Museum: Waarom u niet mag
In een museum zijn er veel dingen die je niet mag. Maar waarom mag dat nu niet. Waarom zeuren die suppoosten toch zo? Dit heeft te maken met preventieve conservering en IPM. Als u dit hebt gelezen snapt u het eindelijk: ik mag niet en doe niet meer omdat....
Als u wel eens naar een museum gaat, hebt u daar wellicht de verbodsborden gezien. U mag geen jassen mee naar binnen nemen, ook geen paraplu’s of grote tassen, kleine tassen ook liever niet. U mag niet eten of drinken. Deuren moeten goed sluiten, de ene deur gaat pas open als de andere dicht is. U mag geen foto’s maken en zeker niet met flitslicht. U mag de kunstwerken niet aanraken. Er zijn nog zo veel meer verboden, dat de meeste mensen er het nut niet van inzien, en stiekum onder de verboden proberen uit te komen. Op zich misschien wel logisch, want men begeert natuurlijk hetgeen niet mag. Maar slaan deze verboden echt nergens op, of hebben ze wel degelijk een functie?
Al de hiervoor genoemde verboden, die in een museum gelden, zijn er echter ter bescherming van de collectie. Zijn dat niet een beetje veel verboden voor een collectie, vraagt u zich misschien af. Het antwoord zal hier blijken.
Spullen achterlaten in de garderobe a.u.b.
Jassen, paraplu’s en tassen, het zijn van die dingen die we in bijna elk museum sowieso moeten achterlaten. Vooral de tas is vaak vervelend, daar zitten allerlei spullen in die men niet graag achterlaat. Toch is dit van belang. Deze tas is namelijk, net zoals de jas en paraplu, afkomstig van buiten. En buiten is zo ongeveer de vijand van een museumcollectie. Buiten zijn beesten, is vocht en kou, en zijn allerlei chemische elementen in de lucht die via uw kleding naar binnen gedragen kunnen worden (bovendien is bij de tas ook het gevaar groter om dingen om te stoten). Natuurlijk kan een museum niet verwachten dat u in stoffen laboratoriumjassen gaat rondlopen, en daarom wordt het beperkt tot het afpellen van de buitenlaag. Want als uw jassen, tassen en paraplu’s wel mee naar binnen zouden gaan, dan kunnen ze beestjes meenemen die binnen hun eigen weg zoeken. Naar stukken uit de collectie wel te verstaan. En dit hoeven niet eens de beestjes zelf te zijn, maar kunnen ook de eitjes zijn. Zulke vervelende beestjes zijn bijvoorbeeld motten (vreten van alles op, vooral stof), museumkevers (verzot op dood organisch materiaal o.a. dierenhuiden zoals leder en veren), en houtwormen (behalve hout zijn ze ook totaal niet vies van boeken).
Nu zou een tegen-argument kunnen zijn dat de collectie vaak in vitrines staat, maar sommige van die dieren kunnen lang overleven en wachten gewoon totdat een vitrine open gemaakt wordt om objecten te verwisselen of om schoon te maken. Nu zijn er natuurlijk heel knappe restauratoren, die de objecten van hun beestjes kunnen ontdoen, maar vaak is de schade dan al aangericht (gaten in de objecten bijvoorbeeld, of het achterlaten van zuren door de beestjes), en is die moeilijk te herstellen. En als u de collectie graag wil zien, dan kunt u zich wellicht voorstellen dat anderen dat ook willen. Zeker als het een collectie is met waardevolle stukken. Maar het bekijken van zo’n collectie door publiek zou door zulke beestjes, en indirect dus door bezoekers, wel eens onmogelijk gemaakt kunnen worden.
Geen eten en / of drinken in de tentoonstellingszalen a.u.b.
Helaas is het vaak zo dat er al beestjes binnen zijn. Dit zijn er gelukkig niet veel, en is onder controle te houden. Maar als er dan opeens een kruimel ergens ligt, of er is cola gemorst. Dan verzamelen er beestjes rond dit voedsel. En zeker met muizen en schimmels is dit heel schadelijk. Muizen kunnen hun kopjes inklappen (!) waardoor ze door een gaatje kunnen ter grootte van een ouderwets kwartje. Achter zo’n gaatje kunnen ze hele gangenstelsels bouwen en zich ontzettend snel voortplanten. Bij muizen en kakkerlakken wordt in een museum altijd gezegd: zie je er één, ga er dan vanuit dat er een heleboel zijn. En dat schimmels zich snel verspreiden, hebt u wellicht ook wel eens gemerkt in een pot appelmoes. Het begint met één plekje, haal de appelmoes uit de koelkast en zet deze op het aanrecht om weg te gooien, en binnen de kortste keren zit er een joekel van een plek. Schimmels kunnen zich ontzettend snel voortplanten, en vinden al genoeg voeding in één kruimeltje of wat gemorste cola. Door de beestjes van voedsel te voorzien, blijven ze langer (in leven). Gelukkig zijn er tegenwoordig steeds meer musea met een pestmanagement. Hierbij wordt bijgehouden hoeveel beestjes er ongeveer in het museum zijn en waar, zodat ze op tijd bestreden kunnen worden. Als u goed zoekt, vindt u soms vliegenstrips, muizenvallen, en andere diervangers / -lokkers en signaleermethoden.
Wacht tot andere deur gesloten is a.u.b.
In de kerk staat op zondag de deur open, want in principe is iedereen welkom. In een museum is in principe ook iedereen welkom, toch is de deur altijd gesloten. Dit is vanwege de klimaatsverschillen tussen binnen en buiten. In de meeste musea is het 365 dagen per jaar dezelfde temperatuur. Dit is een temperatuur die goed is voor de objecten, waar ze aan gewend zijn, en wat ook wel prettig is voor de bezoeker (eigenlijk zou de temperatuur vaak nog iets lager moeten liggen, maar dan willen de bezoekers zéker hun jassen aanhouden). Door de sluisdeuren (eerst de ene dicht, voor de andere open gaat) wordt geen wind naar binnen meegenomen. Hierdoor zullen ronddwarrelende bladeren, stoffen uit de lucht e.d. niet verder komen dan net na de eerste deur (de wind gaat liggen en dus ook de bladeren en stoffen). Na de tweede deur gaat u het museumklimaat binnen. Elk soort materiaal heeft een bepaalde temperatuur die hiervoor het beste is. En elke schimmel heeft zo’n temperatuur trouwens ook. Door het zo koud of juist zo warm mogelijk te maken, is het voor de schimmels te koud of te warm om zich voort te planten. U begint waarschijnlijk al te vermoeden wat natte paraplu’s, kou en wind teweeg brengen bij een collectie. Door de verandering in het klimaat kan een schimmel zich wel gaan voortplanten. En de collectie kan dan sowieso aangetast worden. Wat gebeurt er met hout of papier als het vochtig wordt? In de loop der tijd kan het hout gaat uitzetten en krimpen, en scheuren en breken; papier kan zo broos worden dat het kapot gaat, of de tekst kan vervagen; metaal gaat oxideren, etc. En dan te bedenken dat u wellicht niet de enige bent die met vochtige, koude of juist warme kleding binnen komt.
‘Don’t flash’
En dan is daar nog de eeuwige strijd met de suppoosten. U ziet een mooi museumstuk, en wilt dit graag thuis showen. En natuurlijk is uw favoriete object niet op een kaart te koop, en zeker niet vanaf de kant waarvandaan u het zo mooi vindt. Dit is vaak de reden dat er gefotografeerd wordt in een museum. Maar als flitslicht gebruikt wordt, staat er binnen de kortste keren een suppoost op uw schouder te tikken dat dit echt niet mag. Verdorie, want zonder flits is het vaak te donker om een goede foto te maken. Wat gebeurt er met het kunstwerk als u flitst?
De meeste kunstwerken, behalve die van steen, zijn gevoelig voor licht. Voor de tentoonstelling gemaakt wordt, wordt uitgebreid onderzocht aan hoeveel licht de objecten wordt blootgesteld tijdens de tentoonstelling, en hoe lang de objecten dus in de tentoonstelling mogen staan. Misschien dacht u dat ze in de musea van variatie hielden, dat is zo, maar vaak zal deze beperking aan licht de oorzaak zijn. Als een object per dag een bepaald aantal lux (lichtsterkte) mag hebben in het aantal uur dat het museum open is, kunt u zich wellicht voorstellen dat die hoeveelheden zonder illegale flits-fotografie berekend worden. Als er dan wel geflitst wordt, wordt er ineens veel meer lux verbruikt dan was toegestaan (soms ligt die hoeveelheid zo hoog, dat deze zelfs meer is dan voor de hele duur van de tentoonstelling is toegestaan!). Hierdoor kan het object beschadigen. Dit betekent niet dat het object voor uw neus op de grond kapot zal vallen, maar in het object kunnen wel chemische processen ontstaan, zodat bijvoorbeeld het papier vergeelt en de tekst verbleekt. Juist doordat er inééns zo’n grote hoeveelheid licht komt, al is het nog zo kort, worden deze processen op gang gebracht.
‘Don’t touch’
Dat u de kunstwerken niet mag aanraken is omdat u ze kunt beschadigen. Al zal dat wellicht niet met een mes of nagels zijn, u kunt wel vuil, zouten en vetten van uw handen achterlaten op de objecten. Handen geven altijd iets af, ook al hebt u ze nog zo goed gewassen. En dat heeft gevolgen. Gips wordt daar o.a. geel van. Dit vuil is voor restauratoren niet meer goed weg te krijgen, omdat het gips een dusdanige zuigende kracht heeft, dat speciale schoonmaakmiddelen alleen worden ópgezogen door het gips, in plaats van dat ze het vuil verwijderen.
Gaat u eens bij uzelf na: bent u werkelijk een liefhebber van alle schatten die in musea te zien zijn? Dan bent u in de toekomst hopelijk óók iemand die alle begrip hebt voor het behoud van museumcollecties, en gelden de verbodsbordjes dus ook voor u.