De plantentechnologie van de Haida en de prehistorie
Wat weten we over het gebruik van planten in de prehistorie? Doorgaans worden "onze" steentijdbewoners van pakweg 8000 jaar geleden in een weinig verfijnde overlevingscultuur geplaatst. Men stelt ze vaak voor als in dierenhuiden gehulde jager-verzamelaars die gebruik maken van stenen pijlpunten, silexbijltjes en huidschrabbers. De meest ontwikkelden maken wat rotstekeningen en gebruiken geneeskrachtige planten met wisselend succes. De traditionele levenswijze van het Haida-volk in Canada opent mogelijk een ander venster op het verre verleden. Eentje met aandacht voor een gesofisticeerd gebruik van plantaardig materiaal, op een manier die ook in een prehistorische context kan geplaatst worden.
Queen Charlotte eilanden
Sinds mensenheugenis is de Haida-cultuur verbonden met de nog altijd dicht beboste Queen Charlotte-eilanden voor de kust van British Columbia, in het westen van Canada. Omwille van de natuurpracht en de wilde dieren - waaronder raven, arenden en beren - wordt deze archipel ook wel eens de Galapagos van het noorden genoemd. Het klimaat is er echter beduidend minder warm, maar ook niet echt koud zoals in andere delen van Canada. Het regent hier alleszins meer dan bij ons en waterwegen waren tot voor kort de enige transportroutes. Wie dit gebied bezoekt, beseft al snel dat waterbestendige kledij, een goede behuizing en betrouwbaar vervoer hier geen overbodige luxe zijn.
De Haida en de Maya
Tot in de twintigste eeuw moesten de Haida hun comfort in en langs waters en bossen zien te vinden. Maar met welke gereedschapskist? Metaal is hier van oudsher zeldzaam en zelfs aardewerk bleef hier lange tijd onbekend. Een gebrek aan metalen voorwerpen hadden de Haida trouwens gemeen met de Maya. De precolumbiaanse Maya-cultuur ("van voor Christoffel Columbus") kan in principe worden aanzien als een steentijdcultuur of lithicum, verwijzend naar het Griekse woord voor steen: lithos. Omdat het omschrijven van de Maya als een steentijdvolk niet goed rijmt met hun wiskundig inzicht en relatief geavanceerde manier van leven, spreken sommigen van een technolithicum. "Techno" komt van het Griekse "technè" dat zowel kunst als vakmanschap kan betekenen. In het geval van de Maya denken we daarbij doorgaans aan indrukwekkende stenen steden zoals Palenque en Tikal in bijvoorbeeld de zesde eeuw. Zoiets hebben de Haida nooit gepresteerd. Wat beide culturen wel gemeen hebben, is een gesofisticeerd, zeg maar technologisch gebruik van planten (zie Turner 1998). Vandaar het idee om de term "technofyticum" te lanceren. "Fytos" is immers Grieks voor plantaardig.
Plantentechnologie
Terwijl de Maya's met hennepvezels de langste hangbrug van de Oude Wereld hebben gerealiseerd, is ook de "plantentechnologie" van de Haida's het benadrukken waard. Hun traditionele bewoning, kledij, vervoermiddelen en gebruiksvoorwerpen zijn grotendeels van plantaardige oorsprong. De centrale rol van planten in de Haida-cultuur stemt overeen met archeologische vondsten op plaatsen waar plantenresten van rotting worden gevrijwaard. Bijvoorbeeld omdat ze door met water verzadigde modder zijn bedekt. De meest nauwkeurige informatie hebben we echter te danken aan interviews met ouderen in de periode 1970-1973 (Turner, ongedateerd). Er zijn ook oude foto's teruggevonden, zoals eentje met een visserskamp op basis van lisdodde-matten (Typha latifolia), waterbestendige kledij van levensboombast (Thuja plicata) en een degelijke kano van levensboomhout.
Biodiversiteit van plantaardige gebruiksvoorwerpen
Ook vandaag zijn er nog Haida die allerlei dingen maken met planten en technieken die in principe al duizenden jaren beschikbaar zijn. Recente voorbeelden geven ons een idee van de aangewende biodiversiteit. Zo zijn er sneeuwschoenen van taxushout (Taxus brevifolia), poppen van wilgebast (Salix), manden van levensboombast (Thuja plicata), lepels van papierberk (Betula papyrifera), mandjes van een zeggesoort (Carex obnupta), alsook manden van berkebast (Betula) met een mooie rand van levensboombast én vogelkersbast (Prunus emarginata). Het zware en dichte taxushout voorziet houtbewerkers van wiggen en vissers van haken. Met de bast van de sitkaspar (Picea sitchensis) worden kook- en draagmanden vervaardigd. Daarbij dienen de wortels voor het maken van de naden en met gesmolten boomhars wordt het geheel waterdicht gemaakt. Zouden archeologen - met moderne onderzoekstechnieken en de Haida in het achterhoofd - ook onze steentijdmensen in een plantentechnologisch daglicht kunnen plaatsen?