog: precies op het moment dat de Grieken ontdekten dat er zoiets als een maatschappij en een individu bestaat, precies op dat moment ontdekten ze ook, in de gedaante van de snelle en ongenaakbaar wrede Achilles dat het bestaan van het individu dat van de maatschappij en samenleving ondermijnt. Het individu is een grootheid die zich tegen het maatschappelijk geheel moet keren, wil het tot volle wasdom komen. Homerus laat er geen enkel misverstand over bestaan dat dit conflict fundamenteel is.
Compromisloze vrijheid
Individu en maatschappij scheppen elkaar, veronderstellen elkaar en stoten elkaar uit. In de millennia volgend op de Ilias zijn er duizenden formules beproefd, die deze tegenstelling van zijn scherpe kantjes moeten ontdoen. Maar Homerus slijpt de messen zo scherp als maar kan. Tussen de maatschappij die hij kent, die van de Griekse stadstaten en stammen, en Achilles bestaat een onoverbrugbare kloof. Het is onmogelijk in de Ilias de geruststellende boodschap te lezen dat de wrok van Achilles zich alleen tegen de negatieve aspecten van de Griekse wereld richt, tegen de domme willekeur en machtswellust van Agamemnon, tegen de strakke hiërarchie van het Griekse leger; Achilles verscheurt ook de banden van vriendschap die hem met die wereld verbinden. Ook die zijn beknellend voor hem. Aan de wieg van onze beschaving staat met andere woorden een persoon, wiens voornaamste daad eruit bestaat alle banden te verbreken, die hem met zijn samenleving verbinden. Alleen op die manier kan hij zijn leven de inhoud geven, die het in zijn ogen moet krijgen. Achilles is de belichaming van de vrijheid in zijn meest compromisloze vorm. Tussen hem en de wereld om hem heen is geen harmonie denkbaar. Alleen individuen die er genoegen mee nemen een deel van hun absolute vrijheid in te leveren, kunnen binnen het weefsel der maatschappelijke betrekkingen functioneren. Maar dat zijn individuen die genoegen nemen met een vorm van bestaan, die voor Achilles te laag en daardoor voor hemzelf onaanvaardbaar is. De wrok van Achilles is een filosofische daad. Zoals Thales de Grieken er bewust van maakte, dat er buiten de mens een onmenselijke natuur bestaat, zo bewijst Homerus met Achilles dat het deel van de wereld dat de mens zelf gebouwd heeft zich tegen de individuele mens kan keren en dat omgekeerd een individu zijn individuele vrijheid alleen volledig kan realiseren als het zich volledig buiten de maatschappelijke orde plaatst.
Vervreemding
Het heldendicht waarin Achilles optreedt, de Ilias, is omstreeks 750 voor Christus ontstaan. De gebeurtenissen waaraan dit heldendicht refereert, de slag om Troje, zouden omstreeks 1200 voor Christus plaatsgevonden hebben. De archeologen zijn het er niet over eens of het beleg van Troje ooit echt heeft plaatsgevonden. De gegevens die de opgravingen in en rond Troje opgeleverd hebben, sluiten de mogelijkheid van het beleg en de daarop volgende vernietiging van de stad niet uit. Wij weten dus niet zeker of de stof waaruit Homerus zijn vertelling geboetseerd heeft berust op de weerklank die een werkelijk bestaand conflict in de Griekse samenleving gehad heeft, of dat het gedicht gezien moet worden als de artistieke bewerking van spanningen die zich meer in het algemeen onder de Grieken voelbaar hebben gemaakt. In allebei de gevallen heeft Achilles, zoals wij hem kennen, er honderden jaren over gedaan om te ontstaan. En in allebei de gevallen staat hij daar als het eerste individu in onze geschiedenis, die zichzelf ontpopte als de absolute tegenpool van de samenleving waarin hij opgroeide en waarvan hij deel uitmaakte. Achilles staat nergens anders voor dan voor de beweging waarin een individu zich losscheurt uit de warme bescherming van de gemeenschap die hem gevormd heeft. Van alle helden die alle culturen opgeleverd hebben is hij daarmee de meest raadselachtige. Geen enkele cultuur heeft een held die voor niets anders staat dan voor zichzelf en die dit principe uitdraagt als de enige vorm van bestaan die een mens waardig is. Achilles staat voor niets anders dan voor de scheur die hij aanbrengt in de gedachte dat individu en samenleving harmonieus samen kunnen gaan. Hij ontmaskert deze vanzelfsprekendheid als een illusie. Een individu vervreemdt zich binnen de maatschappij en samenleving waarin hij vorm krijgt van zichzelf en binnen zichzelf van de maatschappij en samenleving waaruit hij is voortgekomen. In de wrok van Achilles tekent Homerus voor ons tot in detail het mechanisme van de vervreemding uit. Hij laat ons tot twee keer toe in de peilloze diepten kijken van de kloof die tussen het individu en zijn gemeenschap bestaat, of die gemeenschap en dat individu dat nu willen of niet. Wij zullen zien dat die kloof zo diep is, dat zelfs de goden erin verdwijnen. De vervreemding tussen Achilles en zijn Griekse strijdmakkers slokt alle moraal en alle goden op. Wat overblijft, is slechts de vrijheid, in een rauwe en primitieve, nihilistische, maar onvernietigbare, vorm. Vervolgens houdt Homerus zich ermee bezig de wonden die zo in onze geest geslagen zijn zo goed en zo kwaad als dat gaat te verzorgen en weer te genezen.
De Griekse vertelindustrie
Homerus, de blinde zanger, is een ziener. Zijn epos is filmisch, zijn blik glijdt als een camera over de slagvelden heen, en hij zoomt nu weer eens op deze en dan weer op een andere scène in, voor ons, de kijkers. Verre van een eenzame dichter is hij de spil van een belangrijke Griekse vertel industrie. De zangers waren artiesten, die tot in de perfectie voorbereidde voorstellingen verzorgden, in de bergen en dalen, steden en dorpen, van de Griekse archipel. Ze konden daarbij teruggrijpen op een vertelkunst, een idioom, dat zich in de loop van enkele eeuwen ontwikkeld had. De toehoorders waren net zo vertrouwd met de belangrijkste elementen van dat idioom als de hedendaagse bioscoopbezoeker met dat van Hollywood.
Homerus de vernieuwer
Zoals belangrijke en vernieuwende regisseurs met de filmtaal kunnen spelen, erop vertrouwende dat de bioscoopganger hun innovaties zal doorzien en waarderen, zo kon Homerus zich als belangrijke zanger ook vrijheden veroorloven met de traditie. De vrijheden die hij zich veroorlooft, zijn de vrijheden van de ziener. Voor de ziener bestaat een verhaal nooit uit taalelementen. De taal, de zesvoetige versregel, de door de eeuwen geheiligde epitetha ornantia, waarmee de dichter die versregels sluitend krijgt, de vertrouwde beschrijvingen van de wapenrusting van helden, van de manier waarop de held door het ‘moordend brons’ van de ‘lichaamdoorborende’ speer of de ‘mannenzoekende’ pijl getroffen wordt, op de ‘velen voedende aarde’ stort en door ‘het waas van de dood omhuld’ wordt, al deze formules en de wetmatigheden waaraan zij onderworpen zijn, zijn voor de ziener Homerus alleen maar het instrument, het medium, met behulp waarvan hij het verhaal, dat zich in zijn geest bevindt in klanken en zangen, in een voorstelling, vertaalt. De zanger ziet en laat zien. En als schepper van de wereld die hij bezingt, is hij in staat die wereld op ieder moment dat hem dat goeddunkt stil te zetten. Hij doet dat met de stijlfiguur, die als Homerische vergelijking de geschiedenis in is gegaan en hij doet dat met de zoomlens van zijn verbeelding, waarmee hij op ieder moment dat hem dat goeddunkt een scène uitvergroot en over de versvoeten laat uitdijen. Hij laat zich het ritme van de vertelling niet opdringen, door de eisen die de verzen en hun regels stellen. Hij dwingt de versvoeten in het gelid dat hij nodig heeft om ons mee te nemen in die hoeken en gaten van het verhaal, van dat gebouw, van die structuur, die tempel van ideeën en gebeurtenissen die hij ons wil laten zien. Homerus gebruikt de taalspelen, die hem overgeleverd zijn niet om een verhaal te vertellen, maar om een duizenden en duizenden malen verteld verhaal telkens op die momenten stil te zetten die ons zicht geven op de geheime krachten die de hoofdrolspelers op elkaar uitoefenen.
Verontrustende visie
Op zo’n manier een verhaal vertellen is alleen voor de ziener weggelegd, die precies weet wat het belang van iedere gebeurtenis is en die alle onderaardse onderlinge verbindingen tussen die gebeurtenissen kent. Voor Homerus is literatuur een spel, maar geen linguïstisch spel. Het is een spel met vergezichten, beelden, angst, hoop en vooral visie. Zonder visie zou de stijlvernieuwing al snel een holle frase worden. Dankzij zijn visie vertelt het ritme dat Homerus in zijn epos aanbrengt het verhaal van het verhaal. Hij wijst zijn gehoor op plaatsen in het verhaal die in de eeuwen daarvoor onopgemerkt gebleven waren en op zijn aanwijzingen begeven de Grieken zich in virtuele ruimten, bewustzijnsinhouden, die hun tot dan toe alleen vagelijk verontrust hadden, maar die zij nu met open ogen kunnen exploreren. Hij stelt zich er niet tevreden mee uit te drukken, wat zijn voorgangers in de voorgaande eeuwen al zichtbaar gemaakt hebben, hij scheurt iets weg en toont wat tot dan toe nog geen Griek ooit gezien heeft.
Wat de Grieken in zijn epos aanschouwen is ook voor ons nog altijd verontrustend gebleven. Soms feliciteren we onszelf met de Griekse wortels van onze cultuur. We beseffen dat de westerse cultuur haar kracht eraan ontleent dat ze individuen voortbrengt die naar vrijheid en onafhankelijkheid streven. Zonder die individuen bereikt een cultuur de toppen niet, die nodig zijn om vooruitgang op moreel, wetenschappelijk en politiek gebied te boeken. Vrijheid is echter op zich een leeg begrip. Het is wit als het stuk papier waarop de filosoof zijn gedachten formuleert. Er kan alles op geschreven worden, dat denkbaar is. Het vrije individu kan de cultuur derhalve ook in de diepst mogelijke afgronden storten. Het is niet zo dat de westerse cultuur geen moraal kent. Maar het is wel zo, dat ze naast de moraal ook vrije individuen kent en dat ze noch bij machte, noch van zins is zich tegen deze individuen te beschermen. Dit kunnen wij in de Ilias lezen. Zonder doekjes voor het bloeden, rauw en direct.
Tot hier en niet verder
Achilles is een lege held. Hij is een stukje niets. Er is niets opbouwends aan hem. Daarin verschilt hij hemelsbreed van de Germaanse held Odin, die in de Germaanse mythologie vergoddelijkt is. Odin heeft volgens de Germaanse heldenzangen zijn Aziatische volk vanuit zijn rijk aan de Zwarte Zee naar hun uiteindelijke woonplaats in de noordelijke delen van Europa geleid. Odin heeft de Germanen leren lezen en schrijven, hij heeft ze de Runen tekenen gegeven. Hij heeft ze leren dichten en hij heeft ze over het universum leren nadenken, over het ontstaan ervan, over de goede en de kwade krachten in de Kosmos, over de plaats van de Goden en de mensen daarin. Hij was, zoals Carlyle schrijft, de grote levende lichtfontein in wiens stralen de Germanen zich wel voelden. Een wetgever kan hij niet genoemd worden, maar wel een man die een moraal en een levenshouding vorm gaf. Er bestaat in de Duitse literatuur een controverse over de vraag of hij nu als historische persoon gezien moet worden of niet. Grimm is van mening dat hij nooit bestaan heeft. Dat zou Odin dan gemeen kunnen hebben met Achilles. Des te significanter zijn de verschillen. De Germanen hebben een ziener ten grondslag gelegd aan hun beschaving, iemand die ze konden aanbidden en vergoddelijken, een genie dat uitsprak wat de mensen om hem heen hadden willen zeggen, maar nog niet konden zeggen. Odin is een positieve held, een rots waar je op kunt bouwen, de man of God die je wel moet bewonderen en aan wie eenieder maar al te graag de leiding geeft. Achilles en Odysseus, de twee helden die de Grieken aan hun cultuur ten grondslag hebben gelegd, vervullen geen enkele van de heilige plichten die Odin op zich neemt. Het is welbeschouwd volkomen raadselachtig hoe een cultuur zich uitgerekend aan deze twee gestalten kan spiegelen. Odin biedt de Germanen een pad, een bestemming, een taal, een huis, een sfeer. Achilles biedt de Grieken niets dat op een pad en een bestemming lijkt. Hij biedt hun alleen zicht op een punt, dat als grens dient. Hier voorbij zeg ik, Achilles, nee tegen alles wat de samenleving van me wil en wat de samenleving me aanbiedt. Achilles is de man voor wie de beschutting die de samenleving biedt te eng en te benauwd wordt en die de sfeer van gemeenschappelijkheid kapot scheurt. Een alternatief heeft hij niet of nauwelijks te bieden. Hij spreekt de taal van het ‘nee’, ‘tot hier en niet verder’. Odysseus, de tweede held van Homerus, is niet minder raadselachtig. Zijn wezenskenmerk is, dat hij op veel plaatsen is geweest, ‘polytropos’, een woord dat letterlijk veelplaatsig betekent, en dat goed als slim of verstandig vertaald kan worden. Hij zwerft met zijn mannen over zee op zoek naar zijn eigen woonplaats. Op iedere plaats waar het lot en de zeestromingen hem heenvoeren ontmoet hij lokale vijanden, die hij met zijn veelplaatsig gevormde verstand analyseert, bestrijdt en vernietigt. Odysseus is de man die van alle lokale, door mythische krachten beheerste culturen de zwakheden en tegenstrijdigheden begrijpt en die daar listig gebruik van maakt. Wie tegen Odysseus vecht, vecht in de eerste plaats tegen zijn eigen tekortkomingen. Wat zijn eigen cultuur is, blijft onduidelijk. Hij verlangt naar zijn vrouw en zijn zoon. Als hij na tien jaar thuiskomt, doodt hij al zijn tegenstanders, koningszonen van elders die naar de hand van zijn trouwe echtgenote gedongen hadden. Zijn zoon bevestigt zijn macht vervolgens met de één van de eerste gedocumenteerde massaterechtstellingen van onze beschaving: hij brengt alle meisjes ter dood die zich met de vrijers afgegeven hadden.
Voorbij moraal en ideologie
Als Achilles en Odysseus een voorganger hebben, dan is dat de Babylonische held Gilgameš, die duizenden jaren eerder een grote zwerftocht ondernam, op zoek naar zichzelf. Gilgameš is een man waar niets aan deugt, maar die desalniettemin als de Koning der Koningen vereerd wordt in Soemerië en Babylonië. Een raadsel dat vergelijkbaar is met het raadsel dat de beide Griekse helden en de gehele westerse cultuur aankleeft.
Gilgameš, Achilles en Odysseus zijn gestalten die de grenzen aangeven van de gemeenschappelijke beschuttingen, die Odin en andere helden tot het grenzeloze universum zelf verklaarden. Ze helen niet, ze breken. Ze zijn onbegrijpelijk en begrijpelijk ineen. Vanuit het maatschappelijk geheel bezien zijn ze onvatbaar en onverteerbaar. Van binnen uit bezien, met het innerlijk oog van hun individueel bewustzijn, zijn ze het levende middelpunt van alle gebeurtenissen. De voorbij moraal en ideologie en zelfs voorbij het woord liggende begrijpelijkheid zelf. Ze leren de mensen niet lezen en schrijven. Ze leren de mensen zien, woordloos zien. Ze zijn uit dichterlijke woorden bestaande gestalten, die een waarheid overbrengen die voorbij alle woorden ligt. Ze hebben niets te bieden, behalve deze visie, dit beeld. Het zijn helden wier enige boodschap is: ik leef in een universum, waarin ik niet kan leven.
De funderende helden van de westerse cultuur zijn cultuurvernietigende cultuurdragers. Odin, Boeddha, Mohammed, Confucius: geen van allen zijn ook maar in de verste verte in staat de dynamiek van deze helden te begrijpen. Toch vormen ze één van de pijlers van de westerse cultuur. Ze vormen dat element van de westerse cultuur dat voor alle andere culturen onbegrijpelijk en bedreigend is. Ze zijn de doorbraak van het bewustzijn van de vervreemding. Ze maken zichtbaar wat alle andere culturen verbergen. Het individu is een wangedrocht. Het is een misgeboorte. Het kan in zijn volle glorie noch in de wereld bestaan waardoor het zelf voortgebracht is noch daarbuiten. De as waar de cultuur om draait is de buitenstaander die de beschaving versterkt door haar te vernietigen. Binnen de cultuur handhaven zich alleen de zwakke afspiegelingen van wat de individuen zouden kunnen en moeten zijn, gemeten naar de maatstaven die ze zichzelf aanleggen.
Door alle eeuwen heen hebben mensen helden vereerd. Heldenverering is, om met Thomas Carlyle te spreken, misschien wel één van de basistrekken van de menselijke geest. Door al die eeuwen heen heeft er ook een buitengewoon sterke neiging bestaan, om alleen die mensen tot held uit te roepen, waarvan een positief en opbouwend, liefst ook nog opvoedkundig verantwoord, beeld kon worden samengesteld. Gilgameš, Achilles en Odysseus vormen de uitzondering op deze regel. Zeker het karakter van Achilles brengt alle pedagogen tot wanhoop. Van Odysseus kan het gebruik van het nuchtere en ontmythologiserende verstand nog aangeprezen worden; dat de Grieken zich over de moraliteit of immoraliteit van dit instrument geen zorgen leken te maken kan als amusante tekortkoming van lang vervlogen tijden voorgesteld worden. Kennelijk heeft het verstand zich eerder en sneller ontwikkeld dan de moraal. Het karakter van Achilles laat deze kunstgreep echter niet toe. Daarvoor is Achilles te uitgesproken. Het is onmogelijk deze held te polijsten en salonfähig te maken. Op alle gymnasia ter wereld leest men daarom dan ook liever de Odysseus dan de Ilias.
Roem en eer
Achilles is geen verstandelijk denkend, wikkend en wegend, persoon. Zijn heldendom bestaat er niet uit dat hij zijn rationele vermogens te midden van een door mythische krachten bezielde en betoverde wereld in zijn eigen voordeel kan laten werken; zijn heldendom bestaat eruit dat hij de loosheid en onvolmaaktheid van de op rijkdom en macht gestoelde instituties doorschouwt en in naam van een hoger principe uitdaagt en aanvalt. Dit hogere principe heet eer, reputatie en onsterfelijke roem. De held Achilles is rijk, maar geld, goud en goederen boezemen hem geen wezenlijke belangstelling in en mensen die zich wel door de begeerte naar stoffelijke goederen laten leiden beschouwt hij als minderwaardige schepsels, die hun ware bestemming uit het oog verloren hebben; een overeenkomstige minachting legt hij aan de dag voor mensen die volledig in beslag genomen worden door hun positie in de machtshiërarchie; de jacht op krijgseer is het enige dat het leven volgens deze meelij loze strijder de moeite waard maakt en de attributen van rijkdom en macht horen voort te vloeien uit de successen die de onverschrokken strijder, in het aangezicht van de dood, behaalt op het slagveld. Achilles is de man die ziet hoe en waardoor er in iedere samenleving aan dit principe getornd wordt en hij is ook de man die daar niet mee kan leven. De aloude wijsheid dat een mens een beetje inschikkelijk moet zijn, is aan hem niet besteed. Zijn waarheid is: ik zet mijn leven op het spel voor niets anders dan de roem die mij dat zal brengen, want al dat goud, al die buitgemaakte vrouwen, al die macht over andere mensen is verdampt op het moment dat ik sterf; waarom zal ik me dan onderwerpen aan verhoudingen die verhinderen dat ik de eer krijg die mij toekomt en die alleen maar tot effect hebben dat anderen hun machtspositie verstevigen en hun rijkdom vermeerderen? Als ik toch alles op het spel zet, kan ik ook mijn krachten met dat systeem wel meten.
Excellentie
Achilles is de man die alle verhoudingen op scherp zet, omdat hij anders zelf niet op scherp kan staan. Hij weet dat iedere toegeeflijkheid aan het systeem van rijkdom en macht hem ietsje meer van zijn eigen levenssappen zal afsnijden. Hij weet dat de strijd om roem en eer zeker niet alleen op het slagveld, maar ook en vooral binnen het gezagsapparaat uitgevochten zal moeten worden, waarin de strijd om de onstoffelijke waarden roem, reputatie en eer de neiging heeft te degenereren tot een banaal gevecht om krijgsbuit en tot een systeem van politieke manipulaties. Achilles is de man die de banaliteit van de organisatie blootlegt, van iedere organisatie, en die iedereen zegt: in die mate waarin jij je aan dit stelsel van vergissingen en verdraaiingen geconformeerd hebt, precies in die mate heb je verraad gepleegd aan het wezen van je eigen persoonlijkheid. Hij haat de organisatie, de hiërarchie, iedere organisatie, iedere hiërarchie. En het enige wat hij daartegenover zet is zijn eigen ongebroken, op onstoffelijke waarden gerichte, subjectiviteit. Hij meet het Griekse leger en de Griekse samenleving met de maatstaf van het ideaal dat daaraan ten grondslag ligt. Dat ideaal is dat het leger een verzameling van strijders is, die op het slagveld met elkaar wedijveren om de verdeling van de roem en de onsterfelijke eer. Wie het beste vecht, de meeste en sterkste vijanden doodt, de grootste hoeveelheid bloed vergiet, wie naar de grootste stapel lijken kan wijzen, hoort het hoogst te stijgen. Het enige criterium dat telt is dat van de excellentie. Alle beoordelings- en verdelingsmethoden die daarvan afwijken wekken zijn gram op en probeert hij met de grond gelijk te maken.
Buitenstaander
De perverse verleidingen van de hiërarchie zijn bedreigender voor Achilles, dan de stootkracht van het vijandelijke Trojaanse leger. Maar die perverse hiërarchie, die organisatie, met zijn rangen en standen, met zijn rituelen, machtsverhoudingen, regels, handjeklap, vriendschap, jaloezie en compromissen, dat is nu juist precies de wereld waarin wij verondersteld worden met elkaar iets tot stand te brengen. Een held die zich in deze wereld ongemakkelijk voelt en zich er tegenover opstelt, slaat een barst in het maatschappelijk universum dat hij verondersteld wordt te verdedigen en te koesteren. Hij plaatst zich buiten de bestaande orde en krijgt voor degenen die daarbinnen opereren iets onbegrijpelijks, iets buitenaards, misschien wel. Sinds Achilles is de buitenstaander, degene die er in slaagt de ring van vertrouwen en begrip te doorbreken die de bestaande verhoudingen hun kracht en eenheid geeft een typerende figuur geworden binnen de westerse wereld. De charismatische buitenstaander representeert het Griekse element in onze beschaving. En altijd is het zo, dat rond deze buitenstaanders een krachtenveld ontstaat, dat wel van een andere wereld lijkt te komen, waar niemand woorden voor heeft, laat staan een verklaring, en dat tot zelfs in de meest moderne tijden aan toe met goddelijke krachten in verband gebracht wordt. Het is dan ook niet voor niets dat Homerus ons in de allereerste strofen van de Ilias al meedeelt, dat zijn gedicht niet zozeer over Achilles gaat, als wel over de wrok van Achilles. De wrok is de verbinding tussen Achilles, de buitenstaander, en Zeus, het hoogste goddelijke gezag.
‘Muze, bezing ons de wrok van de zoon van Peleus, Achilles
Die ongenadige wrok die de Achaeërs grenzeloos leed bracht,
Tal van krachtige zielen van helden prijsgaf aan Hades
En die hun lichaam ten prooi aan honden en allerlei soorten
Vogels deed vallen. Zo ging de wil van Zeus in vervulling’
Achilles is de lege oervorm van al de buitenstaanders die hem in de geschiedenis nog zullen opvolgen.. Hij representeert niets dan alleen het feit dat hij zich niet aan de gebruiken en gewoonten kan conformeren, die naar zijn idee de mens ertoe verleiden of ertoe dwingen een mensonwaardig, op rijkdom en macht gericht, leven te leiden. De zangen van de Ilias schetsen daarmee de grondvorm van de dynamiek, die aan de telkens herhaalde beweging ten grondslag ligt, waarmee de westerse maatschappij individuen schept, die een breuk in haar structuur tot stand brengen. Deze individuen zijn geen revolutionairen. Ze zien het niet als hun roeping een massa, welke dan ook, te leiden. Hun plek buiten de maatschappelijke ordening veroorlooft ze de maatschappelijke orde diepgaander te beïnvloeden dan enig lid van die ordening nog kan. Door hun toedoen verandert de inhoud van alle begrippen en instituties, al kunnen woorden en uithangborden nog wel gelijk blijven. Alles wat bestaat zal door hun toedoen vergaan, daar helpt geen lieve-moederen aan. Of ze ook bij de wederopbouw nog behulpzaam zullen zijn, is uiterst onzeker. Meestal zijn ze tegen die tijd al opgebruikt of dood. Meestal wordt de wederopbouw ter hand genomen door hun volgelingen, die hun best doen breuken onmogelijk te maken of te ontkennen in plaats van ze te veroorzaken of aan te wijzen.
Subordinatie
Alle geschiedenis is de geschiedenis van beelden. Wat voor geschiedenis is het die begint met het beeld van een jongeman, die in een opwelling van woede en verontwaardiging naar zijn zwaard grijpt, zijn bevelhebber dreigt aan te vallen, zich dan bedenkt, weer terug stapt en vervolgens met de mond in de aanval gaat? Welke andere beschaving kan erop bogen, zo’n, ja, we zouden kunnen zeggen zo’n puber, zo’n onhandelbaar brok opstandigheid, dat iedereen de waarheid zegt en zich dan mokkend terugtrekt, welke andere beschaving kan erop bogen zo’n figuur, de figuur van de onhandelbaarheid zelf, tot haar meest wezenlijke held, de held der helden, uitgeroepen te hebben? Dit gebaar: ‘Dan is het nu tussen ons’, deze provocatie: ‘Al ben je honderd keer de Koning, dit pik ik niet van je’, dit moment van bezinning: ‘Als ik nu doorga, blijft er niets van onze wereld meer overeind’ en het moment van de waarheid: ‘Maar ik vertel je hier en nu wat een waardeloze flapdrol je bent en waarom je op mij niet meer hoeft te rekenen’, er is geen enkele andere cultuur waarin ook maar één van deze beelden uitvergroot zou zijn, laat staan dat ze tot in detail uiteengerafeld zouden worden. Dat uitgerekend in een opwelling, die in de kern van de zaak een daad van subordinatie is, de wil van de hoogste godheid geacht wordt zich te manifesteren, is één van de drie diepe raadselen van de westerse cultuurgeschiedenis. De andere twee raadselen zijn: waarom uitgerekend de pechvogel Jezus zich tot zoon van God kon transformeren en waarom Luther kon zeggen: Hier sta ik, ik kan niet anders. Maar laten we ons tot Achilles beperken. Van deze drie is hij degene die het meest innig samenhangt met het wezen van de westerse geschiedenis.
Nooit heeft Agamemnon, ongeveer in het jaar 1200 voor Christus opperbevelhebber van de Griekse strafexpeditie naar Troje, Achilles volledig begrepen, hoezeer hij daar ook zijn best voor heeft gedaan. Aan Agamamnon is alles rond, ordelijk en rechtvaardig. Zijn expeditie is een strafexpeditie, hij staat in het teken van de handhaving van de goddelijke orde, die door de Trojanen in gevaar is gebracht. Die goddelijke orde bestaat uit familie, huwelijkstrouw, stam, volk, mannelijkheid en eer. Paris heeft deze orde op alle niveau’s uitgedaagd en aangezien de Trojanen hem beschermen zullen ze daar de wrange vruchten van proeven. Uiteraard komt het goed uit, dat een overwinning op de Trojanen de imperiale machtsaanspraken van de Achaeërs zal versterken, maar de expeditie tegen Troje ontleent zijn rechtvaardiging niet aan dit economische motief. Agamemnon komt eenvoudigweg orde op zaken stellen. Er is door de Trojanen misbruik gemaakt van de gastvrijheid die hun door zijn broer Menelaos geboden werd. Als de Grieken dat zouden nemen, zouden ze geen knip voor de neus waard zijn. Als de goden de Grieken niet de overwinning brengen, zouden ze daarmee hun eigen orde ondermijnen.
De baas
Agamemnon leeft in een wereld die eenvoudigweg volmaakt is. Er is onrecht gedaan en de goden zullen hem in staat stellen dat onrecht te wreken. Hij heeft daarvoor een gigantische vechtmachine uit de grond gestampt - een vloot en een leger - die gegrondvest is precies op die principes die de overwinning zullen gaan behalen op de Trojanen die de verachtelijke en verwekelijkte Paris in hun midden houden. Agamemnon’s visie op de werkelijkheid is de hiërarchie, dat stelsel van vaste en onwrikbare verhoudingen, dat Troje weer op het rechte pad zal brengen, door het te omsingelen en te vermorzelen. De Griekse strijdkrachten bestaan uit een conglomeraat van legers, die zich ieder rond hun held-aanvoerder geschaard hebben, zoals tegenwoordig wielrenners zich rond hun kopman voegen. De aanvoerders scharen zich op hun beurt rond Agamemnon, die daarmee de machtigste Griek geworden is. Dit is Agamemnon’s beeld. Hij bespeelt zijn aanvoerders, zoals zijn aanvoerders hun manschappen bespelen. Met respect, kameraadschap, waardering en ontzag voor ieder’s individuele kwaliteiten. Met een open oor voor raad en advies. Maar zonder er misverstand over te laten bestaan, wie de baas is en wie de bevelen uitdeelt.
De strijder
Hoe anders ziet Achilles de wereld. Hij ziet alleen individuen, die bereid en in staat zijn hun angst voor de dood te overwinnen en die de strijd ingaan om zich daarmee onsterfelijke roem te vergaren. Achilles is ervan overtuigd dat hij niet levend uit Troje terug zal keren. Agamemnon’s grootse constructie laat hem daarom volstrekt onverschillig. Die is onderdeel van een wereld – de wereld van degenen die hopen te overleven - die voor hem geen betekenis meer heeft. Voor hem telt alleen nog de strijd; de excellentie die hij daarin zal tentoonspreiden, en de erkenning van die excellentie, de roem die hij zal vergaren. Voor hem bestaat de wereld uit sportslieden die goud proberen te halen; voor Agamemnon bestaat de wereld uit de organisatie van de oorlog, de macht die hij daarvoor nodig heeft en de toename van de macht, die hem en de overige Grieken door de overwinning op de Trojanen ten deel zal vallen. Agamemnon’s wereld bestaat uit berekeningen. Achilles is onberekenbaar. Deze twee werelden zijn alleen in schijn met elkaar verenigbaar. Ieder incident kan ieder moment tot een breuk leiden.
Is die breuk, die botsing tussen het individu en de hiërarchie, onvermijdelijk? Homerus moet beseft hebben, hoe belangrijk het antwoord op deze vraag is. In het eerste deel van het epos legt hij de ontstaansgeschiedenis van het conflict tussen Agamemnon en Achilles bloot. Laat de feiten spreken, is zijn devies, en spreken laat hij ze.
Management via angst
In een rake en goedgekozen anekdote stelt hij zijn publiek op de hoogte van de sfeer die er in het Griekse aanvoerdersteam heerst en van de stijl van leidinggeven die Agamemnon erop na houdt. Hij laat zien dat Agamemnon één van die leiders is, die angst om zich heen verspreidt. Het is een heerschap waarmee het kwaad kersen eten is. Voor Kalchas, de zoon van Thestor, een eenvoudige wichelaar, is het zonneklaar waarom in de rijen der Grieken de pest heerst. Apollo, de God van het feilloze boogschot, is woedend omdat vorst Agamemnon zijn priester Chryses zwaar beledigd en vernederd heeft. Agamemnon heeft zich de dochter van Chryses, Chryseïs, toegeëigend, nadat het meisje in een rooftocht buit was gemaakt door de Griekse strijders. Chryses waagt zich in het Griekse kamp en smeekt Agamenon zijn dochter vrij te laten. In ruil voor het meisje biedt hij de koning een enorm losgeld aan. Ondanks het feit dat alle Grieken vinden, dat Agamemnon op het royale bod in moet gaan, jaagt de vorst de priester weg en hij ontziet zich daarbij niet het vaderhart van de man het ergste aan te doen met de woorden:
Nimmer zal ik je dochter de vrijheid hergeven. Een oude
vrouw zal ze worden ver van haar land, in mijn woning in Argos,
waar ze het weefgetouw zal bedienen en ’t bed met mij delen.
Kalchas vindt het niet raar dat hierop onder de Grieken de pest is uitgebroken. Dat is natuurlijk de straf van Apollo. Het is tekenend voor de sfeer in het Griekse legerkamp, dat de ziener dit echter niet durft te zeggen. En nog meer inzicht in de verhoudingen leveren de woorden waarin hij zijn angst tegenover Achilles uit. Hij zegt:
Geen partij voor een vorst is een mindere op wie hij vertoornd is.
Want hij mag dan die dag zijn drift nog kunnen beheersen,
Later zal, diep in zijn hart, hij daarover wrok blijven voelen
Tot hij eraan heeft voldaan.’
De ondergeschikte
Geen twintigste of eenentwintigste eeuwse documentairemaker zou dit Homerus kunnen verbeteren. In enkele zinnen, in een enkel beeld, wordt ons hier geopenbaard, dat onder de Grieken een oude wereld aan het ondergaan en een nieuwe wereld aan het opstaan is. De oude wereld is de wereld waarin een eenvoudige Griek een machtige Griek zijn mening kan vertellen. Formeel bestaat deze wereld nog. Want klaarblijkelijk kan Agamemnon het zich niet veroorloven de eenvoudige wichelaar Kalchas tegelijk te vernietigen, als die zijn ongewenste visie naar voren zou brengen. De nieuwe wereld houdt in, dat Agamemnon Kalchas in de achterkamertjes van de macht wel degelijk zal kunnen kraken. De machtsongelijkheden zijn zo groot geworden, dat het verschil tussen de meerderen en de minderen voor de laatsten gevaarlijk is geworden. Er zijn mensen ontstaan, die zich alles kunnen permitteren. En er zijn mensen ontstaan die zich niet eens meer kunnen permitteren te zeggen wat ze denken. De op gelijkwaardigheid gebaseerde omgangsvormen van man tot man zijn schijn geworden. De mindere doorziet de hypocrisie van die schijn en past zijn gedrag erop aan. Ook Kalchas doet dat. Hij piekert er niet over de Grieken te vertellen dat ze de pest aan Agamemnon’s lompheid te wijten hebben, zonder zich van rugdekking te voorzien. Hij zal alleen praten als de machtige Achilles belooft hem naderhand tegen de opperbevelhebber te beschermen. Kalchas is de eerste beleidsmedewerker in de Westerse geschiedenis. Zonder opdrachtgever doet en zegt hij niets en hij weet dat hij verloren is als hij niet gedekt is.
Kalchas is de eerste mindere in de Westerse literatuur. De eerste mens die weliswaar vrij is, maar die toch niet vrijuit durft te spreken. De eerste schets van die bundel van tegenspraken, die we tegenwoordig medewerker nemen, of employee, of onderdaan. Het is iemand die ons tegenvalt. Waarom is hij niet moediger, waarom verkwanselt hij zijn vrijheid, zijn menselijkheid? Tegelijk snappen we heel goed waarom dat niet kan. Homeros laat het Kalchas ook zeggen. De mindere is iemand, die niet de positie heeft om zich uit te spreken, om naar voren te stappen en zich te manifesteren. Het is niet alleen angst die hem daarvan afhoudt, maar ook onvermogen. De boodschap, door hem gebracht, zal als een onbeschaamdheid ervaren worden terwijl diezelfde boodschap, als hij maar door een meerdere gebracht wordt, als een waarheid de discussie zal vormgeven. Meerdere en mindere zijn niet alleen eigenschappen van een persoonlijkheid, het zijn ook de mogelijkheden die een persoonlijkheid gegund worden om zich te uiten en te manifesteren; het zijn door de gemeenschap over de individuen gedistribueerde media. Als wichelaar heeft Kalchas een zekere toegang tot de media. Het is hem van tijd tot tijd vergund iets ter berde te brengen en daarbij smaakt hij het genoegen dat er naar hem geluisterd zal worden. Maar die vrijheid is beperkt en Kalchas heeft genoeg verstand om in iedere situatie waarin hij verzeild raakt vrij nauwkeurig te bepalen, waar de grenzen liggen van de ruimte die hem vergund is. Kalchas heeft weet van de beperkingen die zijn sociale omgeving oplegt aan de vrijheden en verantwoordelijkheden die hem tot mens maken, of precies uitgedrukt: hij heeft weet van de beperkingen die zijn omgeving aan zijn diepste wezen gesteld hebben. Hij ziet het als zijn plicht die grenzen te overschrijden, die plicht komt voort uit zijn loyaliteit aan de Griekse soldaten die onder de pijlen van het nooit falende schot van de vertoornde Apollo sterven; maar hij weet tegelijk dat hij niet in staat zal zijn die boodschap over te brengen.
Hiërarchie
In Kalchas schetst Homerus niets meer of minder dan de menselijke vervreemding, die optreedt in een hiërarchie, een gemeenschap waarin meerderen en minderen met elkaar in relatie staan, een constellatie met grote machtsverschillen. De strofen die hij aan Kalchas wijdt zijn niet veel meer dan een korte sfeertekening, zoals dat in de moderne journalistiek genoemd zou worden. Maar het is een rake sfeertekening: hij zet ons tegelijk neer in een wereld waarin een ongenadig gevecht plaatsvindt, een catch as catch can, waarin alles onder en boven de gordel is toegestaan, om de verdeling van de ruimtes der innerlijke vrijheid. Die innerlijke vrijheid is niet meer van God gegeven, het is geen natuurlijk product meer; het is wat je door de sociale omgeving op grond van ongeschreven maar harde regels wordt toegestaan. Als er sprake is van persoonlijke, natuurlijke of goddelijke krachten, dan hebben die niet op het innerlijkste innerlijk van het individu zelf betrekking, maar op de rechten die hij kan laten gelden op de verdeling van de beste ruimten en op de alertheid, vaardigheid en gewiekstheid waarmee hij die rechten verdedigt en uitbouwt en tot het maatpak maakt dat bij hem hoort. Persoonlijke moed is een gereflecteerde categorie geworden. Ze toont zich alleen nog maar in relatie tot de maatschappelijke en organisatorische ordening waarin het individu zich beweegt. Het gaat er in het Griekse leger niet meer zozeer om Troje te veroveren. Troje is een pion geworden in een schaakspel, waarin de Grieken hun onderlinge relaties en daarmee hun individuele vrijheden en mogelijkheden vastleggen en regelen.
Verdeling
De Ilias is een epos over de verdeling van roem, eer en macht. De verdeling van de aardse goederen, de oorlogsbuit, is hier onderdeel van. Als er slaven, slavinnen en materiële rijkdommen verdeeld worden, wordt er status verdeeld. De toekenning van een deel van de buit heeft betekenis; ze tekent en bezegelt voor het moment de rangorde die de ontvanger in de hiërarchie inneemt. De verdeelde buit is niets dan de concrete vorm, waarin de verhoudingen zichtbaar worden en waarin ze bevestigd worden en bespreekbaar zijn. De discussie over de dochter van Chryses, die Achilles dankzij Kalchas kan beginnen, wordt door Agamemnon dan ook niet in de eerste plaats opgevat als een poging hem een mooi meisje te ontnemen, maar als een poging om zijn positie te ondermijnen. Het pleidooi van Kalchas om de priester van Apollo zijn dochter terug te geven plaatst de eenvoudige, rechttoe rechtaan redenerende Agamemnon voor een probleem dat zijn verstandelijke vermogens te boven gaat. Hij begrijpt dat hij als aanvoerder der Grieken niet de indruk mag wekken, dat het bezit van Chryseïs hem boven de gezondheid van de strijders gaat; maar het is in zijn ogen ook ondenkbaar dat hem een deel van de verdeelde buit afhandig gemaakt wordt. Als vorst kan hij zich niet meer permitteren Chryseïs te houden, maar als vorst kan hij zich ook niet permitteren dat zijn onderdanen hem de stapel van eerbewijzen die hem ten deel gevallen zijn ook maar voor het geringste gedeelte betwisten. Hij is bereid de dochter naar haar vader terug te sturen, op voorwaarde dat één van de andere Grieken een eergeschenk inlevert. Niet hij, maar iemand anders moet statusverlies lijden.
Goed, wanneer dat het best is, geef ik haar terug, want natuurlijk
Zie ik het krijgsvolk liever in leven blijven dan sterven.
Maar geef me aanstonds een andere prijs dat ik niet van de Grieken
De enige ben die geen eergeschenk heeft. Dat zou ongehoord zijn.
Iedereen kan immers zien dat ik mijn eergeschenk kwijt ben.
Status en statuur
En zo leidt, in het jaar 750 voor Christus, Homerus de eerste dialoog in de geschiedenis van de mensheid in over de relatie tussen tastbare concrete rijkdom, in de vorm van bezit, en de waarde die deze objecten bezitten in termen van roem, status en eer. Agamemnon’s verstand was nog net in staat een onderscheid te maken tussen het meisje Chryseïs en haar waarde als statusobject. Maar hij is niet in staat zijn hiërarchische positie los te zien van de verzameling fysieke statusobjecten die in zijn bezit zijn. Achilles minacht Agamemnon, omdat zijn geest te primitief is om deze mechanismes te doorgronden. Hij kan zich niet inhouden en roept uit:
Roemrijke zoon van Atreus, dit is wel het toppunt van hebzucht!
Hoe kunnen jou nu de dappere Grieken een eergeschenk geven?
Weten we nog ergens enig bezit dat niet al verdeeld is?
Heeft niet een elk zijn deel van de buit uit de steden ontvangen?
’t Gaat toch te ver de mannen dat weer bijeen te doen brengen!
Kom, gehoorzaam de god, geef het meisje terug en de Achaeërs
Zullen je drie-, viervoudig schadeloos stellen, mocht Zeus ons
Toestaan de sterke muren van Troje te gronde te richten.
Deze woorden brengen de vorst nog meer in verwarring dan hij al was. Eén van zijn bevelhebbers, iemand die hij als ondergeschikte beschouwt, staat hem uit te leggen hoe de wereld, zijn wereld, in elkaar zit en hoe hij zich daarin te gedragen heeft. Hij, de machtige Agamemnon, wordt als een kleinzielige gierigaard ontmaskerd.
Dit is het incident dat de breuk tussen Agamemnon’s kijk op de wereld en die van Achilles markeert. De twee beelden zijn tot botsing gekomen. De geschiedenis kan beginnen. Het moment is adembenemend: hoe zal de vorst op deze provocatie reageren? Het dilemma waar Kalchas’ analyse hem voor gesteld had is door Achilles’ trefzekere verwijt tot ondraaglijke hoogte opgevoerd. De situatie is bijna absurd te noemen: materieel gesproken heeft ze niets meer dan een gevangen genomen slavin tot inzet, maar de beslissing die hij over het leven van dit wezentje zal nemen, lijkt plotseling een diepe relatie met zijn eigen existentie als machtigste der Grieken gekregen te hebben. Achilles houdt hem voor dat de kern van zijn macht niets te maken heeft met de fysieke aspecten van de stapel eerbewijzen die hij verzameld heeft, maar met het beeld dat van hem als persoon binnen de gemeenschap der Grieken rondwaart. Dit beeld komt tot stand door de keuzes die je onderscheidt en maakt en door de stijl waarop je je beslissingen tot uitvoer brengt, zo vertelt hij Agamemnon. Vanaf nu zal je in het kamp der Grieken bekend staan als een grootmoedig leider, die zo stevig in het zadel zit, dat hij zich om een eerbewijsje meer of minder in het geheel geen zorgen maakt, of als een kleinzielige en kortzichtige scharrelaar in uiterlijke tekenen van waardigheid, die voortdurend zijn knopen loopt te tellen. Het moment is één van de assen waar de gehele vertelling, heel het epos, om scharniert.
Mensen zonder goden
Opvallend is dat op dit moment, dit ultieme moment, waarop een menselijk wezen een allesbepalende keuze moet maken, de Goden, die anders altijd van de partij zijn, schitteren door afwezigheid. Geen van de goden fluistert Agamemnon in wat hij moet doen. Hij staat er volledig alleen voor. Er is niets dat hem in de weg staat om alsnog het grootmoedige gebaar te maken, dat in Achilles’ ogen de ware leider in deze situatie kenmerkt. Maar Agamemnon zal dat gebaar niet maken. Hij blijft bij zijn eigen visie op de werkelijkheid en ziet in Achilles’ woorden alleen maar een poging hem te beschadigen. Woedend geeft hij Achilles te kennen, dat hij zijn listen en lagen wel doorziet.
Denk me niet, sterk als je bent, aan een god gelijke Achilles,
met je gehuichel te kunnen misleiden en over te halen.
Ja, dat zou je wel willen: je eigen eergeschenk houden,
Ik er afstand van doen, zodat mijn prijs erbij inschiet.
Goed, als tenminste die dappere Grieken me een eergeschenk geven
Overeenkomstig mijn wens en dat mij evenveel waard is.
Maar als ze ’t niet willen geven, zal ik het zelf komen halen.
Want op het jouwe of anders van Ajas of Odysseus
Leg ik beslag en kwaad zal zich maken hij die ik opzoek!
Achilles heeft Agamemnon’s innerlijk gefileerd. Agamemnon antwoordt daarop met een daad van geweld. Zijn uitspraak heeft maar één doel: in de praktijk bewijzen dat hij de sterkste en machtigste is. Tegenover de analyse van Achilles stelt hij de waarheid van het geweld dat hij over al zijn bevelhebbers kan afroepen. Het spel dat hij speelt is niet minder hoog dan het spel dat Achilles speelt. Als Ajas, Odysseus of de andere helden nu naar voren stappen en zeggen: Achilles heeft gelijk, dan stort de hiërarchie waarop hij bouwt ineen. Ajas en Odysseus stappen echter niet naar voren. Zonder iets te zeggen, door te zwijgen, accepteren zij Agamemnon’s gewelddaad en maken zich daarmee onderdeel van het krachtenveld dat zich op ieder moment ook tegen ieder van hunzelf kan keren. Ze hebben zich ingevoegd. Agamemnon staat dan stevig genoeg om de samengebalde macht van de Grieken tegen Achilles in te zetten.
Maar met mijn eigen handen zal ik het meisje Briseïs
weghalen uit je verblijf, jouw ereprijs, - dat je zult weten
wie van ons tweeën de baas is en niemand het waagt zich te wanen
mij evenwaardig te zijn en zich mijns gelijke te noemen.
Vernedering
Nu is het de beurt van Achilles om te kiezen. Het dilemma waar hij voor staat is minder adembenemend dan dat waar Agamemnon voor stond. Achilles heeft Agamemnon uitgelegd, dat niet de hoogte van de stapel van fysieke eergeschenken als zodanig belangrijk is, maar dat het de act van de verdeling is die telt. Nu Agamemnon geweld inzet om Achilles van zijn meisje te beroven, komt de verlaging van Achilles’ stapel op zo’n manier tot stand, dat zijn positie op een onevenredige manier, die ver uitstijgt boven de fysieke verlaging van zijn stapel, beschadigd wordt. Als Achilles dit zou nemen, zou Achilles Achilles niet meer zijn. Hij besluit daarom tegenover het institutionele geweld van Agamemnon dat van zijn eigen persoon te plaatsen. Hij is bereid de strijd op te nemen tegen de gehele hiërarchie, die zich net tegen hem gekeerd heeft. Hij grijpt zijn zwaard. Maar bij dit besluit blijken de goden plotsklaps wel aanwezig. Athene houdt Achilles tegen. Ze haalt hem over zich tot een strijd met woorden te beperken. Die vechtkunst beheerst Achilles, zoals we al gezien hebben, ook.
Dronkelap, jij met je hondegezicht en de moed van een hinde!
Zelf de wapens te grijpen en mee ten strijde te trekken
of op sluiptocht te gaan met de dappersten van de Achaeërs,
daartoe mis je de moed; het zou eens je dood kunnen worden!
Veel voordeliger is het in ’t brede kamp der Achaeërs
Iedereen die je weerspreekt zijn eergeschenk te ontnemen
En als een koning van sukkels en lafaards je volk te beroven.
Zijn antwoord voert ons tot het hart van de problematiek. Hij legt een verband tussen de bevelshiërarchie en persoonlijke moed. Het is geen toeval dat de man die er niet mee rekent dat hij nog levend uit het strijdperk zal terugkeren dit verband legt. Er zijn in zijn ogen twee soorten mensen. Degenen voor wie stoffelijke rijkdom een hulpmiddel is om toekomstige onsterfelijke eer en roem te behalen; en degenen die de eer en de roem van de toekomst liever inruilen voor de tastbare troost van rijkdom en macht. Evenals Agamemnon richt hij zijn pijlen eerst op de Griekse helden in het algemeen. Hij noemt ze – omdat ze Agamemnon’s bevelshiërarchie dulden - sukkels en lafaards. Hij trekt niet tegen hun vorst ten strijde, maar is ook niet meer één van hen, en ook op de dag dat ze hem op hun knieën smeken weer terug te keren in hun kam, zal hij niet meer één met hun worden.. Hij werpt de met gouden knoppen beslagen scepter op de grond. Deze scepter wordt verondersteld de onderschikking van de Grieken aan de wetten te symboliseren. De onderschikking aan de wetten is in zijn ogen omgeslagen in de onderschikking aan de willekeur en kortzichtigheid van Agamemnon, op wie hij vervolgens zijn laatste verbale schoten afvuurt.
Zeker, een lafaard en nietsnut zou ik verdienen te heten,
als ik in alles wat je beveelt jou zomaar je zin geef.
Laat dat een ander maar doen. Ik heb je commando’s niet nodig.
Want ik denk er niet aan mij door jou te laten bevelen.
De wrok van Achilles
Dit is de manier waarop de wrok van Achilles tegen Agamemnon en alle Grieken die aan zijn
geperverteerde bewind gehoorzamen tot stand kwam. Homerus schetst deze geschiedenis in detail. Gedurende vele zangen zal meer de wrok van Achilles, dan Achilles zelf, de loop van het verhaal bepalen. Van Achilles zelf horen we lange tijd niet veel meer. Hij zit in zijn tent en weigert met de Grieken mee te vechten, hoewel hij zich hevig zorgen maakt over het verloop van de strijd. Zijn wrok echter leeft en houdt huis, in het kamp der Grieken en onder de goden. Zowel de Trojanen als de Grieken hebben hun steunpilaren onder de goden. Al hun inspanningen zijn echter vergeefs, want Zeus heeft besloten dat de wrok van Achilles - het beeld van de man die zich tegen de willekeur van een benepen tiran verzet - de kracht is die de overwinning zal behalen. Alle ontwikkelingen op het slagveld, alle daden van alle helden, aan Griekse zowel als Trojaanse kant, worden door Zeus gestuurd met maar één doel voor ogen: de Grieken dwingen op hun knieën naar Achilles terug te keren, om hem te smeken weer aan de strijd deel te nemen. De wrok van Achilles krijgt daarbij de kans uit te groeien tot een universele kracht. Het scheelt niet veel of zelfs de macht van Zeus zelf zal er achter schuilgaan. De wrok, zo zegt Homerus in zijn inleidende strofen, doet de wil van Zeus in vervulling gaan.
De afvaardiging
Maar op het moment dat Agamemnon dan eindelijk tot het inzicht komt, dat hij in het reine moet zien te komen met Achilles, en hij de helden Ajas en Odysseus naar hem afvaardigt met een genereus aanbod om alles weer goed te maken, op het moment van de ultieme overwinning van Achilles’ principes, laat de man Achilles zich nog steeds niet vermurwen. Ajas en Odysseus zijn Achilles’ dierbaarste vrienden, maar hij laat zich niet door hun vermurwen. Zelfs niet door Odysseus’ ultieme argument:
Maar als, met al zijn geschenken, de zoon van Atreus in jou slechts
Afschuw verwekt, doe het dan om de andere verenigde Grieken
Die in het nauw zijn gebracht in het scheepskamp en jou als een godheid
Eer zullen geven. Bij hun staat je een grote krijgsroem te wachten.’
Achilles antwoordt hem:
Edelgeboren zoon van Laërtes, gevatte Odysseus!
Nodig lijkt me vooreerst je recht op de man af te zeggen
Hoe ik handelen zal en wat tot vervulling zal komen,
Dat je me niet meer, om beurten, met mooie praatjes komt paaien.
Want als de poorten van de Hades verfoei ik de man die er heimelijk
Andere gedachten op na houdt dan die hij openlijk uitspreekt.
Nu dan, mij lijkt het best je als volgt van antwoord te dienen.
Atreus’ zoon Agememnon zal, denk ik, mij niet overreden,
Hij noch één der andere Grieken. Heb ik er dank voor gekregen
Altijd en ononderbroken met vijanden oorlog te voeren?
’t Maakt geen verschil of je thuis blijft of vecht als bezeten.
Lafaards genieten dezelfde eer als de dapperste helden.
Precies als aan het begin van het conflict spreekt hij dus nu ook weer zijn teleurstelling uit over de houding die zijn beste vrienden hebben aangenomen. Ze hebben zich laten degraderen tot sukkels en lafaards door onder Agamemnon te vechten en zich in zijn hiërarchie in te voegen. De eer die hij bij zijn oude kameraden kan behalen is hem net zoveel waard als de geschenken die Agamemnon hem ter verzoening aanbiedt: helemaal niets meer. De Trojanen mogen wat hem betreft de oorlog winnen en de vloot van de Grieken in brand steken. Het raakt zijn koude kleren niet. Hij zal het schouwspel vanuit zee gadeslaan. Hij raadt de anderen aan hetzelfde te doen en Agamemnon met zijn problemen alleen te laten.
Mij heeft mijn moeder verteld, de zilvervoetige Thetis,
Dat me het lot langs tweeërlei wegen het eind van de dood brengt:
Als ik hier voorga de strijd om de stad der Trojanen te voeren,
Valt me geen thuiskomst ten deel, maar wel onsterfelijke krijgsroem;
Als daarentegen ik naar mijn vaderland weerkeer,
Valt me geen krijgsroem te beurt, maar wel, tot in lengte van jaren,
Zal ik het leven behouden en zal niet de dood mij verrassen.
Belediging
Ook dit moment is weer een sleutelmoment in de Ilias. En ook voor dit moment geldt weer, dat de goden, Zeus incluis, schitteren door afwezigheid. Agamemnon geeft Achilles Briseïs terug. Hij zweert dat hij niet met haar geslapen heeft. Hij biedt Achilles een zoengeld van onvoorstelbare omvang aan. En hij kruipt door het stof, door te verklaren dat hij zich in zijn conflict met Achilles buitengewoon onwaardig gedragen heeft. De held die weet dat hij zal sterven, haalt echter zelfs voor deze overwinning de neus op. Ze is hem niets waard, in vergelijking met de wrok, waarmee hij hemel en aarde regeert. En al de rijkdommen die Agamemnon hem aanbiedt – of liever gezegd: het feit dat Agamemnon hem die rijkdommen aanbiedt en zo te kennen geeft dat het Achilles in zijn ogen alleen maar daarom te doen is – maken hem nog razender dan hij al is. Aan de vernedering die Agamemnon hem al aangedaan heeft, wordt nu ook nog eens een belediging toegevoegd. Hij werpt de delegatie van vrienden voor de voeten dat ze een delegatie is. Niet zij hadden moeten komen. Agamemnon zelf had moeten komen.
Vriendschap
Achilles’ vrienden, Ajas en Odysseus, zijn met stomheid geslagen. Uiteindelijk hervindt Ajas zich weer en hij zegt:
Edelgeboren zoon van Laërtes, gevatte Odysseus,
Laten we gaan. Ik geloof dat het doel van onze bespreking
Niet zal worden bereikt. We moeten maar aanstonds de boodschap,
Hoe ongunstig dan ook, aan de andere Danaeërs melden,
Die nu natuurlijk zitten te wachten op ons. Maar Achilles
kan zijn haat niet de baas die zijn trotse hart in bezit heeft, -
bruut, die niets om de vriendschap geeft, waarmee hem zijn vrienden
meer dan de andere vorsten hebben vereerd bij de schepen.
Het is een bittere waarheid die Ajas hier naar voren brengt. Hij laat zien, dat Achilles, de eerwellusteling, zich net zozeer van zijn vrienden vervreemd heeft, als Agamemnon de machtswellusteling. Hij is niet minder onmenselijk. Achilles is uit het veld geslagen door zijn woorden. En samen met hem, kijken wij, de toehoorders van het heldendicht, nu in een peilloze diepte. Is Achilles bereid zijn vrienden te laten sneuvelen? Is zijn eer hem meer waard dan het leven van zijn vrienden? Voor de tweede maal in het heldendicht bestaan de goden even niet meer. Ze zwijgen. Ook zij hebben geen zicht meer op de krachten die hier een rol spelen. Dan zegt Achilles, en niemand of niets anders dan hij, dat zijn vrienden wat hem betreft dood kunnen vallen:
Ajas, Telamons edele zoon, jij leider van het krijgsvolk!
Wat je daar schijnt te beweren zijn haast mijn eigen gedachten.
Maar ik loop over van woede, als ik er weer aan terugdenk,
Hoe in het bijzijn der Grieken mij diep heeft gegriefd en beledigd
Atreus’ zoon, alsof ik een eerloze vreemdeling ware.
Maar gaan jullie nu heen en brengt de Achaeërs verslag uit.
Want niet eerder zal ik de bloedige strijd weer hervatten,
Voordat de edele zoon van de dappere Priamos, Hektor,
Schepen en tenten van het krijgsvolk der Myrmidonen bereikt heeft
En, de Achaers verdelgend, de vloot in vlammen doet opgaan.
Pas als het kamp en het donkere schip van mij in gevaar zijn,
Zal hem de lust om te vechten, hoe sterk ook, spoedig zijn vergaan.
Illusieloos
Hoe hangt de wrok van Achilles met Achilles samen? Wie is Achilles? Wat is het karakter van deze man? Zijn wrok is een kracht, die zelfs de goden voor raadsels stelt. Bevindt zich daaromheen nog iets, dat leeft, beweegt, besluit en beslist? En zo ja, wie of wat?
Achilles is een held, die zich geen illusie maakt, zoals andere helden nog wel doen. Hij is ervan overtuigd dat hij op het slagveld zal sterven. Dit besef spreekt hij verscheidene keren uit. Hij zal niet levend uit Troje terugkeren, tenzij hij zich roemloos uit de strijd terugtrekt. Deze zekerheid kleurt zijn karakter. Maar daarmee is de strijd en de beslissing of hij zal vechten geheel en al de zijne. Het is onmogelijk een dergelijke beslissing te nemen als de opvolging van een bevel van iemand anders. Moed en krijgseer veronderstellen, dat de strijder alleen door motieven van binnenuit aangespoord wordt. Aan aardse rijkdommen heeft hij niets. Die leveren hem niet het motief om zijn leven te geven. Hij weet: dat is iets dat je even vasthoudt en dan is het weer weg. Ook macht is hem een te vergankelijk goed. En eer die hem door een machthebber aangeboden wordt, de eer die Agamemnon hem op een gouden schaaltje aanbiedt is hem ook niets waard. Het aanbod is een laf aanbod, een schijnaanbod. Het is een aanbod van iemand, uit een wereld, waarmee hij helemaal niets meer te maken heeft. Het is er immers alleen maar voor bedoeld hem weer in de strijd terug te brengen, die hem zijn leven zal kosten? Mensen die tonen aan rijkdom en macht te hangen minacht en bespot hij. De enige onsterfelijkheid die een sterfelijk mens binnen bereik heeft, is die van de eer en de roem, die zijn eigen innerlijke krachten hebben geschapen. Dat is waar Achilles op jaagt. En in die jacht is hij voortdurend bereid alle verhoudingen op scherp te zetten. Dat doet hij als Agamemnon hem probeert te vernederen, hij doet het ook als Agamemnon en de Grieken zichzelf vernederen door hem te smeken weer terug te keren. Zoals Agamemnon zijn onmenselijke kant toonde op het moment dat zijn rijkdom en macht aangetast leken te worden, zo toont Achilles hier de onmenselijke kant van het individu dat zich buiten die wereld van rijkdom en macht geplaatst heeft, op jacht naar zijn eigen wezen. Het aanbod van Agamemnon is redelijk, binnen de denkwereld van Agamemnon, die de zijn e niet meer is en die hem alleen nog maar walging inboezemt. Zelfs het lot van zijn strijdmakkers interesseert hem niet meer. Hun vriendschap is de suikerzoete verpakking van het compromis dat Agamemnon hem aanbiedt. Jammer voor de vriendschap. Achilles is de eerste held uit de geschiedenis die laat zien dat zelfs de kameraadschap onder strijders niet telt, op het moment dat beelden geschiedenis aan het maken zijn.
Levende hartstocht tegenover dode macht
Hij zet de verhoudingen op scherp omdat hij er niets meer voor voelt om zich alsnog in te laten lijven in de hiërarchie, zelfs niet als hij daarin als geen ander geëerd wordt. Hij zet de verhoudingen op scherp omdat hij weet dat hij alleen zo een wereld creëert, waarin hij en hij alleen de spil is. Tegenover het principe van de hiërarchie stelt hij dat van zijn eigen gekwetste individualiteit. Tegenover dode macht, levende hartstocht. Tegenover berekening en calculatie de weigering bevelen te ontvangen van wie of wat dan ook. Is zijn wrok de wilsbeschikking van Zeus? Of heeft hij met zijn wrok, zijn onbegrensde narcisme, nu zelfs Zeus de mond gesnoerd?
Het karakter van Achilles is zo complex als zijn weigering om nog bevelen aan te nemen. Bevelen zijn pijlen die een mens verwonden. Achilles laat zich niet verwonden. Als hij mee vecht is dat niet uit bevel of onder bevel, maar drijvend op eigen inzicht en op eigen kracht. Hij bepaalt zelf waar en hoe hij op het slagveld optreedt. Hij structureert zijn eigen strijd. Hij is zijn eigen bevelhebber.
Nachtmerrie held
Voor iedere opperbevelhebber in alle legers van alle tijden is Achilles een nachtmerrie. Bestaat de westerse maatschappij niet uit de bereidheid van de individuen een deel van hun subjectiviteit op te offeren ten behoeve van universele, door de rede te bereiken, waarheden? De vraag is dan: gebruikt Achilles de rede niet? Of treedt Agamemnon die met voeten? Is de Griekse hiërarchie gemakzuchtig en onredelijk geworden? Of is Achilles een narcist die alleen zichzelf en zijn eigen roem maar ziet? Wat voor plaats moet je zo iemand in je strijdmacht geven? Agamemnom voelt zich door Achilles bedreigd. Hij ziet in hem iemand die zelf het opperbevel wil voeren, die op de oppermacht uit is. Maar dat is het laatste waar Achilles op uit is. Macht interesseert hem geen zier. Dat is in zijn ogen een attribuut waar alleen lafaards, die de dood niet in ogen durven zien, zich mee tooien. Hij is alleen geïnteresseerd in de erkenning dat hij de grootste held aller tijden is. Hij is de man die de dood opzoekt om te schitteren en te excelleren. Hij weet ook zonder bevel wat hem te doen staat. En hij weet dat zijn daden alleen tot roem zullen leiden, als het daden zijn, die zonder enig bevel of zelfs maar de schijn van bevel tot stand gekomen zijn. Een zo groot mogelijk aantal vijanden in de pan hakken alvorens zelf te sneuvelen. Dat zal hij doen. Maar niet op bevel, zelfs niet als dat bevel vermomd is als een smeekbede van zijn vrienden en een torenhoog eerbewijs van de koning.
Niet te manipuleren persoon
Achilles is ongrijpbaar omdat hij nergens voor staat, dan voor zichzelf. Hij is er niet op uit de wereld te veranderen: de macht te grijpen, de macht te versterken of de macht te verzwakken. Hij staat voor het lege begrip excellentie. Hij wil de beste strijder der Grieken zijn en schept daar de voorwaarden voor. Tot die voorwaarden behoort, dat hij alleen samen met vrienden de strijd ingaat, op basis van vertrouwen en respect en dat hij niet met een menselijke bevelhebber te maken wil hebben die hem tot object maakt in zijn cynisch algoritme van de macht. In zijn wrok is Achilles de mens, die zichzelf als individueel wezen ontdekt in zijn relatie tot de macht en tot de hiërarchie waarvan hij deel uitmaakt. Hij ziet een grens lopen. Voorbij die grens, zo beseft hij, verdwijnt hij als subject en blijft er iets anders, iets van minder waarde, over. Hij eist het recht op een onberekenbaar, onmanipuleerbaar mens te zijn. Een kunstenaar die zijn eigen leven en dood gestalte geeft.
Met die eis stijgt hij torenhoog uit boven alle andere Griekse helden. Het is een eis zonder program, een eis die op zich nergens toe leidt, maar die hem wel een enorm charisma verschaft. Achilles is niet alleen de eerste mens met charisma, hij is de verpersoonlijking van het charisma zelf. Hij is de levende inhoud van dit begrip. Niemand die niet de dood in de ogen ziet, zal zich charisma verwerven. Iedereen die de dood in de ogen ziet zal altijd weer de dunne lijn trekken die er bestaat tussen samenwerking en onderwerping. En die zal overal waar de hiërarchie onderdrukkend en onmenselijk, cynisch wordt, de mogelijkheden zien, die de goden scheppen, alle verhoudingen binnen die hiërarchie op scherp te zetten. Overleeft hij het niet, dan sterft hij als beroemd martelaar. Overleeft hij het wel dan sterft hij als held.
© 2014 - 2024 Hanskune, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De Odyssee van HomerusTwintig jaar duurde het voordat de trouwe hond, die Odysseus bij zijn vertrek naar Troje achterliet, zijn baas terug zou…
Bronnen en referenties
- Thomas Carlyle: Heroes and hero-worship
- Homerus: Ilias. De wrok van Achilles
- Joachim Latacz: Achilleus. Wandlungen eines europaïschen Heldenbildes
Reactie
Je Boy Ksi, 21-04-2014
DIt is een heel uitgebreid en goed stuk over Achilles, good job!
Reactie infoteur, 29-04-2014
Dank voor het compliment.