Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog

Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog Alles op de bon: Een bon voor thee, een bon voor koffie Een bon voor karnemelkse pap Een bon voor vet, een bon voor grutten Een bonnetje bij elke hap. Zo begint een straatlied, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gezongen. Het geeft de problemen aan, waarmee de Nederlandse bevolking kampte. De problemen ontstonden in de loop van de oorlog, die op 28 juli 1914 begon na de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand en zijn vrouw in Sarajewo, de hoofdstad van Bosnië. De moordenaar was de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Princip. Oostenrijk-Hongaarse troepen vielen daarop Servië binnen. Rusland, dat Servië steunde, mobiliseerde zijn troepen, waarna Duitsland, de bondgenoot van Oostenrijk-Hongarije, de oorlog verklaarde aan Rusland. In de veronderstelling dat Frankrijk de kant van Rusland zou kiezen, verklaarde Duitsland de oorlog aan Frankrijk. Om in Frankrijk te komen, moesten de Duitse troepen door België trekken. De Belgen protesteerden, maar de Duitsers trokken zich daar niets van aan. Zij vielen op 4 augustus België binnen, waarna Engeland de oorlog verklaarde aan Duitsland.

Hamsteren

Nederland bleef neutraal. Dat betekende niet dat de oorlog aan de bevolking voorbijging, integendeel. Toen eind juli een gewapend conflict tussen Oostenrijk en Servië onafwendbaar leek, begon de Nederlandse bevolking te hamsteren. Huisvrouwen haalden de kruidenierswinkels leeg en hun echtgenoten stoven naar de bank om hun spaargeld op te halen. De bezitters van effecten boden hun waardepapieren ver onder de werkelijke waarde te koop aan. Om verdere ontreddering te voorkomen nam minister Treub van landbouw, nijverheid en handel direct een aantal maatregelen. Zo vaardigde hij wetten uit om de uitvoer van bepaalde goederen en goud te verbieden en om levensmiddelen aan maximumprijzen te binden, ter voorkoming van prijsopdrijving. Eén van die wetten was de Levensmiddelenwet, die burgermeesters de bevoegdheid gaf om levensmiddelen, grondstoffen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen in beslag te nemen en aan de bevolking ter beschikking te stellen tegen door de overheid bepaalde prijzen. Op 10 augustus werd het Nationaal Steuncomité opgericht, dat bedrijven die in moeilijkheden kwamen bijstand verleende. Via plaatselijke afdelingen ontstond een wijdvertakte hulporganisatie.

Mobilisatie

Nadat Oostenrijk de oorlog aan Servië had verklaard, riep de Nederlandse ministerraad op tot de mobilisatie van de land- en zeemacht Dienstplichtige militairen vertrokken naar allerlei plaatsen in Nederland, van Leeuwaren tot Tilburg. De soldaten werden ondergebracht in leegstaande fabrieken, kazernes of schuren. Niet iedereen die werd opgeroepen, had even veel zin om zich te melden. Sommige mannen probeerden ziekten of gebreken voor te wenden om aan de dienstplicht te ontkomen. Er waren zelfs mensen die hen daarbij behulpzaam waren, tegen betaling uiteraard. De regering liet affiches verspreiden met de waarschuwing zich niet in te laten met zulke personen. Wie zich opzettelijk ongeschikt voor militaire dienst liet maken, riskeerde een gevangenisstraf van maximaal twee jaar.
De dienstplichtige militairen brachten hun dagen door met het houden van lange dagtochten om hun conditie te verbeteren, wachtlopen, poetsen en het in orde brengen van hun uitrusting. Al snel sloeg de verveling toe. Gelukkig kreeg elke militair af en toe verlof en bestond de mogelijkheid om extra verlof te vragen, bijvoorbeeld om thuis te helpen met veldarbeid, bijvoorbeeld om het hooi binnen te halen.

De gemeenten zorgden voor de gezinnen van de gemobiliseerde soldaten, die kostwinner waren. Zij kenden de achterblijvende gezinsleden een vergoeding toe, maar omdat die vaak lager was dan wat de kostwinner binnen had gebracht, konden veel gezinnen daarvan niet rondkomen. Talrijk zijn dan ook de verzoeken om (extra) bijstand. Er waren schrijnende situaties bij, zoals van de 75-jarige Veenendaler Aart Weppelman, die in juli 1915 liet weten al een jaar van inkomsten verstoken te zijn, omdat zijn zoon gemobiliseerd was. Aart was zelf niet tot werken in staat en afhankelijk van wat zijn zoon binnenbracht. De gemeentebesturen probeerden zo veel mogelijk de nood te lenigen, maar hadden door de sterk gestegen uitgaven niet de mogelijkheid alle verzoeken in te willigen.

Belgische vluchtelingen

Veel gemeenten droegen niet alleen de zorg voor de gezinnen van de mannen die gemobiliseerd waren, maar ook voor de Belgische vluchtelingen. Nadat de Duitsers België binnengevallen waren, vluchtten honderdduizenden Belgen naar Nederland. Elke gemeente moest een aantal vluchtelingen opvangen. Zij werden ondergebracht in fabrieken, scholen en bij particulieren. Plaatselijke steuncomités voorzagen hen van voedsel. De meeste vluchtelingen bleven niet lang. Reeds op 12 oktober 1914 begonnen de onderhandelingen tussen de Duitsers en de Belgische overheid over de terugkeer. In mei 1915 waren de meeste vluchtelingen weer vertrokken..

Distributie

In de loop van datzelfde jaar 1915 kwam er steeds meer schaarste aan goederen. Naarmate de oorlog langer duurde, werden de gevolgen duidelijker merkbaar. Nederland was omdat het arm was aan grondstoffen aangewezen op import vanuit overzeese gebieden. In het najaar van 1914 werd het Noordzeegebied tot oorlogsgebied verklaard. De Britse marine legde er mijnenvelden. De Duitsers reageerden op deze maatregel door het inzetten van duikboten. De meeste artikelen werden tot contrabande verklaard, en dat hield in dat ze door de oorlogvoerende mogendheden in beslag genomen konden worden. Graan bijvoorbeeld, dat uit Amerika kwam, en veevoer en meststoffen. Een en ander betekende dat de import steeds moeilijker werd. Landbouwproducten moesten in Nederland blijven en werden ver beneden de productieprijs voor het binnenland beschikbaar gesteld. Zo werd roggemeel voor f 9,00 per 100 kg aan de gemeenten geleverd door roggecommissies.

Vanwege de schaarste en de stijgende prijzen besloot de regering daarom in 1916 over te gaan tot voedseldistributie. Er werd een wet uitgevaardigd, de Distributiewet, waardoor diverse voedingsmiddelen eerlijker over de bevolking werden verdeeld. De overheid stelde voor deze producten maximumprijzen vast. De gemeenten kregen een belangrijke rol bij de uitvoering van deze wet. Zij moesten berekenen wat hun inwoners nodig hadden en dit doorgeven aan het landelijke distributiekantoor, dat ervoor zorgde dat de goederen geleverd werden als ze voorradig waren.

De gemeentebesturen stelden hun inwoners bonnen ter beschikking, waarmee ze een bepaald artikel in de winkel konden kopen. Zo kwamen er onder meer brood-, havermout-, melk- en spekkaarten. Ook groene zeep en brandstof gingen op de bon. De inwoners konden hun bonnen ophalen op het distributiebureau. In de krant konden zij lezen op welke dagen de broodkaarten uitgereikt werden, welke artikelen je kon krijgen op een bepaalde bon en tevens de hoeveelheid. Zogende moeders kregen een aanvullingsbroodkaart op vertoon van hun trouwboekje. Elke kaart had een andere kleur, en dat was nieuw in een tijd waarin alleen nog wit papier gebruikt werd. Met de bonnen ging men naar de leverancier, die de producten die gedistribueerd werden alleen mocht leveren na ontvangst van de juiste bonnen. Deze bonnen leverde hij op maandagmorgen in bij het distributiekantoor. Naarmate de oorlog langer duurde, vielen meer artikelen onder de distributiewetgeving.

Vorderingen

De regering was al in het najaar van 1914 overgegaan tot verplichte vorderingen voor het leger. Er was heel wat nodig om het leger in een permanente staat van paraatheid te houden en de bevolking moest daaraan bijdragen. Elke gemeente ontving een brief met de vraag of er paarden geleverd konden worden. De eigenaren kregen een vergoeding. In de jaren die volgden werden de inwoners nog enkele keren opgeroepen om hun paarden af te staan. In mei 1915 liet de overheid aan de gemeenten weten dat de wol van de schapen, die in juli geschoren werden, gevorderd werd. De leveranciers van wol kregen daarvoor betaald. Op speciaal daarvoor gedrukte briefjes werd bijgehouden wie wol inleverde en om hoeveel kilo het ging, zodat iedereen de vergoeding kreeg waar hij recht op had. Wie weigerde, kreeg een boete van maximaal f 7,50.

In diezelfde maand mei ging de regering ook over tot de vordering van trekhonden. Hondenbezitters kregen een brief met de opdracht hun hond te laten keuren om te zien of die geschikt was voor het leger. Niet iedereen had even veel zin om zijn Bello of Hector in te leveren. Het kwam voor dat controleurs bij een adres kwamen, waar een hond zou moeten zijn, en van de eigenaar hoorden dat het dier kort daarvoor verkocht was. De controleurs lieten het dan maar zo. Ook auto’s werden gevorderd en vaartuigen, zoals aken en schouwen.
Zelfs bomen ontkwamen niet aan de vorderingseisen van de regering. Door het stijgend tekort aan brandstof liet de overheid in februari 1917 elke gemeente inventariseren hoeveel platanen en esdoorns er in de tuinen en langs de openbare wegen stonden. Die bomen zouden omgehakt worden en het hout kon in het leger als brandstof gebruikt worden. In het laatste oorlogsjaar werden de notenbomen van particulieren opgeëist, vanzelfsprekend ook weer tegen een vergoeding.

Onbeperkte duikbootoorlog

In de laatst oorlogsjaren nam de schaarste toe en werden de rantsoenen kleiner. De bevolking leed in deze jaren zeer onder de distributie. In februari 1917 kondigde Duitsland de onbeperkte duikbootoorlog af. Dat bemoeilijkte de invoer nog meer en bracht tevens Amerika in oorlog met Duitsland. Amerika verbood alle export van steenkool, stookolie, graan, veevoer, kunstmest, ijzer en staal. Dat gaf grote problemen in de landbouw, want door gebrek aan kunstmest raakte de grond uitgeput en daalden de opbrengsten. De overheid riep een subcommissie voor het stikstofvraagstuk in het leven, die moest uitzoeken wat daaraan te doen was. Omdat er geen veevoer meer ingevoerd kon worden, besloot de regering het grootste deel van de veestapel te slachten. Daardoor was melk nog maar in zeer beperkte hoeveelheden verkrijgbaar.

Kleding op de bon

Petroleum was niet meer te koop; cokes nog wel. Brandhout ging ook op de bon. In de loop van 1918 kwamen ook kleding en schoenen op de bon. Wie een paar schoenen nodig had, moest dat opgeven bij het gemeentehuis. Als er minder bonnen waren dan aanvragen, bepaalde het gemeentebestuur aan wie de bonnen toegewezen werden. Met kleding ging het ook zo. Alleen moest degene die een kledingbon kreeg zijn oude kledingstuk inleveren ‘om knoeierij te voorkomen’. De ingeleverde kleding diende als basis voor nieuwe kleding. Door toenemend gebrek aan voedsel werden de rantsoenen in de zomer van 1918 kleiner, zodat er nauwelijks genoeg was om in leven te blijven.

Einde van de oorlog

Op 11 november 1918 kwam er een einde aan de Eerste Wereldoorlog. De gemobiliseerde soldaten mochten naar huis. De kostwinnersvergoedingen werden stopgezet. Doordat het moeilijk was om aan goede kleding te komen, mochten de soldaten een gedeelte van hun militaire uitrusting thuis dragen. Het eindigen van de oorlog betekende uiteraard niet dat de voedselproblemen direct voorbij waren. De nood steeg in de winter van 1918/1919 zo hoog dat veel gemeentebesturen zich genoodzaakt zagen een centrale keuken te openen, waar aan de mensen die honger leden eten verstrekt werd. In Veenendaal nam de gemeente maatregelen voor de zogenaamde ‘lichtlooze gezinnen’, die in de buitenwijken woonden waar geen gasvoorziening was. Zij kregen kaarsen aangeboden.

In de loop van 1919 verdwenen allerlei crisismaatregelen en werden crisisbureaus opgeheven. Dat leidde weer tot het ontslag van mensen, die daar tijdelijk werk gevonden hadden. Distributiekantoren werden gesloten. De brood- en meeldistributie was nog niet voorbij. Daar zorgde de gemeente voor. Pas op 1 januari 1921 kwam er definitief een einde aan de voedsel distributie.
© 2015 - 2024 Mh1903, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Adolf Hitler: tijdens de Eerste WereldoorlogNaast dat Adolf Hitler vooral veel invloed heeft gehad tijdens de Tweede Wereldoorlog, was hij ook betrokken bij de Eers…
Oorlog: welke soorten zijn er?Oorlog. Misschien zijn we ons er niet bewust van, maar elke dag heerst er ergens op de wereld oorlog. Maar elke oorlog i…
Soorten kampen in Tweede WereldoorlogDe Tweede Wereldoorlog is de grootste oorlog van de laatste 100 jaar. Door de Duitsers werden er in ons land verschillen…
Vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog - Mitsubishi A6M ZeroVliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog - Mitsubishi A6M ZeroDe Mitsubishi A6M Zero (afgekort Zero) was een jager uit de Tweede Wereldoorlog aan Japanse zijde. Tijdens de oorlog maa…
De vergeten geschiedenis van de mensenzooDe vergeten geschiedenis van de mensenzooEigenlijk kennen wij alleen maar de dierentuin waar we (inheemse) dieren van dichtbij kunnen bekijken in hun ‘natuurlijk…
Bronnen en referenties
  • Inleidingsfoto: Associated Illustration Agencies, Wikimedia Commons (Publiek domein)
  • Archieven van de gemeente Veenendaal , 1811-1941
  • Palmer, R.R. en Colton, J., A History of the Modern World, New York
  • Belgische vluchtelingen in Veenendaal. In: Oud Veenendaal, 27e jrg., nr 3, p. 73-76
  • Dunk, H.W. von der, Nederland ten tijde van de eerste wereldoorlog. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 14, p. 40-52
  • Kraaijenstein, M., Nederland in de Eerste Wereldoorlog. Lokale noden en lokaal beleid in Nederland 1914-1918 (internet)
Mh1903 (118 artikelen)
Laatste update: 18-11-2016
Rubriek: Kunst en Cultuur
Subrubriek: Geschiedenis
Bronnen en referenties: 6
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.