De Oorlog in Joegoslavië
Hey en welkom bij deze spoedcursus die je kennis over de Joegoslavische burgeroorlog (en de vorming van Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Servië) tot een acceptabel niveau zal bijspijkeren. Je wilt immers niet met je Mladic-trui in Sarajevo belanden. In dit stuk zal ik de oorlog voor het gemak in 7 fasen verdelen, om het overzicht wat te bewaren.
Fase 1: januari-juli 1990
Na de revoluties in 1989 Oost-Europa drastisch hadden veranderd kwam een wijdverspreide drang op in Joegoslavië om de communitische elementen in het politieke systeem te veranderen. De gevolgen waren direct merkbaar. In januari 1990 kwam het tot een splitsing van de Joegoslavische Communistische Partij, die een tijd lang voor eenheid binnen de staat had gezorgd.
Toen dezelfde maand nog rellen in Kosovo met ongekende hevigheid losbarstten, greep het Joegoslavische Nationale Leger (JNL) in. In dit leger namen de Serven de meeste hogere functies in. Door deze ontwikkelingen werd men bang dat het JNL een Servisch instrument tot belangenbehartiging zou worden. Deze angst dreef verschillende etnische groepen verder naar afscheiding.
In de lente van 1990 zetten de Slovenen en Kroaten de eerste stappen in deze richting. In april werden verkiezingen gehouden in deze provinciën. In Slovenië won een centrum-rechtse coalitie die direct begon te werken aan een nieuwe grondwet met daarin het recht om zich af te scheiden van de federale staat. In Kroatië won de Kroatische Democratische Unie, een conservatieve nationalistische partij. In Servië werd in juni een referendum gehouden, waaruit de wens naar voren kwam dezelfde staatsvorm te behouden en etnische autonomie in Kosovo en Vodjvodina in te dammen. En dit was precies wat de slovenen en kroaten richting een opstand dreef.
Kort gezegd, de mogelijkheid van de verschillende facties om hun doelen na te streven in de nasleep van 1989 dreef de groepen meer en meer uiteen.
Fase 2: augustus 1990 – mei 1991
In deze periode vond een verschuiving plaats van enkel spanningen tussen facties naar geweld. In augustus 1990 begonnen Servische minderheden in het Kroatische district Krajina voor autonomie te pleiten. Zij stelden dat, als Kroatië Joegoslavië zou kunnen verlaten, zij op hun beurt Kroatië konden verlaten. Een referendum in de regio werd gepland en om Kroatische interventie te voorkomen zetten locale Servische milities wegversperringen op om de regio te isoleren. In Servië gaf Milosevic intussen aan van mening te zijn dat als het zo ver zou komen dat Joegoslavië gesplitst zou worden, grenscorrecties gedaan zouden moeten worden om alle etnische Serven binnen Servië te brengen. Deze ontwikkelingen alarmeerden Slovenen en Kroaten, en dreef hen snel richting onafhankelijkheid. De twee gebieden organiseerden lokale milities en bewapenden hun politie. Dit ondanks waarschuwingen van het JNL en woede onder de Kroatische Serven.
In maart 1991 verklaarden Serven in Kroatië een onafhankelijk Krajina, en dit werd direct door Milosevic erkend. De eerste doden vielen in dit gebied bij gevechten om lokale politie-vestigingen.
Al met al wordt deze tweede fase gekenmerkt door de groeiende tegenstelling tussen de Sloveens-Kroatische en de Servische doelen. De eerste doden buiten Kosovo waren gevallen.
Fase 3: mei 1991 – februari 1992
In deze periode begon de echte open oorlog, wanneer de Serven de Sloveense en Kroatische onafhankelijkheid weigerden. In mei 1991 zou officieel een Kroaat de nieuwe Joegoslavische president moeten worden maar de Serven weigerden dit. Hierdoor werd een oplossing volgens deze weg onmogelijk. In juni verklaarden zowel Slovenië als Kroatië hun onafhankelijkheid.
Om de Sloveense onafhankelijkheid te bemoeilijken nam het JNL de controle over grensposten van Slovenië. Na enige gevechten tussen Sloveense milities en het JNL was er een patstelling: troepen van het JNL zaten vast in hun barakken, te sterk om door de Slovenen aangevallen te worden maar zonder brandstof om zich te verplaatsen. Uiteindelijk werd door intensieve bemiddeling een akkoord gesloten, waarbij het JNL zich terug trok en de Slovenen zich mochten afscheiden. Dit ging een stuk gemakkelijker dan in Kroatië, omdat er maar erg weinig Serven in Slovenië woonden.
In Kroatië escaleerde de oorlog. De gevechten begonnen met een guerilla oorlog in Krajina tussen de nieuw gevormde Kroatische milities en troepen van het JNL. In augustus 1991 ging een legercampagne van het JNL van start waarbij ze de focus legden op Vukovar en Dubrovnik. Deze steden waren door hun ligging van groot strategisch belang.
Vukovar, in het oosten van Kroatië, was van belang omdat het de Serven in Oost-Bosnië en Krajina met Servië verbond, en er olie in de grond zat. Door middel van langdurige en hevige artillerie-beschietingen probeerden de Serven de bevolking uit Vukovar te drijven. Hier werden voor het eerst twee belangrijke tactieken van de Serven duidelijk. Allereerst het gebruik van terreur om locale bevolking weg te drijven (‘etnische zuiveringen’), en ten tweede het gebruik van zware artillerie in stedelijke gebieden door een tekort aan infanterie.
Dubrovnik, aan de kust, was belangrijk voor de Serven omdat het een zeer toeristische stad is en het de wegen uit het binnenland met de Adriatische zee verbindt. De Serven konden Dubrovnik niet in handen krijgen.
In dezelfde periode erkenden leden van de Europese Economische Gemeenschap de Sloveense en Kroatische onafhankelijkheid. De internationale gemeenschap werd ook voor het eerst in de conflicten betrokken, met het besluit van de CN om 14.000 soldaten te sturen om de vrede te bewaren en een economisch embargo tegen Servië en Montenegro.
Aan het eind van de derde fase waren bijna alle actoren in de burgeroorlog betrokken, waaronder de VN, de Kroaten en de Serven, en de Bosniërs stonden op het punt hun intrede te doen.
Fase 4: maart 1992 – december 1992
In deze periode verplaatste de open oorlog zich van Kroatië naar Bosnië. In maart 1992 stemde de meerderheid van de Bosniërs voor onafhankelijkheid in een referendum, waarbij de etnische scheidingen onder de stemmers heel duidelijk waren. Veel Serven zagen dit niet zitten en direct nadat de uitslag bekend was zetten Servische lokale milities wegversperringen op buiten de belangrijkste Bosnische steden. Van oudsher woonde op het plateland een meerderheid van Serven en in de steden een meerderheid van Bosniërs. Veel Serven verlieten nu de grote steden en er werd een alternatief, Bosnisch-Servisch parlement opgezet.
In april 1992 begonnen Servische troepen een campagne waarbij ze probeerden de controle over zo veel mogelijk land te krijgen, voornamelijk in het oosten van Bosnië, dat aan Servië grenst.
Geholpen door troepen van het JNL gebruikten zogenaamde ‘Chetnik’-groepen terreur-tactieken om moslims uit hun dorpen te jagen. Veel van deze moslims kwamen als vluchtelingen naar grotere steden zoals Zepa, Srebrenica, Tuzla en Sarajevo. Servische troepen bezetten wegen en begonnen aan de belegering van Sarajevo. Bij deze belegering beschoten ze de stad met artillerie en gebruikten ze sluipschutters om burgers te vermoorden.
In deze periode werd ‘etnische zuivering’ een begrip dat steeds vaker terug kwam. Ook waren er verkrachtingen op grote schaal en werden concentratiekampen opgezet om moslim-mannen vast te houden. Veel van hen werden vermoord. Hoewel er veel vreselijke dingen gebeurden waren over het algemeen toch de Serven de belangrijkste daders. De VN werd langzaam maar zeker steeds intensiever betrokken bij de conflicten en zette hiertoe NAVO-militairen in.
Intussen werden de Servische doelen steeds duidelijker zichtbaar. Aan het eind van de zomer van 1992 was twee derde van Bosnië in Servische handen. Tegelijkertijd vielen ook Kroatische troepen gebieden in Bosnië aan en bezetten deze, waardoor de Bosnische regering nog maar enkele steden in handen had.
Belangrijk om op te merken hierbij is dat de Servische regering van Milosevic, hoewel zij de meeste acties van de Bosnische Serven steunde, hier geen controle over had. De Bosnische Serven hadden hun eigen parlement en eigen leiders zoals de bekende Karadzic en Mladic.
Aan het eind van deze vierde fase hadden de Bosnische Serven enorm veel gebied in handen. De vraag was nu of zij dit gebied zouden houden, er was immers grote druk van de kant van de Kroaten, de Bosnische moslims en de VN.
Fase 5: januari 1993 – januari 1994
Gedurende dit hele jaar probeerde alle strijdende facties in Bosnië de balans te vinden tussen vechten en onderhandelingen op het internationale toneel, op zoek naar maximaal profijt.
In Geneve begonnen onderhandelingen volgens het Vance-Owen plan (een plan van de VS en Groot-Brittannië). Bosnië zou opgedeeld worden om de etnische groepen uit elkaar te houden en de gevechten een halt toe te roepen. Echter, dit plan accepteerde de gevolgen van Servische agressie en daarom riep het veel weerstand op. Toen Clinton in 1993 president werd distantieerde hij de VS van het plan. Ondertussen hadden de Serven (minder dan 40% van de bevolking) ongeveer 70% van Bosnië in handen. Met moeite wist Karadzic de Bosnisch-Servische regering over te halen akkoord te gaan met enkele plannen om Bosnië op te delen, waarbij de Serven tussen 50 en 52 procent van het land in handen zouden krijgen. Dit onder grote druk van Milosevic, die de crisis een halt toe wou roepen om economische sancties en de jaarlijkse inflatie (die inmiddels 2 miljoen procent per jaar was) te stoppen.
De Bosnische Moslim-Regering weigerde een schikking terwijl zij probeerde de internationale gemeenschap op haar hand te krijgen. Dit met succes, westerse journalisten veroordeelden unaniem de Servische acties. Ook ontvingen de Bosniërs meer en meer VN-hulp. De VN koos zes steden die ze als ‘safe-havens’ aanwees, veilig tegen Servische aanvallen. Deze steden waren Sarajevo, Tuzla, Bihac, Zepa, Gorazde en Srebrenica. Deze vijfde fase was de stilte voor de storm van geweld die nog los zou breken.
Fase 6: februari 1994 – juni 1995
In maart 1994 kwamen de Kroatische en de Moslim-Bosnische regeringen richtlijnen overeen voor een federaal Bosnië. Hierdoor kregen beide groepen de mogelijkheid zich voluit te richten op de Serven. Voor de Bosnische moslims ging het uiteraard om de Serven in Bosnië, en voor de Kroaten ging het om de Serven in Bosnië en Krajina, waar de Serven nog altijd in gewapend verzet waren. Later in 1994 begonnen Kroatische en Moslim-troepen een gezamenlijk offensief tegen Bosnisch-Servische gebieden.
Ook de internationale gemeenschap werd actiever. In februari 1994 vond een van de hevigste aanvallen op burgers plaats. Een mortier sloeg in op de Markale-markt in Sarajevo, hierbij kwamen 68 mensen om het leven. De VS, EU en NAVO eisten dat de Serven hun artillerie weg trokken van Sarajevo, en dreigden met lucht-aanvallen in het geval de Serven zouden weigeren. De Serven trokken grotendeels hun artillerie weg, maar bleven andere ‘Safe-Havens’ beschieten.
Frankrijk en de VS hadden intussen onenigheid. De Verenigde Staten wilden meer druk uitoefenen op de Serven, maar Frankrijk weigerde haar vredestroepen in gevaar te brengen. Vertegenwoordigers in de VN maakten verscheidene keren gebruik van hun veto-recht tegen luchtaanvallen die hun eigen commandanten hadden gepland. Toen in mei 1994 enkele luchtaanvallen daadwerkelijk plaatsvonden reageerden de Serven door enkele VN soldaten in gijzeling te nemen. Door deze dreiging stelde de VN zich een stuk terughoudender op.
Deze zesde fase werd voornamelijk gekenmerkt door de blamage voor de VN, en als resultaat maakten de verschillende facties zich klaar voor nieuwe acties.
Fase 7: juli 1995 – november 1995
De zomer van 1995 was de climax van de burgeroorlog in Bosnië, en de verschillende groepen verkenden hun mogelijkheden nu de VN haar autoriteit had verloren. In juli veroverden de Serven twee van de ‘Safe-Havens’ in Bosnië, Srebrenica en Zepa. Enkele van de ergste gevallen van etnische zuivering vonden hier plaats: ongeveer 8.000 moslims werden afgeslacht onder toeziend oog van Mladic, de Bosnisch-Servische generaal. Logischerwijs gingen de Serven er vanuit dat internationale steun uit zou blijven, gezien de huidige status van de VN in Bosnië. Echter, de Westerse landen leken wakker geschud. Karadzic en Mladic werden aangewezen als oorlogsmisdadigers door een VN-tribunaal en Engeland, Frankrijk en de VS maakten zich klaar voor een militair offensief in het geval van meer aanvallen op safe-havens. Vredes-soldaten in gevaarlijke gebieden werden teruggetrokken en extra troepen werden naar Bosnië gestuurd. De burger-vertegenwoordigers in de VN verloren hun recht op veto wat betreft militaire acties.
Ook gaven de Westerse landen Kroatië min of meer groen licht om Krajina terug te veroveren. Toen Serven uit Bosnië en Krajina de Bihac-enclave in West-Bosnië aanvielen vond een tegenaanval plaats door gezamenlijke troepen uit Kroatië en Bosnië. De Serven werden verdreven uit Krajina en een groot deel van West-Bosnië. Ruim 130.000 Serven werden verdreven van het land waar hun voorvaderen eeuwenlang geleefd hadden. Toen woedende Serven opnieuw Sarejevo beschoten met artillerie, waarbij bij een incident 37 mensen om kwamen, reageerde de NAVO met een golf van luchtaanvallen op de Bosnisch-Servische infrastructuur. Het leek erop dat de Moslims en Kroaten hun opmars waren gestaakt omdat het Westen hen dat opgedragen had. Op dat moment was iets meer dan de helft van Bosnië in handen van de Bosnische Moslims. Toen Milosevic niet in kon grijpen om ze te helpen bevonden de Bosnische Serven zich in een kwetsbare positie.
Voor het eerst zag geen van de facties voordelen in meer gevechten, en daarom waren nu alle partijen bereid tot onderhandelen. Deze onderhandelingen leidden in november 1995 tot een akkoord, dat bewaakt zou worden door 60.000 NAVO-soldaten. Dit was officieel het einde van de oorlog. In de gevechten waren meer dan 250.000 Bosniërs omgekomen, uit een totale bevolking van iets meer dan 4 miljoen mensen, van wie de helft gedwongen was te vluchten.