Het verlangen naar de kust
In dit artikel, geschreven binnen de faculteit Letteren richting geschiedenis, heb ik het boek van Alain Corbin 'Het verlangen naar de kust' kritisch onder de loep gelegd. De centrale vraagstelling van dit betoog is hoe de mens door de geschiedenis heen tegen de zee aan heeft gekeken en of dit te rijmen is met de these die Corbin opgeworpen heeft.
Meeres Stille
Tiefe Stille herrscht im Wasser.
Ohne Regung ruht das Meer,
Und bekümmert sieht der Schiffer
Glatte Fläche rings umher.
Keine Luft von keiner Seite!
Todesstille fürchterlich!
In der ungeheuern Weite
Reget keine Welle sich.
Zo beschreef Goethe (1749-1832) de zee, een beschrijving die niet alleen in bovenstaand gedicht terug te vinden is, maar in veel meer van zijn werken. Hoe verrassend is deze beschrijving wanneer we dit gedicht naast een gedicht leggen dat ongeveer honderd jaar vroeger geschreven is?
De oceanen, de zeeën en de meren veranderen, net als de manier waarop mensen tegen de grote watermassa’s aankijken. Waar vroeger de zeeën werden gevreesd omdat de dood en vele monsters erin huisden, zien we nu honderden Nederlanden met Nieuwjaar de Noordzee in rennen, gekleed in slechts een Unox-muts. De zee is gevaarlijk, en noodzakelijk. De zee is onvoorspelbaar, en een plaats van eindeloze verwondering. De zee is.
Ergens in de afgelopen eeuwen heeft een verandering plaatsgevonden in de manier waarop tegen de zee aangekeken werd. De man die daarover een gewaagd boek schreef, is Alain Corbin, geboren in 1936 en hoogleraar geschiedenis van de negentiende eeuw in Parijs. Zijn boek, Het verlangen naar de kust, beschrijft een aantal fases van de menselijke houding ten opzichte van de zee en Corbin probeert in zijn boek op zoek te gaan naar het punt waar angst voor de zee is overgegaan in liefde voor de zee. Het boek bedient zich echter van enkele trucs, waardoor het antwoord waar Corbin mee komt volledig logisch blijkt; Corbin gebruikt een thematische indeling en houdt het chronologisch perspectief ver van zich af. Daarnaast neemt hij uitsluitend de voorbeelden die in zijn vertoog passen.
Dit essay zal zich richten op de menselijke houding ten opzichte van de zee, en dan met name rond de Gestaltswitch die plaats moet hebben gevonden. Heeft Corbin gelijk met zijn these dat het de romantici waren, die ons beeld van de zee veranderden? Of is het antwoord meer diffuus dan dat het boek ons wil voordoen?
Het eerste hoofdstuk zal de eerste voorstellingen van de zee beschrijven, waarna hoofdstuk twee volgt met voorbeelden van leven met de zee. Het derde deel zal de omslag in de zienswijze behelzen, waarna het laatste hoofdstuk zal volgen dat de kunst en de zee zal beschrijven. Ligt het breekpunt waar Corbin het zag, of heeft Corbin keerpunt er zelf neergelegd?
De eerste voorstellingen
Genesis
Volgens Corbin zijn de eerste voorstellingen die men had van de zee gebaseerd op de Bijbel. In Genesis zien we bijvoorbeeld de zee als de grote afgrond, oord van onpeilbare mysteries. Naast deze afgrond was de zee om nog een andere reden vreeswaardig: het was namelijk een ontembaar element van God zijn onvoltooide schepping, een overblijfsel van de zondvloed, een overblijfsel van de grootste catastrofe die de mensheid ooit gekend had. Als we bekijken hoe de zondvloed beschreven staat in de Bijbel, is de angst goed te begrijpen:
10.’ En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren. 11. In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend. 12. En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten. (…) 17. En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. 18. En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren. 19. En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den gansen hemel zijn, bedekt werden. 20. Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden bedekt. 21. En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. 22. Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven. 23. Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. 24. En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen.
Zelfs bij de geleerden uit de 17de en 18de eeuw zien we de angst voor de zondvloed duidelijk terug. In hun kosmogonie laten zij de geschiedenis van de zee samenvallen en tegelijkertijd aanvangen met de geschiedenis van de mens. Binnen hun theorie vormt de oceaan nog altijd een dreigend overblijfsel van de zondvloed. Deze geleerden zien tevens een sterke relatie tussen de zee en gekte, waarbij beide dezelfde kenmerken toegewezen krijgen; chaos, waanzin, demonisch en satanisch.
Maar ook positief
Het was niet louter kommer en kwel dat aan de grote wateren verbonden werd. In het christelijk geloof staat de zee namelijk ook symbool voor leven en maakte het de zendingsreizen van Paulus mogelijk. Denk daarnaast ook aan de symboliek van de christelijke kerk als boot op weg naar de laatste haven. Verder waren de producten (zowel eetbaar als niet-eetbaar) die de kust en zee boden van grote waarde voor de bevolking aan de kust en in het binnenland volgens Elisha Linder, stichter van het Centrum voor Maritieme studies aan de universiteit van Haifa. Hij wijst op de grote waarde van bijvoorbeeld het voedsel uit de zee, het zout, het drinkwater afkomstig uit de bronnen bij de kustlijn, de fauna die aanwezig was waar op kon worden gejaagd, het aangename klimaat dat grote schommelingen uitsloot, de waarde voor toerisme en daarnaast de goede mogelijkheden die kust en zee boden voor het bedrijven van een industriële onderneming. Aan de andere kant werd de waarde wel beïnvloed door negatieve factoren, zoals de mogelijkheid tot schuilen voor het water achter de kust, de aanwezigheid van andere toevluchtsoorden in de buurt (zoals andere eilanden of vast land) en de al dan niet aanwezige plaatsen die geschikt waren voor bewoning en het aanleggen of afmeren van boten. Anthony Laughton, die in 1987 geridderd werd voor zijn verdiensten aan de oceanografie, wijst in dezelfde bundel als Linder op nog een aantal producten uit de zee die zeer waardevol waren; zeewier, sponzen, dingen die als opsmuk konden worden gebruikt (zoals schelpen), zand, mineralen, koraal, schelpen en natuurlijk olie en gas.
De klassieken
De enigen die oog hadden voor de rustige en kalme zee, waren volgens Corbin de klassieken, al kwamen die vaak ook niet verder dan het etiket ‘raadselachtig’. Zij vonden de indeling van water en land over het aardoppervlak maar vreemd, want een harmonieus patroon was er niet in te ontwaren. Daarnaast was de circulatie van waterstromen voor hen onverklaarbaar, tot groot ongenoegen van de klassieken uiteraard.
Leven met de zee
Voorbeeld van de Friezen, een volk dat al een lange geschiedenis met en tegen de zee kent, is het Friese volk.
’
Die Geschichte der Friesen ist in ihrer Dramatik und faktenreichen Fülle ein erregendes Dokument deutscher Geschichte. Von den Römern geachtet und gefürchtet, lebten sie an der südlichen Nordseeküste. Sie verteidigten ihr Land gegen alle Fremden Eindringlinge. Zuerst gegen die Römer, dann gegen die Franken und schieβlich gegen die Normannen. Ihrem groβten Feind- der ewig wütenden See – rangen sie ihr meernahes Dasein ab. Gott schuf das Meer – die Friese die Küste.’
Een constante dreiging vanuit de zee heeft uiteraard ook gevolgen voor de mentaliteit van de Friezen. Zo zijn er aanwijzingen dat nog tot ver in de 19de eeuw gelooft werd in het bestaan van zeemeerminnen en meermannen. Niet alleen werd erin gelooft, ook werden zij zeer gevreesd, net als de zee:
'
Ein Matrose wollte ein Seewiefken fangen, das nicht weit vom Schiffe auf dem Wasser trieb und sehr schön sang. Er fuhr mit dem kleinen Boot hin; als er aber so nahe war, dass er das Seewiefken ins Boot ziehen zu können glaubte, erhobte sich jenes plötzlich aus dem Wasser, umschlang den Matrosen mit beiden Armen und riss ihn mit sich in die Flut.’
Niet alleen was de angst voor zeemeerminnen en meermannen ín zee groot, op het land vormden zij een nog veel grotere bedreiging voor de mensen (volgens het volks geloof):
’
Der sagte ein kluger Mann: Höret mir zu. Der Mann, den ihr bei unseren Toden begraben habt, ist sichterlich ein Wassermann gewesen, und da er nicht wieder ins Wasser kommen kann, kommt das Wasser, ihn zu holen.’
Dat de angst voor de zee onder de Friezen groot was, valt goed te verklaren als we kijken naar de talloze overstromingen die ze meegemaakt hebben. Vooral het tempo en de impact van de overstromingen waren telkens weer verrassend. Een ooggetuige beschreef de situatie van de overstroming in de nacht van drie op vier februari, 1825, als volgt:
‘
Das Wasser strömte mit solcher Eile heran, daβ mehrere tausende Mensche in bloβen Hemde, oder halb gekleidet, auf die Hausböden fliehen muβten. Viele wurden vom eindringenden Wasser erst aus dem Schlafe geweckt, sie sahen ihr Zimmer mit Wasser angefüllt: Kleiden, Tische, Stühle darin herumschwimmend, und muβten, dem Bett entsteigend, einige Fuβ tief durch Wasser waten.’
Nederland
Ook Nederland heeft een rijke geschiedenis wat betreft leven met de zee. Zonder er teveel over uit te wijden, moeten een aantal voorbeelden toch genoemd worden.
De rijkdommen uit de Gouden Eeuw waren voor de Republiek een stuk minder geweest als men niet zo vindingrijk was geweest in de scheepsbouw. Daarnaast werd ook de moed van de schippers en matrozen van de Republiek alom geprezen.
De route van Den Haag naar Scheveningen is ook het vermelden waard. Van heinde en verre kwamen toeristen (waaronder grote namen zoals de Franse philosophes) de weg van Den Haag naar Scheveningen bewandelen, waarbij zij zich verwonderden over het natuurlijke schoon. Maar meest nog verbaasden zij zich over de bewoonde vlakte aan de ene kant, en de woeste zee aan de andere hand!
Tenslotte moet ook de watersnoodramp van 1953 worden genoemd. De combinatie van springtij en noordwesterstorm brachten het Noordzeewater tot een recordhoogte, waarbij veel slachtoffers vielen. 100.000 mensen raakten hun huis kwijt. Hier was de snelheid en de verrassing vergelijkbaar met het citaat van de ooggetuige uit 1825 hierboven; binnen een half uur stond het water twee tot drie meter hoog in de kleine dorpen. Het gevecht tussen Nederland en het water ging door (1932 Afsluitdijk) en gaat nog steeds door. Denk onder andere aan de Deltawerken en de zeeweringen langs de kustlijn.
De omslag?
Volgens Corbin is er een duidelijke omslag aan te wijzen tussen angst voor de zee en de badcultuur die daarna ontstond. De romantici zouden de weg hebben vrijgemaakt naar de zee, door als eerste een samenhangend vertoog te presenteren over de zee en de stranden als vrijplaats van emoties bestempelden. De romantici maakten van het strand en de zee zeker een plaats van zelfontdekking, waarbij zij vaak ‘in gesprek’ (overpeinzingen, maar soms ook echte gesprekken) gingen met de elementen van de natuur. De onbegrensde zee, het eindeloze zand en de vrije horizon waren aspecten waar de romantici warm voor liepen, en de zee werd wel de ‘oerbaarmoeder’ genoemd waaruit al het leven zou zijn ontstaan. Maar in hoeverre kunnen we de stelling van Corbin aannemen?
Aanloop
Corbin legt zelf al de scheuren in zijn fundering bloot, wanneer hij schrijft dat ook de romantici putten uit bestaande bronnen. Het is belangrijk te achterhalen op welk punt in de geschiedenis de zee aan positieve aspecten won, en de negatieve af werden gevlakt. Alleen zo kunnen we de achtergronden en de redenen achterhalen voor deze mentaliteitsverandering.
De eerste aanwijzingen vinden we bij de scheepvaart. Al sinds de Feniciërs werd veel handel gedreven over zeewegen, maar na de Middeleeuwen zien we deze handelsstromen toenemen, zowel in aantal als in tonnage. Rond 1500 worden ook de afstanden en de schepen veel groter. Niet alleen de havens profiteerden van deze zeehandel, ook het achterland en de dorpen en steden in de buurt groeiden mee. Elke vorm van handel lokte immers nieuwe mogelijkheden uit; na een toename van de handel in vis nam ook de handel in zout toe, door de toegenomen handel was er extra vraag naar hout en pek (voor de bouw van schepen) en moesten de havens in omvang of aantal worden uitgebreid. Zo profiteerde ook het achterland van de aanwezigheid van het water. Nu moet daar wel aan worden toegevoegd, dat er enorme verschillen bestonden tussen de verschillende staten in bijvoorbeeld het Noordzeegebied. Engeland, Vlaanderen, Duitsland en Holland waren duidelijk de rijkere en toonaangevende landen, terwijl Schotland, Denemarken en Noorwegen de tweede viool bespeelden.
Badcultuur
Het ontstaan van de badcultuur
Het idee van zwemmen in de zee en een verblijf aan de kust, was zonder meer revolutionair te noemen. Het strand was voorheen immers niet veel meer dan een verbindingsstuk tussen land en zee; de plaats waar schippers en matrozen vertrokken en terugkwamen, met Gods genade. Verder had niemand er echt iets te zoeken. Deze schippers daagden de golven niet uit, zij hadden ontzag voor de machtige zee die bevaren moest worden en niet bedwongen. Maar het gewone volk daagde de golven wel uit. De basisregel (afkomstig van de strandwachten rond 1800) was dat je aan het zwemmen kon zien waar iemand vandaan kwam; hoe verder iemand de zee inging, hoe verder deze persoon van de zee af woonde. En daarin ligt direct een deel van één van de verklaringen, want voordat er genoten kon worden van de zee, moest eerst de angst voor de zee verdwijnen en moest transport beter mogelijk zijn.
De badcultuur die aan de kust ontstond, stond in relatie met de wens tot een lang en gezond leven, en het verlangen naar pure natuur in een eenvoudige omgeving. Het lange en gezonde leven stamde van de wonderverhalen over genezingen door de zee, die al tijdens de Middeleeuwen de ronde deden. Mensen die op het strand woonden en leefden, waren arm of ziek. De armere mensen konden geen huis betalen, de zieke mensen moesten een bepaalde periode (afhankelijk van de te genezen ziekte) aan zee verblijven, waardoor ze beter zouden worden. Het resultaat van deze ontstane badcultuur was echter dat ook aan de kustlijn natuur vervangen werd door cultuur, met de aanleg van badaccommodaties en wegen om er te kunnen geraken. Dit alles maakte de zee en het strand toegankelijk voor de hogere klassen, die aanvankelijk al huiverden bij het idee om een trip te maken naar zee. Maar ook hier gaf het gezonde aspect de doorslag om de reis te maken, want volgens de doktoren zou het drinken van zeewater en het baden in zee zo ongeveer alle ziekten genezen die zij kenden. Het eerste en beste voorbeeld van zo een accommodatie is het Engelse Brighton, gesticht in 1753. In Brighton waren speciale wegen aangelegd waarover aangepaste wagens reden die de badgasten de zee inreden. Aldaar konden ze, indien gewenst, zich het water in laten dragen om even kort ondergedompeld te worden. Vervolgens mocht de patiënt weer snel de wagen in waar hij zich om kon kleden en vol trots naar huis kon berichten, dat hij in zee ‘gezwommen’ heeft! Prominent aanwezige gasten waren de leden van het Engelse koningshuis, hetgeen Brighton veel prestige en naamsbekendheid heeft gegeven.
De reizen naar de kust en het verblijven aan zee pasten overigens goed in de algemene trend die was ingezet. De herontdekkingen van de landschappen en het aangezette patriottisme waren goed te combineren met de ‘nieuwe’ kust. Daarnaast was in Holland geen sprake van een revolutionaire trend, want de Hollanders waren nooit vervreemd geraakt van de zee. Het waren juist de buitenlanders die zich steevast verwonderden over het land, zoals Diderot die zich afvroeg hoe de Hollanders ’s nachts durfden te gaan slapen, met de gevaarlijke zee direct naast de steden.
Badcultuur
Zoals hierboven al werd gesteld, transformeerde de kustlijn van een natuurlijk fenomeen naar een menselijke schepping. Badplaatsen, wegen, hotels en andere gebouwen werden geplaatst zodat de mensen die aan zee vertoefden toch van alle gemakken voorzien waren. Waar de romantici gevlucht waren uit de diffuse maatschappij vol van verplichtingen, etiquette en rollenspel, kwam deze zelfde maatschappij achter hen aan gereisd in de richting van de zee. Voor de hoge klasse en middenklasse was dit overigens aangenaam en geruststellend; dit was de wereld zoals zij die kenden. Toch bleef de kust deels ook een vrijhaven, waar het normale volk vertier kon hebben. Hoewel dichters en schilders geen goede voorbeelden zijn vanwege het talloze materiaal dat zij hebben achtergelaten, vinden we toch in hun arsenaal de mooiste voorbeelden: ‘
Poets dreamed of young girls splashing in the water and later drying their skin and clothes in the sun and giving a glimpse of bare breasts.’
De zee in de kunst
Corbin
Corbin doelt met zijn these uiteraard hoofdzakelijk op de kunststromen. Om het beeld compleet te krijgen, zullen we moeten kijken hoe de visie op de zee veranderd is binnen de kunst. Vinden we hier duidelijke aanwijzingen terug die de romantici terug het zadel in zullen helpen?
Voor 1750
Zoals al eerder geschreven is in dit stuk, hadden voor 1750 alleen de klassieken oog voor de rustige zee. Verder was het hoofdzakelijk de onstuimige zee die de aandacht van de kunstenaars kreeg, met overstromingen en schipbreuk als gevolg. Hoofdzakelijk werden schilderijen en verhalen vervaardigt waarin de zondvloed voorkomt, schepen vergaan of duidelijke afkeer blijkt zoals bij Tibullus, Ovidius, Seneca en Horatius.
Na 1750
Eerst na 1750 zien we een verandering plaatshebben, want rond dit jaartal komt in de kunst de nadruk te liggen op gevoel, emoties en sentimentalisme. Dit is helder terug te zien in de stijlperiode van Sturm und Drang, die omstreeks 1770 in Duitsland werd ingezet. Het gedicht Seefahrt van de drager van de Sturm und Drang, te weten Johann Wolfgang von Goethe, dat geschreven is tussen 1770 en 1786 geeft ons veel voorbeelden om uit te putten. We zien ook dat de zee hier zelf een rol mee gaat spelen.
In de eerste strofe wacht de ik-persoon, een zeeman, in een haven op gunstige wind. Bij de vijfde strofe is de zeeman uitgevaren, maar is duidelijk in gevecht met de wind. Bij de zesde strofe slaat de rustige zee om; een storm is op komst. De moedige zeeman doet echter zijn best om wind en golven geen overwinning te gunnen. De laatste twee strofen zijn wellicht het meest veelzeggend; in de voorlaatste strofe beklagen de mensen aan de kade zich dat de zeeman is uitgevaren, maar zelf kent hij geen angst, want Mit dem Schiffe spielen Wind und Wellen; Wind und Wellen nicht mit seinem Herzen. De schipper vertrouwt op God (vgl. Schiffer nächst Gott).
Na de Sturm und Drang (en deels tegelijkertijd) komt de Romantiek op, waarbinnen de zee fungeerde als verbindingsstuk tussen het negatieve hier en de exotische droom. Tegelijkertijd echter was de zee ook een grens, wat de Romantiek eigen was. Rond 1800 wordt de zee voor het eerst afzonderlijk geschilderd door kunstenaars, zonder schepen die vergaan of randen van de kust. Een goed voorbeeld is de Franse schilder Courbet, die een huis aan zee bewoonde zodat hij alle gezichten van de zee zou kunnen schilderen (waar hij trouwens ook ijverig naar gewerkt heeft). Courbet schreef Victor Hugo in 1864:
’
The sea! The sea wit hits charms saddens me. In its joyful moods, it makes me think of the laughing tiger; in its sad moods it recalls the crocodile’s tears, and in its roaring fury, the caged monster that cannot swallow me up.’ Opvallend is dat ‘het monster’ hem niet verzwelgen kan. Wat evens opvalt, is dat de zee zelf verpersoonlijkt is; het gaat niet meer om het drama dat de zee kan veroorzaken, maar de emoties die de zee zelf oproept.
Het problematische aan de stelling van Corbin is tweeledig. Enerzijds zijn er genoeg momenten van verschuiving te noemen voor de Romantiek, anderzijds zijn er genoeg continuïteiten aan te duiden tijdens en na de Romantiek. Maar laat ons beginnen bij het begin.
Al tijdens de Barok zien we een interesse opkomen in water, zoals kanalen en rivieren (zij het gering). Een goed voorbeeld daarvan is de protestantse Vlaming Esaias van de Velde die in 1585 naar Amsterdam vluchtte. Wanneer we kijken naar zijn Gezicht op Zierikzee (1618, hangt nu in Staatlichen Museen in Berlijn) dan valt ons op dat Zierikzee áchter het water ligt en niet meer ernaast zoals gebruikelijk was. Daarnaast valt op dat in de schilderingen van Van de Velde het water een sereniteit uitstraalt, een rustpunt. Zo liggen de vissersboten nagenoeg altijd op de oever en staren de vissers dromerig over het water. Dat Van de Velde een goede leraar was, zien we in het werk van zijn leerling Jan van Goyen die uit Leiden kwam. Zijn Haarlemmermeer (1656, nu in het Städelches Kunstinstitut Frankfurt) laat ons een zeilboot zien met matige wind in de zeilen. Ook hier ligt de vissersboot stil en is het water glad. Haarlem ligt verstopt aan de horizon en het meer heeft duidelijk meer ruimte gekregen van Van Goyen dan al het andere op het schilderij.
Is er dan na de Romantiek een wezenlijke verandering aan te tonen in de mentaliteit tegenover de zee binnen de kunst? Het gedicht Van de zee (bijlage 2) van Willem Kloos (1859-1938) lijkt op het eerste gezicht duidelijk te verschillen van de andere voorbeelden die onder de loep zijn genomen, maar schijn kan bedriegen. Kloos schrijft namelijk over het ‘levend schoon’ dat zichzelf niet kent. Het is onbewust; de zee is geen persoon meer en heeft ook geen ziel meer. In dit gedicht vinden we geen angst meer terug, en geen negatieve eigenschappen, maar of we van verlangen naar de zee kunnen spreken bij Kloos is een niet te beantwoorden vraag. Kloos wilde hoofdzakelijk geen mens zijn.
Het laatste gedicht dat genoemd wordt in deze reeks, is het gedicht De Vliegende Hollander van Simon Vestdijk (1898-1971) uit 1941. Hier heeft de zee meer weg van een speelveld dan een angstaanjagend tafereel. Ook hier nog zien we duidelijk de tweestrijd overheersen (‘kruisweg, goed en slecht, zigzag, tweegevecht’). Hier zien we tevens de angst terug voor de zee en de winden, die schepen wegsmijten naar een plaats waar helemaal geen wind is.
Conclusie
Bij de bestudering van de zee en de visies daarover, ving dit essay aan met de Bijbelse zee, het overblijfsel van de zondvloed en deel van de onvoltooide schepping Gods. De zee had niet louter negatieve connotaties; zij maakte ook de zendingsreizen van Paulus mogelijk en bracht producten voort die de mensen konden eten of gebruiken. De klassieken, die we ongeveer tegelijkertijd kunnen situeren, konden weinig met de oceanen; zij waren niet harmonieus verdeeld en daarnaast niet te begrijpen.
Van de volkeren die een lange geschiedenis met de zee hebben, werden hier de Friezen uitgelicht als voorbeeld. Zij hadden een volks geloof in meerminnen en meermannen dat tot ver in de negentiende eeuw doorliep. De Friezen hadden grote angst voor de zee, wat niet onbegrijpelijk is wanneer we kijken naar het aantal overstromingen dat zij mee hebben meegemaakt. Vooral de snelheid en de onvoorspelbaarheid van het water wekte grote angsten op. Ook Nederland leeft met de zee, daarvan zijn genoeg voorbeelden genoeg. Beseffen we ons alleen al waar onze ‘overlegcultuur’ zijn oorsprong vindt, dan is genoeg gezegd.
Corbin situeert een duidelijk omslagpunt tussen angst voor de zee en de badcultuur die eind achttiende eeuw opkwam. Maar is er wel zo een duidelijk punt aan te wijzen? Kijken we bijvoorbeeld naar de scheepvaart, dan zien we dat daar een hele ontwikkeling plaats heeft gehad voordat de zeehandel een vlucht kon nemen tijdens de late middeleeuwen, toen de kennis was toegenomen en de angst afnam. Zowel land als inwoner wist daarvan te profiteren. Toename van de noodzaak en wetenschap verminderde de weerzin tegen het uitgestrekte blauw.
Het ontstaan van de badcultuur leek revolutionair, maar het nieuwe was voornamelijk de verbetering van transportmogelijkheden naar de zee. Zo konden de mensen die geen kennis van en geen angst voor de zee hadden, naar de kust toe. Samen met het gezonde element dat verbonden was aan het water en de kust, bereidde dit de weg voor naar de badcultuur. Nog een stimulans was het opkomend patriottisme, waarmee de weg naar de ‘nieuwe’ kustlijn goed samen kon gaan.
Ook in de kunst lijkt de these van Corbin het bestrijden waard. Waren het volgens Corbin de romantici die de weg naar kustgenot plaveiden of is hier ook meer aan de hand? We zagen de eerste duidelijke verschuivingen al ten tijde van de Sturm und Drang en niet pas voor het eerst bij de Romantiek. Daarnaast zijn ook bij de Romantiek kanttekeningen te plaatsen; de angst voor de zee verdwijnt geenszins, de verandering is dat de kunstenaar (ego) zichzelf klaar acht voor de confrontatie met de natuurlijke elementen. Naast deze argumenten bleek ook dat na de Romantiek niet veel verandering opgetreden is. Twee voorbeelden uit een breed scala van kunst toonden aan dat er geen grote verschuivingen plaats heeft gevonden. Corbin heeft zijn mening weten te stutten door juist die voorbeelden uit te zoeken die aansloten bij zijn stelling. Daaruit blijkt maar weer eens dat de keuze van de bronnen het verhaal bepalen.