Kunstgeschiedenis: Mesopotamië
Mesopotamië (3500 - 500 voor Christus): er zijn vele belangrijke kunstschatten overgebleven uit het oude Mesopotamië. Er heersten veel verschillende volken in het gebied en met hen kwam en ging ook hun kunst. De Sumerische, Akkadische, Assyrische en Babylonisch kunst leefde op en ging ten onder. Iedere beschaving voegde verschillende elementen aan de Mesopotamische cultuur toe. Toch ontwikkelde de kunst zich in hetzelfde gebied (tussen de Eufraat en de Tigris) en beïnvloedden de verschillende volken elkaar.
Mesopotamië
De Mesopotamische periode beslaat verschillende beschavingen.
- De Sumeriërs, die het schrift (bekend als cuneiform) en het monotheïsme (geloof in één god) uitvonden (Abraham was een Sumeriër);
- De Akkadiërs;
- De Assyriërs;
- De Babyloniërs;
Mesopotamische kunst is meestal oorlogskunst, propagandakunst of religieuze of portretkunst. De Mesopotamische kunst is vaak macho, maar ook verfijnd en soms komisch en fantasierijk. De kunst en architectuur van de Sumeriërs, Akkadiërs, Assyriërs, Babyloniërs en Nieuw-Babyloniërs. Hoewel hun stijlen allemaal anders zijn, lijken ze toch uit elkaar voort te komen.
Mesopotamië, dat in het Grieks 'tussen de rivieren' betekent, wordt begrensd door de Eufraat en de Tigris. Omdat de rivieren het land vruchtbaar houden, stond het ook wel bekend als de
Vruchtbare Halvemaan. (Ook het Bijbelse
Hof van Eden zou hier gesitueerd zijn).
Het land is moeilijk voor heersers: eenvoudig te veroveren en moeilijk vast te houden (geen bergen, woestijnen of oceanen die het kunnen beschermen). De heerschappij in Mesopotamië ging dan ook van hand tot hand. Dit in tegenstelling tot Egypte waar de Farao's drieduizend jaar aan de macht bleven. Deze tegenstelling vertaalde zich ook in de kunst: In Egypte verandert de kunst in drieduizend jaar nauwelijks, maar de kunst in Mesopotamië was net zo veranderlijk als de heerschappij en bij iedere nieuwe verovering waren nieuwe invloeden te zien.
Sumerische architectuur
Terach verliet Ur, de stad van de Chaldeeën, en nam zijn zoon Abram met zich mee (...) Samen gingen ze op weg naar Kanaän (het huidige Libanon, Palestina, Israël) (Genesis 11:31)
Ur was één van de eerste steden van de wereld. Abraham, de grondlegger van de joodse religie, werd volgens de Bijbel geboren in Ur. Ur was een onafhankelijke stadstaat, net als Uruk (Erech in de Bijbel), Eridu, Larsa en nog acht andere steden in het zuiden van Mesopotamië. Al deze onafhankelijke stadstaten bij elkaar noemen we
Sumerië. De Sumeriërs noemden hun lappendeken 'land van beschaafde heren' (dit suggereert dat ze nogal wat onbeschaafde buren hadden). Ze noemden zichzelf ook het 'zwarthoofdige volk'.
Abraham stichtte het monotheïsme (geloof in één God) in Sumerië, de Sumeriërs vonden het schrift uit, zij creëerden het eerste epische gedicht (Gilgamesj-epos), stelden de eerste wetten op (Hammurabi wet) en het oudste wiel is ook in Sumerië gevonden. Iedere stadstaat had zijn eigen (lokale) God die de stad bezat en beschermde. Priesterkoningen hadden de leiding over de stadstaat en handelen als door de goden aangewezen 'herders van het volk'. Zij regelden alles, van economie en regering tot religieuze zaken. Zij verdeelden ook het voedsel.
Ze zeiden: Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt! (Genesis 11:4)
De Sumeriërs probeerden letterlijk dichtbij hun goden te komen door middel van hun architectuur. Omdat hun goden in de hemel leefden, bouwden ze hun tempels als wolkenkrabbers.
Ziggurats waren van die wolkenkrabbers. De tempel bevond zich op de bovenste laag, het dichtst bij de godheid. (De Bijbelse Toren van Babel was vermoedelijk zo'n ziggurat).
De Sumeriërs bouwden met lemen bakstenen. De meeste Sumerische architectuur is verdwenen. Ziggurats hebben lange trappen, van terras naar terras, die uiteindelijk naar de tempel bovenop komen. Alleen priesters mochten deze trappen gebruiken en naar de tempel bovenop gaan.
Nebukadnezar II, de koning van Babylon (605-562 voor Christus), stal heilige objecten uit de tempel van Jeruzalem en plaatste ze in de ziggurat van Babylon (Toren van Babel). Hiermee wilde hij waarschijnlijk laten zien dat zijn goden meer macht hadden dan de Hebreeuwse god.
Sumerische beelden
De Sumeriërs maakten twee soorten beelden: beelden van hun goden en beelden van zichzelf als ze de goden aanbidden.
Beelden van goden
De Sumeriërs hadden vele goden. Sjamasj, de zonnegod. De god van de wind heette Enlil. Anu was de koning van de goden en Isjtar, de godin van het verlangen. En dan had iedere stad nog zijn eigen god, die diende als woordvoerder in het godenrijk. De goden woonden ergens in de hemel of op bergen. Maar ze leefden ook in hun beelden in de tempels van elke stadstaat. In Sumerië was een godenbeeld niet alleen een representatie van de god, maar was de god zelf. Goden konden op meerdere plaatsen tegelijk zijn.
Beelden van zichzelf als ze goden aanbidden
Sumeriërs plaatsten beelden van zichzelf in de tempel, zodat ze konden communiceren met het beeld van de lokale god. De Abutempel bevat een groot aantal van die beelden. De beelden, die echte Sumeriërs voorstellen die eer betoonden aan de lokale god, worden
votiefbeeldjes genoemd. De beelden hebben enorme uitpuilende ogen. Wanneer Sumeriërs een god zagen, puilden hun ogen uit. Het betekende de dat je devoot, onder de indruk van de godheid en niet in staat je ogen van hem of haar af te houden. Behalve de ogen, lijken de beeldjes wel op Sumerische bewoners van toen. Sumerische kunstenaars baseerden het menselijk lichaam op de cilinder en de kegel. Zo zijn er kegelvormige rokken te zien, de benen zijn cilindervormig. De mannen zijn te herkennen aan trapvormige baarden.
De standaard van Ur
De standaard van Ur is rond 2600 voor Christus gemaakt en beeld een militaire overwinning van de Sumeriërs uit. Het is een houten doos waarop aan weerszijden drie stroken met een ingelegde mozaïek voorstelling staan. De voorkant beeld de gevechten zelf uit en de achterkant op de (vreedzame) tijd erna. Het is een visueel verhaal en moet van beneden naar boven "gelezen" worden. Op de onderste strook is de strijd in volle gang. Op de bovenste strook verzamelt de koning (= de middelste figuur) de gevangenen. Op de andere kant, zien we een banket, zoals dat na een strijd werd gehouden. Op de middelste strook zien we een parade van eten en drinken. Op de bovenste strook staat het banket zelf afgebeeld.
Standaard van Ur:achterkant /
Bron: Badger High School, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Akkadische kunst
Rond 2334 voor Christus veroverde een Akkadische koning, Sargon I, uit het gebied ten noorden van Sumerië, Mesopotamië. Hij veroverde ook Noord Syrië en mogelijk een deel van Anatolië. Hij creëerde één van de eerste rijken en verenigde Mesopotamië. Kunst werd een propagandamiddel of kreeg een andere functie binnen zijn oorlogsmachinerie. Hij gebruikte haar om zijn ambities te promoten in plaats van om de goden te eren. De Sumerische religie werd wel gerespecteerd, maar de taal werd vervangen door het Akkadisch. Langzamerhand verdween de Sumerische cultuur.
Assyrische kunst
In Noordelijk Mesopotamië groeiden de brute Assyriërs uit van de stadstaat Assur tot een enorm rijk dat bestond van 1363 - 612 voor Christus. Met hun ijzeren wapens terroriseerden ze hun buren en vernietigden iedereen die tegen hen was. Er ontstond machokunst die haar heersers verheerlijkte en de vijand intimideerde. De citadel van Sargon II werd bewaakt door
lamassu (half stier, half mens): enorme vijfpotige wezens met baarden. Door de vijfde poot lijkt het dier van opzij te lopen, terwijl het van voren heel stevig lijkt te staan. Heel belangrijk waren de beeldverhalen. Deze moesten gelezen worden als een soort stripverhaal. De onderwerpen waren de overwinningen in de oorlog en de georganiseerde jachtexpedities, waarin de ene dramatische gebeurtenis de andere opvolgde.
Nieuw Babylon
Babylon werd opnieuw de het centrum van de Mesopotamische cultuur toen de Perzen de Assyrische hoofdstad Ninive hadden ingenomen.
Nabopolassar werd de eerste koning van Nieuw-Babylon en kwam tot bloei onder diens zoon Nebukadnezar.
Nebukadnezar is wel het meest bekend om zijn "cadeau" aan zijn vrouw:
De Hangende Tuinen van Babylon (een van de zeven klassieke wereldwonderen). De tuinen hingen niet echt, maar waren hooggelegen dakterrassen die van water werden voorzien vanuit de Eufraat. De Nieuw-Babyloniërs waren veel minder strijdlustig dan de Assyriërs. De kunst weerspiegelde deze rustigere en vreedzamere periode; hun kunst was minder agressief en ook minder actief.
Bron: Bontenbal, Wikimedia Commons (Publiek domein) Nebukadnezar maakte van Babylon een zeer fraaie stad. De
Isjtarpoort is één van de hoogstandjes. Op de voorzijde, tegen een achtergrond van blauw geglazuurde bakstenen, staan decoratieve paarden, stieren met blauwe hoorns en draken van goudkleurige, blauwe en turkooizen bakstenen. De bovenkant van de poort bevat kantelen, die doen denken aan miniatuurziggurats. In deze Isjtarpoort nemen alle dieren dezelfde houding aan, zonder beweging. Dit in tegenstelling tot de Assyrische kunst. Maar de poort was ook niet bedoeld om een verhaal te vertellen. Hij moest mooi en indrukwekkend zijn. De stijfheid van de dieren draagt daaraan bij.