Nederlandse prehistorie: De Bandkeramische cultuur
Veel inwoners van Nederland weten niets of weinig af van de allereerste boeren die rond 7300 jaar geleden arriveerden in Zuid-Limburg. Zij behoorden tot de Bandkeramische cultuur. Door wetenschappers wordt gedacht dat de cultuur haar oorsprong vond in Hongarije. Van hieruit trokken de mensen richting Noordwest-Europa. Algemene kenmerken van de cultuur zijn een sedentair leven, het bouwen van grote huizen (tot 37,5 m), veeteelt, graan verbouwen en goed ontwikkelde vuursteenbewerkingstechnieken.
Inleiding
In grote delen van Centraal- en Noordwest-Europa zijn overblijfselen van de Bandkeramiek gevonden. De naam van de cultuur werd voor het eerst gebruikt door Klopfleisch. Hij ontleende de naam Die Linearbandkeramische Kultur (LBK) aan de manier waarop de boeren hun aardewerk versierden. De versieringen bestaan uit rechte en gebogen lijnpatronen die in banden in aardewerken voorwerpen gekerfd zijn.
Er wordt aangenomen dat deze vroeg-neolithische cultuur een onderdeel is van landbouwsamenlevingen in Europa, die van het zuidoosten naar het noordwesten trokken van 7000 tot 4000 voor Chr. Wetenschappers denken dat laat-Starčevo gemeenschappen in Hongarije vanaf ongeveer 5500 voor Chr. een nieuwe bestaanswijze opbouwden. Dit wordt gezien als de eerste of oudste fase van de Bandkeramiek. Vanuit Hongarije verspreidde de cultuur zich over Midden- en Noordwest-Europa, maar dit was een geleidelijk proces. Uiteindelijk arriveerden de Bandkeramiekers in Zuid-Limburg rond 5300 voor Chr. De cultuur bleef hier bestaan tot circa 4900 voor Chr. De Bandkeramiekers waren de eerste boeren van Nederland en daarmee ook de eersten die een sedentair leven leidden. Mesolithische jagers-verzamelaars woonden in die tijd ook in Nederland. Het lijkt erop dat de nederzettingskeuze van de Bandkeramiekers bepaald werd door de vruchtbare lössplateaus en de nabijheid van open water. Löss komt voornamelijk voor in Zuid-Limburg, waardoor de cultuur zich hier bevond. Toch zijn er ook nederzettingen bekend die gesticht zijn in dalen en niet in de nabijheid van open water.
De meeste nederzettingen die gevonden zijn in Zuid-Limburg bevinden zich tussen de Maas en Geleenbeek in een gebied met de naam Graetheideplateau. Voorbeelden zijn Elsloo, Stein en Geleen. Professor Modderman heeft de nederzettingen Stein, Elsloo, Sittard en Hienheim (Duitsland) opgegraven in de jaren ’50 en ’60 van de 20e eeuw. Hij verdeelde de Bandkeramische periode in oud en jong. Beide fasen bestaan uit vier perioden die met 1a-1d en 2a-2d aangeduid worden.
Natuurlijke omgeving
Grondstoffen om werktuigen, gebruiksvoorwerpen en bouwwerken te maken, kondendoor de boeren voornamelijk lokaal verkregen worden. Voorbeelden hiervan zijn löss en leem (löss + water), vuursteen en steen, hout, been, gewei en plant.
De lössgebieden in Zuid-Limburg waren bedekt met een groot, donker bos en weinig lage vegetatie. Dit is afgeleid uit de pollendiagrammen die gemaakt zijn voor dit gebied. De Bandkeramiekers maakten open plekken in de bossen om daar hun huizen te bouwen en akkers aan te leggen. Pollendiagrammen hebben uitgewezen dat dit niet leidde tot ontbossing op grote schaal. Open velden werden gecreëerd door bomen zo dichtbij de grond als mogelijk om te hakken en vegetatie te verbranden. De mogelijkheid bestaat dat grote stronken in de grond gelaten werden. Als bomen te groot waren, werden ze waarschijnlijk niet omgehakt.
Rivieren waren de dichtstbijzijnde bronnen voor drinkwater. In de grond gegraven waterputten zijn nooit teruggevonden tijdens opgravingen in Zuid-Limburgse LBK-nederzettingen.
Het klimaat in de Bandkeramische periode behoort tot het Atlanticum (rond 6000-3000 voor Chr.). Wetenschappers berekenden dat de gemiddelde zomer- en jaartemperatuur circa 2°C hoger lag dan het huidige klimaat. In juli was de gemiddelde temperatuur overdag circa 20°C.
Wonen
De meeste huizen van de Bandkeramiekers waren lang. De lengte varieerde van 8-35 m. Het langste LBK-huis, dat gevonden is in Stein tijdens opgravingen van Modderman in de jaren ’50 en ‘60, is 37,5 m lang en 7,3 m breed. De gemiddelde lengte van de Bandkeramische huizen lag tussen de 15-30 m en de breedte tussen de 5 en 8 m. De hoogte van de muren wordt geschat op 1,50 m. De oriëntatie van de huizen was noordwest/zuidoost met de ingang op het zuidoosten.
Door de vondst van de waterput van Erkelenz-Kückhoven is duidelijk geworden dat de Bandkeramiekers gebruik maakten van groef-en-messing, blokbouw en breeuwerk. Deze technieken bleken door de vondst veel eerder in gebruik dan gedacht. Eikenhout was waarschijnlijk het meest gebruikte houtsoort. Eiken werden gevonden in de stroom- en riviervalleien. Via indirecte bewijzen (opgegraven stukken verbrand leem met indrukken van twijgen) konden de bouwmaterialen van de huizen afgeleid worden. Het is mogelijk dat het dak gemaakt was van stro, maar het kan ook zijn dat berkenbast, graszoden, biezen of riet gebruikt werd als bouwmateriaal. Hier zijn echter geen bewijzen voor.
Men schat de levensduur van LBK-huizen op één generatie. Bij elke nieuwe generatie werd een oud huis afgebroken en een nieuwe gebouwd op bijna dezelfde plek. De huizen werden gebouwd volgens enkele standaard modellen. Modderman verdeelde de huizen in verschillende categorieën: type 1 (verdeeld in 1a en 1b), 2 en 3 (van groter naar kleiner qua oppervlakte). Soms wordt gedacht dat sociale ongelijkheid af te leiden valt aan de hand van de grootte van de huizen. Hoe groter het huis, des te belangrijker waren de mensen die erin woonden.
In de meeste gevallen werden de huizen gebouwd op de volgende manier: palen werden in de grond geplaatst. Deze vormden het ‘geraamte’ van de huizen. Daarna werd een vlechtwerk van twijgen aangebracht tussen de houten palen. Hier werd een laag leem overheen gesmeerd. De mogelijkheid bestaat dat de Bandkeramiekers figuren of patronen schilderden op de muren van de huizen in verschillende kleuren.
In de oude- en midden-Bandkeramische periode bestonden de huizen uit drie delen. Vanuit de ingang kwamen de mensen in het eerste deel (zuidoosten, want aan deze kant van het huis stond het minste wind). Dit deel had vaak dubbele palenrijen, waarop een verdieping aangebracht was. Dit deel kan als opslagplaats gediend hebben. De middelste ruimte was het centrum van het huis. Hier waren waarschijnlijk een haardvuur en een oven aanwezig. Het is mogelijk dat de inwoners hier sliepen, want elk huistype beschikt tenminste over dit deel. De muren in het noordwestelijke deel bestonden uit palen zonder vlechtwerk.
Aan de buitenkant van de huizen bevonden zich kuilen die parallel lagen aan de muren. Deze kuilen worden langskuilen genoemd. Het is mogelijk dat de grond naast de huizen werd gebruikt om löss te verzamelen waar leem van gemaakt werd om de muren te bedekken. Löss werd ook gebruikt om de grond binnen het huis te verhogen met ongeveer 50 cm. De kuilen die op deze manier ontstonden hadden ook praktische functies. Regenwater dat van het dak droop werd erin opgevangen.
Tevens kon afval in de kuilen gedeponeerd worden.
Tijdens de latere fasen van de Bandkeramische periode werden er hekken of greppels gebouwd om de nederzettingen. In de beginfase werd dit niet gedaan. Men denkt dat de afschermingen aangelegd werden voor het vee (om de dieren dichtbij de nederzetting houden) of dat deze dienden als symbolische/religieuze monumenten. De wetenschappers Golitko en Keeley geven in hun onderzoek echter bewijs voor het bestaan van fortificaties uit de Bandkeramische periode.
Produceren van voorwerpen
De Bandkeramiekers bouwden huizen, maakten kleding, produceerden voedsel en veel verschillende soorten gebruiksvoorwerpen, werktuigen en sieraden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de boeren beschikten over een gevarieerde materiële cultuur. De grondstoffen die ze gebruikten, werden vooral op lokaal niveau verzameld. Sommige belangrijke grondstoffen werden geïmporteerd. Voorbeelden hiervan zijn ambifoliet voor het maken van dissels en de Spondylus schelp uit de Zwarte Zee om ornamenten te vervaardigen. Er wordt gedacht dat mannen en vrouwen eigen taken hadden. Deze taakverdelingen zijn onder meer gebaseerd op goederen die zijn gevonden in LBK-begravingen. In graven van mannen zijn regelmatig (on-)versierde potten, disselresten en pijlpunten teruggevonden. Hieruit valt af te leiden dat taken van mannen houthakken, jagen, verzamelen van grondstoffen en participeren in gewapende conflicten waren. Giften die meegegeven werden aan vrouwen zijn vaak gedecoreerde potten en maalstenen. Hiermee geassocieerde activiteiten zijn het maken van potten en het bereiden van voedsel. In vrouwengraven is ook regelmatig rood gekleurde poeder gemaakt van hematiet teruggevonden. Het poeder kan symbool gestaan hebben voor levenskracht en is wijdverbreid ethnografisch gedocumenteerd. Verder wordt aangenomen dat elk huishouden of een paar huishoudens in een wijk zelfvoorzienend was respectievelijk waren. Ze produceerden onder andere hun eigen voedsel, aardewerk, werktuigen en kleding.
Voorwerpen van steen en vuursteen
Steen werd door de boeren gebruikt om maal-/klop-/ en slijpstenen en dissels te maken. Dissels werden aangewend om bomen om te hakken en als wapens tijdens conflicten. Van vuursteen maakten de Bandkeramiekers gestandaardiseerde werktuigtypen, zoals eindschrabbers, boren en spitsen. Andere werktuigen die gemaakt werden van vuursteen zijn sikkels om graanhalmen mee te oogsten. Afval van vuursteenbewerking is gevonden in de langskuilen naast LBK-huizen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat elk huishouden zelf vuursteen bewerkte. Soms bevindt zich in de kuilen van een huis meer vuursteen dan in kuilen van andere huizen. Voorbeelden hiervan zijn gevonden tijdens opgravingen in de Belgische nederzettingen Petit Paradis en Place Saint-Lambert. Sommige huizen bevatten zo'n enorme hoeveelheid vuursteenresten dat men denkt dat hier parttime-specialisten werkten, die vuursteen sloegen voor de inwoners van de (buur-)dorpen.
Voorwerpen van organische materialen
Uit de Bandkeramische periode zijn weinig gebruiksvoorwerpen en werktuigen gemaakt van organisch materiaal bewaard gebleven. Voorwerpen van been, hout, gewei en plant blijven alleen in kalkrijke bodems geconserveerd. In Nederland is de lössbodem ontkalkt, waardoor de meeste organische artefacten verloren zijn gegaan. Buiten Nederland zijn wel vergankelijke voorwerpen opgegraven. In het buitenland zijn manden en buidels van de LBK’ers opgegraven, onder andere in Zwitserse en Franse meeroevernederzettingen. Een paar zeldzame voorbeelden van houten werktuigen die gebruikt werden in de landbouw zijn teruggevonden in de Brunn von Erkelenz-Kückhoven, Duitsland. In deze waterput zijn ook een touw en een emmer van boombast werden teruggevonden. Deze houten artefacten tonen aan dat de mensen uit de Bandkeramische periode hout gebruikten voor vele doeleinden.
Werktuigen en gebruiksvoorwerpen gemaakt van been en gewei zijn opgegraven in Herxheim bij Landau, Duitsland. Voorbeelden hiervan zijn priemen, hamers, een pijlpunt en werktuigen om hout te bewerken. Meertandige spatels van been zijn opgegraven in Place Saint-Lambert in Liège. Deze werden gebruikt om aardewerk te versieren.
Het is mogelijk dat de Bandkeramiekers manden maakten van plantenvezels. De planten konden de boeren verkrijgen uit hun nabije omgeving. Manden uit de Bandkeramische periode zijn echter nooit opgegraven. Toch ligt het voor de hand dat de boeren materialen gebruikten die ze gemakkelijk konden verzamelen en bewerken tot gebruiksvoorwerpen.
Kleding
Het is niet duidelijk hoe de kleding van de Bandkeramische boeren eruit heeft gezien en waar deze van gemaakt werd. Ideeën over de aard van de kleding zijn gevormd op basis van dieren die ze hielden en gewassen die ze verbouwden en verzamelden. Voorbeelden van stoffen om kleding van de maken zijn leer, linnen en wol. Het is echter niet bekend of de LBK’ers wol sponnen. Van de stoffen maakten de boeren misschien tunieken die in het midden bij elkaar gehouden met een riem. Gordelsluitingen gemaakt van organische materialen zijn namelijk gevonden in graven in Beieren.
Ornamenten
De Spondylus schelp was geliefd om versieringen van te maken. Deze schelpsoort is bedekt met stekels die de LBK’ers verwijderden, zodat het oppervlak glad werd. Ook steen, slakkenhuizen, been, gewei, aardewerk en diverse andere schelpsoorten werden gebruikt om ornamenten van te maken. Het is mogelijk dat de boeren ook hout, tand, leer en planten gebruikten om sieraden van te maken. Veel ornamenten zijn teruggevonden in graven. De sieraden kunnen de positie van een persoon binnen een samenleving aangeduid hebben. Versieringen van been en gewei zijn nauwelijks bewaard gebleven, mede door de ontkalking van de lössbodem waardoor de artefacten vernietigd zijn. In Place Saint-Lambert, België, zijn kammen voor in het haar gevonden die gemaakt zijn van gewei.
Voedselvoorziening
Landbouw en veeteelt
Landbouw en veeteelt vormden een belangrijk onderdeel van de Bandkeramische levensstijl. Gewassen die verbouwd werden, zijn graan (emmer en eenkoorn; in sommige gevallen gerst), groenten (linze en erwt), olie- en vezelplanten (vlas en papaver), kruiden en medicijnplanten (papaver, venkel en selderie).
Naast landbouwpraktijken hielden de Bandkeramiekers zich bezig met veeteelt. De diersoorten die de boeren domesticeerden, zijn rund, varken, schaap en geit. De kans is groot dat de LBK’ers honden hadden, maar deze dieren waren ver voor de Bandkeramische periode gedomesticeerd. Het rund was het belangrijkste dier voor de boeren. Het is niet zeker of koeien gebruikt werden voor het verkrijgen van melk. De mogelijkheid bestaat dat de Bandkeramiekers de lactose van melk nog niet konden afbreken. In Polen zijn echter vergieten gevonden uit de Bandkeramische periode, die in latere tijden gebruikt werden voor het maken van kaas. Zulke vergieten zijn nauwelijks aangetroffen in de rest van Europa uit deze tijd. De kans bestaat dus dat de Nederlandse LBK'ers kaas maakten.
Jagen en verzamelen
Wetenschappers denken dat de Bandkeramiekers jaagden op dieren om hun dieet aan te vullen. Er is niet veel bekend over de jachttechnieken van de boeren. Ze gebruikten pijl en boog om te jagen. Het is mogelijk dat de bogen gemaakt waren van iepenhout, want dit houtsoort kan eenvoudig gebogen worden zonder dat het breekt. Hoogstwaarschijnlijk hebben de Bandkeramiekers ook gevist met behulp van netten en fuiken.
Het verzamelen van voedsel buiten de nederzetting was waarschijnlijk een activiteit die vrouwen ontplooiden. Wellicht namen ze kinderen mee om hen te helpen. Ze verzamelden noten, appels, bosbessen, zwarte bessen, bosaardbeien, wilde planten, wortelgewassen en allerlei soorten kruiden en medicijnplanten.
Feesten en aanbidden
Er bestaan zeer weinig overblijfselen van LBK-rituelen, waardoor het moeilijk is om iets te vermelden over feesten en aanbiddingspraktijken. Deze twee begrippen waren erg nauw verbonden met elkaar in verleden tijden. Feesten werden bijvoorbeeld gegeven als mensen een goede oogst verlangden. Hierbij riepen ze waarschijnlijk voorouders/ godheden/ geesten aan van de bovennatuurlijke wereld om hen te helpen.
De Bandkeramiekers gebruikten leem om figurines te maken. Een figurine is een klein object dat een man/vrouw, dier, of een mens-dier wezen representeert. Deze beeldjes zijn in de hele wereld gevonden, van het Verre Oosten tot Midden-Europa. Ze stammen uit het 8e tot 6e millennium voor Chr. Hun functie is niet bekend, maar het is mogelijk dat ze een ceremoniële/ religieuze/ cultische/ symbolische betekenis hadden. Figurines die gemaakt zijn door de LBK’ers beelden in de meeste gevallen vrouwen af. Ze zijn vaak tussen de 10 en 35 cm hoog en werden gemaakt tussen 5500-5300 voor Chr. Ze zijn nooit in begravingscontexten gevonden, dus waarschijnlijk speelden de figuurtjes geen rol omtrent de rituelen van begravingen.
Het is opmerkelijk dat er nooit instrumenten zijn teruggevonden uit de LBK-periode. Muziekinstrumenten worden al lang gebruikt door de mensheid. Er zijn fluiten bekend van 35 duizend jaar oud. Muziek wordt in veel culturen gezien als gift van de goden, voorouders, of geesten, dus het mag duidelijk zijn waarom muziekinstrumenten vaak werden gebruikt tijdens rituele ceremonies. Het is mogelijk dat de Bandkeramiekers hun instrumenten maakten van organische materialen, waardoor ze niet bewaard gebleven zijn.
Doden begraven
Het is opvallend dat er weinig graven zijn gevonden in vergelijking met het aantal mensen dat geleefd moet hebben in de Bandkeramische periode. Graven waren gelegen binnen nederzettingen en in grafvelden buiten de nederzetting. Binnen de Bandkeramische cultuur was het gebruikelijk om de doden gehurkt op hun zij te begraven. Indien giften werden meegegeven, bestonden deze uit (on-)versierd aardewerk, ornamenten, (vuur-)stenen werktuigen en oker. Deze voorbeelden tonen aan dat alleen anorganische artefacten bewaard gebleven zijn in Nederland. Uit andere landen zijn meer soorten giften bekend, zoals benen kammen en kralen, hangers en gordelsluitingen van de Spondylus schelp en sieraden gemaakt van slakkenhuizen. Naast informatie over taakverdelingen van mannen en vrouwen kan ook andere informatie afgeleid worden uit de inhoud van de graven. Een voorbeeld hiervan is kennis op demografisch gebied. Aan de hand van (restanten van) botten van de Bandkeramiekers kan de gemiddelde lengte van mannen en vrouwen berekend worden. In graven in het Mittelelbe-Saale Gebiet waren mannen gemiddeld 1.63 m en vrouwen 1.57 m lang. In het massagraf van Talheim en de grafvelden van Viesenhäuser Hof bij Stuttgart-Mühlhausen waren mannen echter gemiddeld 1.68 m en vrouwen 1.55 m lang. Door de ontkalking van de bodem is in Zuid-Limburg slechts het glazuur van de tanden bewaard gebleven in sommige graven. Bovenstaande berekeningen zijn dan ook afgeleid van Duitse LBK-graven.
Naast inhumatie werden de doden door de Bandkeramiekers gecremeerd. Na het cremeren werd de as in kleine gaten in de grond gestopt binnen de nederzetting of in een grafveld. Door de ontkalking van de lössbodem in Nederland zijn de meeste van deze crematiegraven slecht bewaard gebleven of verdwenen. Graven kunnen ook vergraven zijn tijdens opgravingen De crematiegraven bevonden zich namelijk dicht onder het oppervlak (maximaal 40 cm).
Het grootste grafveld van Zuid-Limburg uit de Bandkeramische periode is gevonden in Elsloo. Dit veld werd in 1959 gevonden door Modderman. Pas in 1966 werd het opgegraven. In het grafveld zijn 113 graven gevonden, waaronder 66 inhumaties en 47 crematiegraven. In beide typen graven zijn giften gevonden. De oriëntatie van de graven is vooral west-oost en noordwest-zuidoost.
© 2009 - 2024 Aouweneel, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De SwifterbantcultuurIn de Flevopolder zijn er tussen 1950 en 1970 overblijfselen gevonden van de Swifterbantcultuur. Dit is een archeologisc…
Zuid-Limburg (Nederland)Zuid-Limburg is het zuidelijkste deel van Nederland. Zuid-Limburg bevat een prachtige, omvangrijke natuurlijke omgeving,…
Hoogste berg van NederlandWat is de hoogste berg van Nederland? Vroeger was dit een makkelijk te beantwoorden vraag. De Vaalserberg was met 321 de…
Biografie: Anton TsjechovTsjechov wordt wel gezien als de vader van het moderne korte verhaal en toneelstuk. Hij is een van de grootste schrijver…
Bronnen en referenties
- Bakels, C.C. 1978: Four Linearbandkeramik settlements and their environment: a palaeoecological study of Sittard, Stein, Elsloo, and Hienheim, Analecta Praehistorica Leidensia 11.
Brandt, D. von 1980: Die Linearbandkeramischen Häuser des Siedlungsplatzes Langweiler 8 Proefschrift Aachen, Rheinisch Westfälische Technische Hochschule.
Cunliffe, B. (red.) 1994: The Oxford illustrated Prehistory of Europe, Oxford University Press.
Golitko, M. & L.H. Keeley 2007: Beating ploughshares back into swords: warfare in the Linear Bandkeramik, Antiquity 81, 332-342.
Grooth, M.E.T. de & G.J. Verwers 1984: Op goede gronden: de eerste boeren in Noordwest-Europa, Leiden, Rijksmuseum van Oudheden.
Grooth, M.E.T. de & P. van de Velde 2005: Kolonisten op de löss? Vroeg-neolithicum A: de bandkeramische cultuur, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.) 2005: Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 219-241.
Klopfleish, F. 1883: Vorgeschichtliche Alterhümer der Provinz Sachsen, Jena.
Louwe Kooijmans, L.P. 2007: The gradual transition to farming in the Lower Rhine Basin, in: A. Whittle & V. Cummings (eds.), Going over: the Mesolithic-Neolithic transition in north-west Europe., 144, London: Proceedings British Academy, 287-309.
Lüning, J. (red.) 2000: Steinzeitliche Bauern in Deutschland. Die Landwirtschaft im Neolithikum, Universitätsforschungen zur prähistorischen Archäologie, Band 58, Bonn.
Lüning, J. 2005: Research into the Bandkeramik settlement of the Aldenhover Platte in the Rhineland, in: J. Lüning, C. Frirdich, & A. Zimmerman (red.): Die Bandkeramik im 21. Jahrhundert: Symposium in der Abtei Brauweiler bei Köln vom 16.9.-19.9.2002.
Modderman, P.J.R. 1959: De Bandkeramische cultuur in Nederland in het licht van de opgravingen te Sittard, in: Antiquity and survival 1959, Vol. 2, No. 516, Den Haag.
Modderman, P.J.R. 1970: Linearbandkeramik aus Elsloo und Stein, Analecta Praehistorica Leidensia 3.
Orschiedt, J. 1998: Bandkeramische Siedlungsbestattungen in Südwestdeutschland: archäologische und anthropologische Befunde, Internationale Archäologie, 0939-561X, Bd. 43, Rahden/Westf.: Leidorf.
Otte, M. (red.) 1984: Les fouilles de la Place Saint-Lambert à Liège, Université de Liège (ERAUL).
Velde, P. van de 1979: On Bandkeramik social structure: an analysis of pot decoration and hut distributions from the Central European neolithic communities of Elsloo and Heinheim, Proefschrift Leiden, Universitaire Pers Leiden.