Superstitie: bijgeloof toen en nu
Bijgeloof betekent 'het verkeerde geloof'. Een definitie die het bijgeloof in alle soorten en vormen omschrijft, is moeilijk te geven. Waarom in ons tijdperk van de wetenschap en verminderd geloof in religies toch nog altijd een heleboel mensen bijgelovig zijn, is wel beter na te gaan. Onbewust doen we allemaal mee met zulke praktijken, want een heleboel alledaagse handelingen en rituelen waar we niet bij stil staan, hebben hun oorsprong in de superstitie.
Wat is bijgeloof eigenlijk?
In het Latijns is het woord voor bijgeloof: 'superstitio'. Dat is een samenvoeging van 'super' (boven) en 'stare' (staan). In de 12de eeuw werd dat woord voor het eerst gebruikt. Overlevenden van een gevecht werden vroeger 'superstites' genoemd, zij stonden boven de gesneuvelden. Taalgeleerden zijn het niet allemaal eens over deze herkomst van het woord 'superstitio'. Historicus Jean Mellot gaf twee voorbeelden:
- Tacitus gebruikte de term 'exitiabilis superstitio' waarmee hij 'een verfoeilijk bijgeloof' aanduidde, toen hij schreef over de brand van Rome en de laster ten overstaan van de christenen.
- Paulus hanteerde 'superstitio, superstitiores' waarmee hij eerbied voor de goden uitdrukte, zonder daarmee alle godsdienstige praktijken goed te keuren.
Ook het begrip 'bijgeloof' heeft niet een eenduidige betekenis. Het woord op zich is al een subjectief waardeoordeel. 'De Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie' beschrijft het aldus:
'Op wetenschappelijk vlak geven de onderscheiden disciplines een verschillende inhoud aan het begrip. Voor de psycholoog staat bijgeloof in verband met de angst voor levensmysteries. In de godsdienstwetenschappen impliceert het begrip een zekere afkeuring van een gelovige voor een andere religie. In de volkskunde wordt bijgeloof onder een gemeenschappelijke noemer gebracht met de volksdevotie, namelijk onder volksgeloof.'
De 'Summat'(-encyclopedie) zegt hierover:
'Niet weinig christenen achten spiritisme, telepathie, magnetisme en andere vormen van occultisme waardoor men het wezen van de dingen tracht te benaderen, bijgeloof. Veel protestanten kunnen in de verering van beelden en relieken, het gebruik van wijwater, het houden van processies, niets anders zien dan bijgeloof. Aan de andere kant is voor een aanhanger van het positivisme de godsdienst in welke vorm ook, als zodanig bijgeloof.'
Of iets als bijgeloof wordt bestempeld of niet, heeft dus te maken met de inhoud die men geeft aan zaken als magie of geloof. Verder heeft ook de steeds veranderende cultuur invloed op het begrip bijgeloof. In ons tijdperk vindt men bijvoorbeeld het geloof in heksen bijgeloof terwijl ooit iedereen dacht dat ze echt bestonden. We zouden een onderscheid kunnen maken tussen magisch of niet-religieus bijgeloof en religieus bijgeloof. Kan het geloof in magische eigenschappen van onder meer hoefijzers, munten, planten en dieren tot het magisch bijgeloof worden gerekend? En het geloof in beelden, klokkengelui, wijwater e.d. religieus bijgeloof worden genoemd? De grenzen bepalen blijft ook dan moeilijk. De 'Grote Winkler Prins Encyclopedie' maakt een onderscheid tussen bij- en volksgeloof:
'Hierin onderscheidt het zich van het volksgeloof, dat alles omvat wat het volk met betrekking tot de bovennatuurlijke wereld voor waar houdt, al of niet met instemming van de officiële kerkleer, maar nooit in strijd daarmee. Bijgeloof noemt men bv het geloof hechten aan tovenarij, waarzeggerij, bepaalde getallen, enz.'
De 'Grote Winkler Prins Encyclopedie' vertelt verder dat bijgeloof een vorm is van het in stand houden van oude godsdienstige praktijken die voortleven in de schaduw van het ware en eigentijdse geloofsgoed. Daarnaast kan bijgeloof ook de afkeurende en vaak minachtende waardering van de door anderen gehuldigde godsdienstige opvattingen zijn. Tot slot een samenvatting van het begrip bijgeloof volgens 'Summa':
'Bijgeloof is het overgeleverde, maar door de geldende godsdienst niet-gesanctioneerde (hoogstens gedulde) geloof in wezens, krachten, invloeden en verschijnselen die niet tot het geloof van de geldende godsdienst behoren, of ook niet meer passen in de min of meer algemeen geldende wereldbeschouwing.'
Tevens kun je een verschil maken tussen actief en passief bijgeloof:
- actief bijgeloof; valt grotendeels samen met het magische bijgeloof, dus het verhinderen van geluk of het toebrengen van onheil en het kenbaar maken van het onbekende
- passief bijgeloof; hecht waarde aan de draagkrachten en invloed van getallen en voorwerpen of aan specifieke eigenschappen en kenmerken van bepaalde volksgroepen of individuen en vanzelfsprekend ook aan bovennatuurlijke krachten of wezens
Ontstaan van bijgeloof
In de oertijd leefden mensen in een vijandelijke wereld zonder voldoende bescherming tegen gevaarlijke dieren, noodweer, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. Daardoor en door gebrek aan kennis over wat er gebeurde, verzon men bovennatuurlijke wezens als veroorzakers van catastrofale (maar ook verblijdende) gebeurtenissen. Zo begonnen geloof en bijgeloof, offers en rituelen ontstonden om goden gunstig te stemmen en het kwaad af te weren. Peter Lorie schreef in zijn boek 'Volksgeloof':
'Bovenal blijven bijgelovigheden bestaan als uitingen van de spanningen en angsten die het mensdom beheersen terwijl het de levensweg van geboorte naar dood aflegt, geteisterd door verandering en onzekerheid.'
Bijgeloof tegenover geloof
Aangezien de kerk het ware geloof verdedigt en beschermt, is het de vijand en bestrijder van ketterse gedachtegoed en bijgeloof.
Soms kan men echter ook teveel geloven. Waar ongeloof een zonde is door gebrek aan geloof, zijn sommige soorten bijgeloof zonden door een overdaad aan geloof. J. Cauberghe schreef:
'Een van de meest karakteristieke uitingen van het volksgeloof in Vlaanderen zijn de bedevaarten, ondernomen voor allerlei doeleinden, hetzij om een of andere heilige te vieren, hetzij om gevrijwaard te worden van ziektes van mensen en dieren of om de zegen over de oogst af te smeken.'
In 1080 schreef Paus Gregorius VII dat stormen, ziektes en andere rampen de werken van God waren. Volgens hem was het ketterij om dat allemaal aan heksen toe te schrijven, zo wekte men nog meer de toorn van God op. Geloof werd regelmatig met bijgeloof verwisseld. Velen vinden dat bijgeloof aan het begin en het eind van alle godsdiensten staat. Als argument noemen zij de primitieve geloofscultus waaruit de godsdiensten zich ontwikkeld hebben, en anderzijds de barokke hersenschimmen waarin ze uiteindelijk vervallen.
Bijgeloof en folklore
William Thoms gebruikte in 'Athenaeum' in 1846 voor het eerst de term 'folklore'. Dat is een samenvoeging van de woorden 'folk' en 'lore'. 'Folk' komt overeen met ons gebruik van het woord 'volk', de definitie van 'lore' is 'kennis'. Samen betekenen ze 'volkskunde'. Niet iedereen is tevreden met deze term, want 'folklore' is zo ruim en veelzijdig dat het onmogelijk is om er een juiste en beknopte definitie van te geven. Folkloristen hebben hebben criteria ontworpen om de definitie te vergemakkelijken. Woordenboeken noemen folklore vaak 'de studie van de volkse tradities en attitudes'. Misschien kan folklore beter worden omschreven als de wetenschap die ongeschreven geschiedenis van volkeren natrekt of die raadsels, voorspellingen, sprookjes, liederen en degelijke bestudeert. Franse kanunnik Montagné noemt folklore
'een geheel van allerlei geloven zonder leerstellingen, van gezamenlijke praktijken zonder theorie'. Met bijgeloof heeft folklore een verbinding, in die zin dat de folklore via de analyse van de volksoverleveringen wil doordringen tot de volksmentaliteit, waarvan het bijgeloof een belangrijk deel is.
Bijgeloof en magie
Sinds ± de 4de eeuw v.Chr. bestaat de term 'magie' al. Het is afgeleid van het Griekse woord 'magheia', dat betekent 'wetenschap of kennis'. De Grieken hebben het woord weer van de Chaldeeuwse stam 'Mag'. Alessia Bianchi schrijft in haar boek 'Aan de goede kant. Witte magie' dat met deze Chaldeeuwse stam de oude Perzische priesters worden bedoeld, de magiërs. Zij werden geïnspireerd door het Zoroastrianisme. Magische kennis om mens en natuur te beïnvloeden of te beheersen is in alle beschavingen en elk tijdperk te vinden. Vroeger noemde men zaken die door religie werden afgekeurd, magisch. Het had ongeveer dezelfde bedoeling als religie: het onverklaarbare verklaren. N. Drury schrijft in 'Alles over magie':
'Magie past geheiligde en persoonlijke symbolen toe om spirituele betekenissen over te brengen. Vanuit magisch oogpunt gezien bouwen symbolen een belangrijke brug tussen de gewone wereld en de veel minder voorspelbare wereld waarover goden, geesten en ongeziene krachten heersen.'
Tussen magie en bijgeloof is niet altijd verschil te maken. Magisch denken uit zich in bijgelovigheid. Daarom onderscheiden we magisch getint bijgeloof van religieuze bijgeloof.
Bijgeloof en esoterie
Esoterie is grotendeels een verzamelnaam voor verschillende ideeën die op het eerste gezicht niet veel met elkaar gemeen lijken te hebben. De oorsprong van esoterie is zowel in het oosten als in het westen. Vanuit het oosten waren oeroude wijsbegeerten van Indiërs, Japanners, het Hindoeïsme en Boeddhisme met hun meditatietechniek van de yoga en zen bepalend. De westerse invloed kwam vooral van de oude Grieken. Daarnaast speelde ook het zogenaamde New Age gedachtegoed een rol, zoals de parapsychologie, ideeën van Jung of bijna-doodervaringen. Wat alles verbindt is volgens Waldrich in zijn boek 'Wat is esoterie? Een overzicht van westerse en oosterse tradities':
'het inzicht dat de essentie van de wereld en het doel van het leven een geheim is'.
Esoterie en magie hebben deels een gelijk doel; de ontplooiing en zelfverwezenlijking van de mens. De esoterie gebruikt daarbij onder meer de reïncarnatieleer, de astrologie, tarot en de kabbala en is vooral gericht op het handelen, waarbij iedereen zijn eigen weg moet zoeken. Een andere stroming is nog het occultisme, de leer van het occulte, het duistere. De aanhangers ervan geloven dat er een verborgenheid bestaat die alleen voor ingewijden weggelegd is.
Van superstitie tot vaag cultureel overblijfsel
Het is verbazingwekkend hoeveel mensen in ons tijdperk nog geloven in allerlei soorten superstitie. Enkele redenen daarvoor zijn teleurstellingen als het niet goed gaat in een land, bv door politiek en economie. Goeroes en bezweerders krijgen dan plotseling veel meer volgelingen. Het falen van grote kerkgenootschappen zorgde ook dat mensen elders op zoek gingen naar richting en betekenis. Volgens Eberhard Bauer hebben helderzienden en andere wonderdoeners zoveel toeloop,
'omdat ze als een soort projectiescherm van het onbewuste dienstdoen. De gevoelens, vermoedens en angsten van een grote groep vinden bij hen een warm onthaal.' Bijgeloof kan leiden tot domheid, discriminatie en ziekelijke obsessies. Het kan echter ook troost geven of vermaak zijn. Zo kan het gebeuren dat uit bijgelovige rituelen een volksfeest als carnaval is ontstaan en dat de reclame aan gewone alledaagse producten een magisch air geeft.
Iemand iets 'aandoen'
In 1575 gebruikte Johannes Fischart deze formulering al toen hij in Gargantua schreef:
'die u dergelijk smaad heeft aangedaan'. Het heeft een deugdelijke magische oorsprong. Er werd letterlijk het toevoegen of bevestigen van een voorwerp met toverkracht (aan het huis, boot, kleding) of aangeraakt worden mee bedoeld. Als een kind ziek was, werd gezegd dat dit door een kwade hand beroerd was. Streek men die over de rug, als 'tegen-beroering', dan hield volgens deskundigen de kwade werking vanzelf op.
Abracadabra
Vroeger werd abracadabra als magische bezweringsformule gebruikt tegen koorts, kiespijn, koude rillingen en als genezing van wonden. Deze abracadabra-therapie werd al door een arts van de Romeinse keizer Caracalla (176-217) voorgeschreven, maar de afkomst van het woord is omstreden. Volgens sommigen is de godennaam 'Abraxas' erin terug te vinden, die men op Griekse perkamentvellen aantrof. Ook is de combinatie van de beginletters van de Hebreeuwse woorden voor Vader, Zoon en Heilige Geest geopperd, of een samensmelting van 'bracha' (Hebreeuws voor 'zegen') en 'dabar' (Hebreeuws voor 'woord'). Populair bij behandeling van zieken was een amulet waarop Abracadabra in 11 regels was aangebracht, daarbij telde elke volgende regel een letter minder dan de voorafgaande, zodat er een driehoek ontstond.
Amethist
Uit de Oudheid stamt het bijgeloof dat als je een amethist fijngemalen of als ring draagt, het helpt tegen dronkenschap. Ook in de middeleeuwen hechtte men hier nog geloof aan. Eduard Mörike schreef wat dat betreft in ‘Stuttgarter Hutzalmänlein’:
‘De ring was vervaardigd uit een grote amethist, waarvan de naam betekent: ‘gaat dronkenschap tegen’, omdat de zware nevel van de wijn op snelle wijze uit het hoofd verdreven wordt, waardoor de ware pimpelaar zijn geluk niet op kan.’
Carnaval
Voor de komst van het christendom was er een lenteritueel waarbij men winterdemonen verdreef met hels lawaai en men het graan wakker maakte voor een vruchtbaar en zegenrijk jaar. Ook ging men, toen het christendom er was, nog een keer flink tekeer voordat de lange vastentijd begon. Daaruit ontstond het carnaval. Vrij vertaald betekent 'carne vale': ajuus dan maar, lekker vlees. Zo vroeg als in 1234 werd in Keulen het gebruik van de vastennacht vastgelegd. Het getal elf is belangrijk, carnaval wordt immers op de 11de dag van de 11de maand om 11 over 11 gevierd. Dit getal stond voor overtreding van de tien geboden. Volgens Alois Döring gold de elf al in de middeleeuwen als het getal van de mateloosheid, een duivels getal.
Dood en rouw
In ons tijdperk weten we vaak niet dat onze ceremoniën bij de dood, rouw en begrafenis komen van de dodencultus en voorouderverering met een lange voorchristelijke traditie en magische elementen. Vaak hadden de rituelen minder te maken met vroomheid en respect voor de overledene, dan met de angst voor geesten en de macht van doden over de levenden:
- kaarsen; bedoeld ter afschrikking van lichtschuwe boze geesten die zich over het lijk willen ontfermen, al sinds Romeinse feesten een vast bestanddeel van de rouwplechtigheid
- rouwkleding; zwarte kleur was oorspronkelijk niet uit respect voor de doden, maar als bescherming tegen hen, in het Middellandse-Zeegebied droeg een weduwe bv een jaar lang een weduwesluier en zwarte kleding om zich te verbergen voor de om haar heen dwalende geest van haar gestorven man
- doodskist en grafsteen; een stevige doodskist leek het definitieve afscheid te garanderen, als de gestorvene erin was ingesloten
- het sluiten van de ogen van de dode; ontstaan door pure angst voor het boze oog
- dodenwake; oorspronkelijk gehouden door angst voor demonen, men dacht dat als men de dode uit het oog verloor, deze uit woede op de levenden, allerlei onheil zou aanrichten, al of niet samen met andere kwade geesten
- vervoer; de dode moet met de voeten naar voren uit het huis worden gedragen, omdat men vroeger bang was dat het levende lijk terug zou keren en men hoopte dat op deze manier de weg naar huis moeilijker te vinden zou zijn voor de dode
- begrafenis; als er iets misging met het schema van de begrafenis, zag men dat als een slecht voorteken, men was bang dat er dan spoedig weer iemand uit de familie zou sterven en geloofde dat de dode dan iemand ophaalt
Hocus-pocus
In onze tijd betekent hocus-pocus 'geheimzinnige gedoe'. Volgens de meeste deskundigen is het terug te voeren tot de oude toverwoorden 'hax pax max', die al in de 14de eeuw bekend waren. Volgens sommigen is het een verbastering van de bij een wijding gesproken woorden 'hoc est corpus meum', oftewel 'dit is mijn lichaam'. In de 17de eeuw zien we de term hocus-pocus in kringen van goochelaars en bedriegers. In een gebruiksaanwijzing van goochelkunsten en goocheltrucs uit 1634 wordt 'hocus-pocus' in de titel gebruikt, en in Bekkers 'Die bezauberte Welt' uit 1639 staat geschreven: 'De bezetenen zijn daar zelf nodig om wonderen te verrichten en om te tonen welke uitwerking hun 'okusbokus' op de duivel heeft.'
Reclame
In de wereld van de reclame krijgen producten iets magisch, ze verrichten wonderen voor de gebruikers. Amerikaanse reclamevakman Howard Luck Gossage stelt:
'Pretentieloze artikelen zoals tandpasta, zeep en sigaretten zijn tovermiddelen, de reclame heeft deze artikelen een macht gegeven die elke aannemelijke grens overschrijdt.'
Het merk is volgens medicatheoreticus Norbert Bolz een totem-embleem:
'Niet meer de religie en de politiek, maar de reclame produceert tegenwoordig de symbolen die de maatschappij structureren. Anders gezegd: reclame ontwikkelt de spiritualiteit van de consument.'
Artikelen suggereren eeuwigdurende schoonheid, aanhoudende energie of avontuur en liefde. Het nut van een product is niet langer genoeg, maar de illusie van status en uit te komen dromen maakt een artikel pas tot een succes. Harald Haarmann schreef in 'Die Gegenwart der Magie':
'De machinerie van de moderne magie, die zich op hypermoderne riten heeft toegelegd, is reusachtiger dan alles wat de mens sinds de vroege oudheid aan magische technieken uitgedacht heeft.'
Paraplu
In warme landen is een paraplu of een parasol een zonnescherm. Door de connectie met de zon en omdat zijn vorm het zonnerad symboliseert, werd het openen van de paraplu op een beschaduwde plek, buiten het bereik van de zon, als heiligschennis beschouwd. Ook in de religie had de paraplu een bijgelovige rol, bij boeddhisten was de parasol bv een beschermmiddel tegen de zon voor hoogwaardigheidsbekleders. Zo evolueerde de parasol daar tot symbool van vorstelijkheid en werd het de tegenpool van het kwaad. Die gedachtegoed werd populair bij onze vroegere geestelijkheid, het grote publiek volgde later. De kerk kende de paraplu nooit enige geloofswaarde toe.
Binnenshuis mag een paraplu nooit worden geopend, anders glippen boze geesten die zich schuilden tegen de regen op die manier binnen. Als je het laat vallen, verlies je gelijk je verstand of geheugen. Men verbond dit met het verlies van het zwaard in de strijd, waardoor men zijn verdedigingsmiddel kwijt was en aan gevaar blootgesteld werd. Een gevallen zonnescherm of paraplu mag men nooit zelf oprapen, want dit betekent ongeluk in de toekomst. Bij mooi weer een paraplu openen in plaats van een zonnescherm, is vragen om regen. Amerikanen mogen bij mooi weer zelfs geen paraplu meenemen. Doe een paraplu nooit cadeau en leg hem nooit op een tafel of bed, want dit lokt de boze geesten weg die zich eronder verschuilden.
Tatoeages
Tatoeages vergroten het zelfbewustzijn en zetten de kracht van het lichaam in de verf. De oorsprong van de tatoeage is omstreden. Maarten Hesselt van Dinter vertelt in 'De wereld van tatoeage. Een geïllustreerde geschiedenis' dat het op verschillende plaatsen opborrelde:
'uit aderlatingspraktijken, scarificatierituelen, medische handelingen en toeval'. Het verspreidde zich via volksverhuizingen over de hele wereld. Waren zigeunervrouwen er in India en het Midden-Oosten erg in bedreven, dan droegen vrouwen in het gehele Midden-Oosten, net als in delen van Noord-Afrika, vruchtbaarheidstatoeages op kin en voorhoofd. Ook als bescherming tegen boze krachten werd een tatoeage gebruikt en leden van een stam voelden zich verbonden via een tattoo. In het oerwoud was het een camouflagemiddel bij de jacht.
De Romeinen en het opkomende christendom legden echter het decoratieve tatoeëren aan banden in Europa. Romeinen lieten zich beïnvloeden door de Grieken. Die vonden het primitief en barbaars. Net als de Perzen tatoeëerden Grieken alleen slaven. De Romeinen zagen een tatoeage als merkteken van gladiatoren, soldaten, gevangenen en slaven. Toen Europa gekerstend werd, verdween de tatoeage eeuwenlang, het werd taboe. Dat was opmerkelijk omdat de eerste christenen zich graag met een vis of een kruis tatoeëerden. Ontdekkingsreizigers maakten het vanaf de 15de eeuw weer populair. Extravagant getatoeëerde wereldreizigers genoten bij thuiskomst veel aanzien. Zij verdienden als een soort kermisattractie veel geld. Vooral bij de onderlaag van de bevolking bloeide het tatoeëren in het begin van de 19de eeuw.
Het woord 'tattoo' danken we aan kapitein Cook, omdat zijn reisverslagen populair werden. Hij introduceerde het woord in zijn relaas over een reis om de wereld van 1768 tot 1771. Tattoo komt uit de Polynesische talen als het Tahitisch. In 1769 is het woord voor het eerst gebruikt in een dagboek van Cook. Oorspronkelijk bleef het horen bij zeemannen en de marine, hoewel het tegenwoordig door iedereen wordt gebruikt.
Zelfmoord
In de Oudheid bewonderde men zelfmoord als een uiterste gevolg van de persoonlijke vrijheid. De christelijke kerken echter dreigden zelfmoordenaars met eeuwige verdoemenis, want wie zich van het leven berooft, begaat een doodzonde. Dat heeft eeuwenlang het volksgeloof sterk beïnvloed. Vroeger werd zo'n lijk bruut behandeld, eeuwen geleden onthoofdde en/of verbrandde men zelfmoordenaars. Velen geloofden dat zelfmoordenaars zich in dieren (geitenbokken, honden) veranderden of in hoofdloze spoken. De Schotten gaven hen een eigen plaats, waarvandaan ze de zee niet konden zien en zo de visvangst niet konden schaden.
Zingen
Al heel vroeg geloofde men in de kracht en de werking van rituele liederen, ook wel als versterking van magische rijmpjes en toverspreuken. Men dwong hiermee jacht- en krijgsgeluk af, vroeg om regen en verdreef ziekten. Homerus schrijft over liederen om bloed te stelpen. Nu nog wordt afgeraden om aan het begin van de dag te zingen, want dan roept men ongeluk over zich af en de vogel die 's morgens kwinkeleert, is 's avonds de prooi van een kat.
Zondeneter
Eens legden de Britten kleine schaaltjes met zout en brood op de borst van een overledene. Men betaalde een zondeneter om de inhoud van die schaaltjes te nuttigen. Daarmee laadde hij alle zonden van de dode op zich en kwam de ziel van de overledene gegarandeerd in het paradijs. Ook werd een arme man wel eens over het lijk heen geld, brood en bier aangereikt, men geloofde dat hij daardoor de zonden van de dode overnam zodat die niet zou komen rondspoken.
Club 13
Naast de Kerk hebben ook wetenschappers en anderen vaak gewaarschuwd tegen bijgeloof. Op een gegeven moment hadden sommige mensen zo genoeg van superstitie, dat ze er zelfs clubs tegen oprichtten: Club 13. De eerste ontstond in de jaren 1880 in Londen. De bekendste in onze tijd is de afdeling in New York. In Nederland hebben we ook een Club 13 en wel een mannenclub in Leopoldsburg (Limburg). Die bestaat al sinds 1933. De dertien Nederlanders vinden vriendschap en plezier belangrijk, naast het drinken van pinten en een jaarlijkse reis in het buitenland. Sylvain Schepens, al 20 jaar lid van Club 13, vertelt dat je om lid te worden, toch minstens 10 pinten moet kunnen drinken zonder complete nonsens uit slaan.
De doelen van de Clubs 13 zijn:
- 13 leden hebben
- feestmaaltijden met 13 personen aan tafel
- liefst een distafel in de vorm van een doodskist
- aantal gerechten 13, waaronder spinnensoep en duivelsgarnalen
- bij binnenkomst speciaal onder een ladder door lopen
- binnen een paraplu openen
- vergaderen en samenkomen op de 13de van de maand, helemaal geweldig als het vrijdag de 13de is
Oorspronkelijk was de eerste Club 13, 'Thirteen Club', gemaakt om de bijgeloof tegen te gaan dat met dertien personen aan tafel zitten ongeluk zou brengen en een van de dertien binnen een jaar zou sterven. Tegen 1887 had 'Thirteen Club' 400 leden. In 1886 toostte op 13 december in New York, Robert Green Ingersol tijdens een samenkomst van de Thirteen Club aldus (The Superstitions of Public Men):
'Wij hebben genoeg van middelmatigheid, omzichtigheid, bijgeloof, vooroordelen en provincialen gehad, en de tijd is gekomen voor de Amerikaanse burger om te zeggen: "Hierna zal ik gerepresenteerd worden door mensen die niet alleen de grote Republiek waardig zijn, maar ook de 19de eeuw."'
Hardnekkigheid van superstitie
Superstitie is niet uit te roeien, want het verlangen om de levensangst te beheersen, het manipuleren van het lot en het kijken in de toekomst blijft. De 'Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie' vertelt:
'Zolang de mens het antwoord niet kent op alle levensvragen of de levensmysteries niet doorgrondt, zal hij in de religie of daarbuiten naar een (concreet) antwoord blijven zoeken. Niet-begrijpen brengt vaak angst met zich mee en deze onzekerheid vormt een krachtige voedingsbodem voor alle soorten van bijgeloof. De hedendaagse rage van mascottes en vooral van horoscopen kan hiervoor als bewijs gelden.'
De diepste wortels van het bijgeloof zitten in het onbewuste van de mens, dat op zijn beurt steunt op de zogenaamde survivals uit vroegere tijden. Ze liggen in de primitieve sfeer en blijven bij sommigen voortleven. Met andere woorden: superstitie gaat nergens heen omdat het een geruststelling is voor velen in een universum waarvan we de regels niet altijd begrijpen.