Gedichten over Goede Vrijdag en Pasen
Goede Vrijdag, de dag van de kruisiging, en Pasen, het feest van de wederopstanding, zijn onderwerpen waar al eeuwenlang gedichten over worden geschreven. Welke Nederlandse dichters hebben de bekendste en indringendste poëzie geschreven over de kruisdood van Jezus Christus? Tot de bekendste Nederlandse dichters die klassiek geworden gedichten over dit onderwerp schreven, behoren Martinus Nijhoff en Jacob Revius.
Biografie: Martinus Nijhoff
Martinus Nijhoff werd geboren op 20 april 1894 in Den Haag en overleed in diezelfde stad op 26 januari 1953. Nijhoff groeide op in een familie waarin boeken een buitengewoon grote rol speelden: zowel zijn grootvader als zijn vader waren befaamde uitgevers. Die grootvader droeg net als de dichter de voornaam Martinus. Heden ten dage bestaat nog steeds de uitgeverij Martinus Nijhoff (tegenwoordig als onderdeel van het Wolters Kluwer-imperium), die werd opgericht door de grootvader van de dichter. De dichter Martinus Nijhoff debuteerde in 1916 met de bundel 'De Wandelaar'.
Analyse: De soldaat die Jezus kruisigde
De stijl van Martinus Nijhoff
Zijn gedichten zijn vaak sonnetten. Die versvorm was in Nederland zeer populair geworden door de Beweging van Tachtig. Toch zijn er inhoudelijk grote verschillen tussen de sonnetten die de Tachtigers en hun vele navolgers schreven, en de sonnetten van Nijhoff. Het opvallendste verschil is het taalgebruik. Bij de Tachtigers en ook nog bij veel tijdgenoten van Nijhoff was de taal vaak verheven en gezwollen. Het taalgebruik van Nijhoff leek daarentegen veel meer op de spreektaal en hij schreef ook vaak op een veel subtielere toon. Daardoor komt zijn werk op de hedendaagse lezer veel moderner over dan een groot deel van de andere poëzie uit die tijd.
Schuldgevoel van de soldaat
Eén van de bekendste gedichten van Nijhoff is 'De soldaat die Jezus kruisigde'. In dit sonnet vertelt de soldaat dat hij sinds de kruisiging gekweld wordt door een enorm schuldgevoel. Het is één van de mooiste en indringendste gedichten die in het Nederlands over de kruisiging van Jezus zijn geschreven.
De soldaat die Jezus kruisigde
Wij sloegen hem aan 't kruis. Zijn vingers grepen
Wild om den spijker toen 'k den hamer hief -
Maar hij zei zacht mijn naam en: 'Heb mij lief -'
En 't groot geheim had ik voorgoed begrepen.
Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had hem lief - en sloeg en sloeg en sloeg
Den spijker door zijn hand in 't hout dat barstte.
Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een visch - zijn naam, zijn monogram -
In ied'ren muur, in ied'ren balk of stam,
Of in mijn borst of, hurkend, in het zand,
En antwoord als de menschen mij wat vragen:
'Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.'
Jacobus Revius over de kruisiging van Jezus Christus
Biografie
Jacobus Revius was een pseudoniem van Jakob Reefsen. Hij werd in 1586 geboren in Deventer en overleed in 1658 in Leiden. Revius studeerde theologie in Leiden en Franeker. Als predikant, kerkhistoricus, theoloog en vertaler van Bijbelteksten, zou hij uitgroeien tot één van de belangrijkste deelnemers aan de theologische debatten in Nederland, in het midden van de 17e eeuw. Heden ten dage leeft zijn werk nog steeds voort in de Nederlandse protestant-christelijke kerken. Zo zijn er zeven gezangen van Revius opgenomen in het Liedboek Voor De Kerken, waaruit veel PKN-kerken zingen. In 2012 publiceerde Enny de Bruijn een uitgebreide biografie over Revius, getiteld: 'Eerst de waarheid, dan de vrede: Jacob Revius 1586-1658'.
'T'en zijn de Joden niet, Heer Jezus, die u kruizigden'
Revius was een strenge calvinist en zijn bekendste gedicht, 'Hy droegh onze smerten' (uit de bundel 'Over-ysselsche Sangen en Dichten') is dan ook diep doordrongen van zondebesef. Revius wordt door velen beschouwd als één van de grootste christelijke dichters die Nederland ooit heeft voortgebracht.
Hy droegh onze smerten
T'en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spogen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten,
T'en sijn de crijghs-luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten:
Ick bent, ô Heer, ick bent die u dit hebt gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taeye streng daermee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de geessel die u sloech,
De bloet-bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.