Betje Wolff en Aagje Deken, levensgezellinnen tot het einde
Betje Wolff en Aagje Deken zijn twee namen, die onafscheidelijk met elkaar zijn verbonden. Samen gingen deze vrouwen met hun geschriften de culturele en politieke wereld van hun tijd te lijf. Ondertussen waren ze levensgezellinnen tot het einde. Aagje stierf precies negen dagen na Betje.
Betje Wolff-Bekker
Elizabeth Bekker (1738-1804), beter bekend als Betje Wolff, kwam uit een calvinistische koopmansfamilie uit Vlissingen. Op haar zestiende werd ze verliefd op een militair, ene Matthijs Gargon, maar kreeg geen toestemming van haar ouders om met hem om te gaan. Daarom liet ze zich op de dag na haar zeventiende verjaardag door hem schaken. De volgende dag echter keerde ze al weer uit eigen beweging terug naar het ouderlijk huis. Desondanks zou de gebeurtenis niet zonder gevolgen blijven. Ze werd door haar kerkgemeenschap onder censuur gesteld, iets wat haar positie als huwbaar meisje niet ten goede kwam.
Adriaan Wolff
Daarom was het maar goed dat ze Adriaan Wolff (1707-1777) leerde kennen. Eind 1758 kreeg Betje briefcontact met deze predikant en letterkundige. Omdat Wolff ook weduwnaar was en door Betje´s brieven erg gecharmeerd raakte, vroeg hij na korte tijd haar hand en huwden ze in november 1759. Dat huwelijk zou Betje de mogelijkheid geven om zich als schrijfster te ontwikkelen. In 1963 kwamen dan ook haar eerste gedichten uit in een bundel, getiteld ‘Bespiegelingen over het genoegen’. Na die uitgave zou ze blijven schrijven en publiceren, en vooral ook corresponderen met andere schrijvers, waaronder met de dichteres Anna van der Horst (1735-1785).
In 1777 zou Adriaan Wolff, die 31 jaar ouder was dan Betje, overlijden. Het huwelijk was kinderloos gebleven.
Aagje Deken
Agatha, of Aagje Deken (1741-1804) kwam op haar vierde levensjaar in een weeshuis in Amsterdam terecht, waar ze zou blijven tot 1767. Op haar negentwintigste, na als dienstbode te hebben gewerkt, trok ze in bij een vriendin, Maria Bosch (1741-1773), die ze wegens diens zwakke gezondheid zou verzorgen. Maria overleed drie jaar later. Twee jaar daarna, in 1775 kwam de bundel ‘Stichtelijke gedichten uit’, die Aagje nog samen met Maria had geschreven. In die tijd dreef Aagje een theewinkeltje om aan de kost te komen.
De relatie Betje Wolff-Aagje Deken
Eind juni 1776 schreef Aagje Deken een brief aan Betje Wolff, die de laatste zo trof dat ze elkaar niet lang daarna bij een wederzijdse kennis, Jan Everhard Grave, ook een dichter, zouden ontmoeten. Daaruit ontstond al gauw een vriendschap, die alleen maar zou groeien, en op den duur de basis zou leggen van een leven samen.
Toen in 1777 Adriaan Wolff overleed, besloten Betje en Aagje te gaan samenwonen. In De Rijp, waar ze een huis huurden, begon een samenwerking, waar alleen hun dood een einde aan zou kunnen maken. In datzelfde jaar nog verscheen ‘Brieven van Elizabeth Bekker, wed. Wolff en Agatha Deken’, gedichten in briefvorm. Deze hechte samenwerking zou steeds een gemeenschappelijke ideologie van vrijzinnigheid en tolerantie bewaren, aanvankelijk zonder politieke bijbedoelingen. Beiden voelden ze zich aangetrokken tot het gedachtengoed van de Engelse filosoof John Locke.
Beverwijk
In 1781 erfde Aagje Deken een aanzienlijk bedrag van haar neef Hendrik Busserus, een verzamelaar, die een serie uitzonderlijke prenten en atlassen naliet. Het jaar daarop verhuisden Betje en Aagje naar Beverwijk, waar ze samen het huis ‘Lommerlust’ hadden gekocht. Daar schreven ze ‘Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’, een opvoedkundig bedoelde briefroman in twee delen. Die zou hun eerste grote succes zijn, ook in het buitenland -het zou o.a. in het Frans vertaald worden. Deze jaren waren voor de emotionele relatie tussen de twee vrouwen wel soms wat problematisch omdat Betje verschillende vriendschappen onderhield met andere vrouwen, waaronder Coosje Busken (1759-1841) -toen nog een jongelinge met literaire aspiraties. Deze vriendschappen wekten Aagje´s jaloezie op. Ondertussen vertaalde Betje in 1783 filosofische gedichten van Alexander Pope en bewerkte Betje en Aagje samen de fabels van La Fontaine. Tussen 1784 en 1787 woonde ook Betje´s nicht Jansje Teerlink, de dochter van haar gestorven zus Chrsitina, bij de twee vrouwen in huis.
Verhuizing naar Frankrijk
Omdat het schrijverspaar zich steeds meer met politiek ging bemoeien -het deelde sinds 1781 opvattingen, die 'patriottisch' genoemd werden, wat betekende dat ze tegen het absolutisme van de stadhouders in Nederland waren- werd in 1788 besloten om in Frankrijk te gaan wonen. In dat jaar was er een aanval van de keizer van Pruisen op de patriotten in Nederland nadat het jaar daarvoor een burgeroorlog dreigde. Dit was een jaar voor het uitbreken van de Franse revolutie, het meest tastbare resultaat van een zelfde verlichte stroming, geïnspireerd door filosofen als Rousseau en Voltaire. Tussen 1793 en 1796 schreven Betje en Aagje daar aan ‘Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut’, een roman in 6 delen. Hun geschriften hadden echter vanwege de roerige tijd, waarin ze leefden, weinig succes meer, en toen daarna ook nog hun zaakwaarnemer failliet ging, verloren ze een opgebouwd kapitaaltje van zo’n 30.000 gulden. Vanwege deze slechte financieën en omdat Wolff daarom met terugwerkende kracht al het weduwegeld wilde opvragen, dat ze tijdens haar verblijf in het buitenland niet had ontvangen, zag het paar zich genoodzaakt om in 1797 naar de toenmalige Bataafse Republiek terug te keren. Op diverse adressen in Den Haag leefden ze vooral van vertalingen, nu hun eigen publicaties nog maar zo weinig aftrek vonden. Dankzij een erfenis in 1800 konden de vrouwen nog enige tijd vooruit, totdat het noodlot zou toeslaan en Betje aan darmkanker bleek te lijden. Op 5 november 1804 stierf ze aan die ziekte. Haar levensgezelle overleed 9 dagen later. Samen liggen Betje en Aagje begraven in een viermansgraf in Scheveningen. In 1826 werd daar Jansje Teerlink bijgelegd.
Epiloog
Tegenwoordig is het patoriehuis in Midden-Beemster, waar het echtpaar Adriaan en Betje Wolff woonde, een museum. Daar is een reconstructie van Betje´s schrijfkamer te zien. Ook haar boekencollectie is daar ons nagebleven. De briefroman van Wolff en Deken, ‘Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’, wordt beschouwd als een klassieker en heden ten dage nog steeds uitgegeven.
Foto boven: Beeld van Hans Bayens uit 1969 van Aagje en Betje (Nes aan de Amstel).