Pragmatiek - Indirect taalgebruik: indirect gebruik van taal
Veel van de taal die wij gebruiken zou je indirect kunnen noemen, ook al zou je dit ten eerste instantie niet meteen doorhebben. Zo zou je de zin ‘kun je het raam open doen?’ als indirect kunnen zien. De spreker is niet geïnteresseerd in het antwoord “ja dat kan ik”, maar wil graag dat het raam dicht wordt gedaan. In dit artikel wordt directheid, indirectheid en implicaturen besproken. Ook syllogismen en een stuk geschiedenis komen aan bod.
Taalhandelingen kennen drie uitdrukkingsvormen
- Expliciet
- Impliciet
- Indirect
Een direct antwoord (impliciet)
Een direct antwoord op bijvoorbeeld de vraag “ga je mee naar de bioscoop?” zou zijn: “nee, ik ga niet mee naar de bioscoop”. Je herhaalt hiermee de (propositionele) inhoud.
Bij een elliptische realisatievorm wordt de propositie niet herhaald, maar is deze wel onder de oppervlakte aanwezig. Simpel gezegd is dat wanneer je op de bovengestelde vraag “ga je mee naar de bioscoop?” het antwoord “nee” geeft.
Indirect antwoord
We blijven bij de vraag “ga mee naar de bioscoop?”. Een indirect antwoord op deze vraag zou zijn: “ik heb hoofdpijn”. Eigenlijk is dit niet het antwoord op de vraag, maar het antwoord op de vraag kan er wel uit worden afgeleid. De hoorder moet uit dit antwoord het antwoord op de vraag kunnen afleiden (inferentiëren).
Voorbeelden van indirectheid:
- Metaforen
- Idiomatische uitdrukken
Implicatuur
Implicatuur is een onderdeel van de pragmatiek en zinssemantiek die zich specifiek bezig houdt met de meest voor de hand liggende betekenis van taalhandelingen, los van datgene wat letterlijk wordt gezegd.
Er bestaan hierin twee soorten implicaturen/indirectheid:
- Inferentiële implicatuur (Grice 1975, Sperber & Wilson 1986): implicatuur die voortkomt uit het afleidingsproces, de betekenis wordt dus afgeleid uit kennis die al aanwezig is.
- Conventionele implicaturen (Searle 1969): interpretatie gebeurt zonder dat er wordt afgewogen, het gebeurt automatisch ook al is het indirect. Het komt dus routinematig voort.
Bij een inferentiële implicatuur komt de betekenis dus voort uit een afleidingsproces, hiervoor is een redeneerschema nodig. Dit gebeurt normaal natuurlijk erg snel in het menselijk brein. Het redeneerschema wordt een syllogisme genoemd. Het syllogisme is gebaseerd op het gegeven ‘als X, dan Y’. Dus: als dit zo is, dan is dat ook zo. Het is gebaseerd op structurele of oorzakelijke verbanden. Op basis van indexicaliteit.
Een voorbeeld van een syllogisme
- Minorpremisse: A en B lijken sprekend op elkaar
- Maiorpremisse: Als A en B sprekend op elkaar lijken, dan hebben A en B dezelfde ouder.
- Conclusie: A en B hebben dezelfde ouder
Indirect taalgebruik door de jaren heen
Tot en met het jaar 1300 was er voornamelijk sprake van expliciet taalgebruik. Vanaf 1600 is er bekend dat er veelal directe en indirecte taalhandelingen worden gebruikt. De overgangsfase van de twee verschillende soorten taalhandelingen vond plaats tussen de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. De periode die er tussenin zit wordt de periode van ‘pragmatische innovatie’ genoemd. Deze informatie werd opgedaan door het bestuderen van oude geschriften en boeken. Er zijn bijvoorbeeld veel ridderromans voor gebruikt.