De Afrikaanse brieven van W.G. van Focquenbroch
In 1668 vertrekt de Nederlandse dichter Willem Godschalk van Focquenbroch naar de West-Afrikaanse Goudkust, in dienst van de West-Indische Compagnie. Hier werd hij fiscaal, dit is een ambtelijke functie die economische en juridische taken met zich meebracht. Willem voelde zich erg eenzaam en schreef brieven naar een vermoedelijk geleerde vriend waarin hij zijn vaderland idealiseerde. Focquenbroch zou echter nooit meer terugkeren naar Nederland, hij stierf in 1670.
Inhoud
Het werk van Focquenbroch
Van Nederlandse dichters uit de Gouden Eeuw spreekt Focquenbroch de moderne lezers waarschijnlijk het meeste aan. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is zijn populariteit gegroeid. De dichter staat bekend om de humor en sarcasme in zijn werk. Hij is erg bedreven in het antipetrarkisme, waarin liefdespoëzie tegen de lamp wordt gehouden met een komisch effect tot gevolg. Ook vertegenwoordigt hij de burleske humor, waarbij het geleerde tegenover het ordinaire zet. Zijn gedichten getuigen echter ook van zelfinzicht, waarin hij het lot en de teleurstellingen in de liefde probeert te vergeten met een pijpje tabak. Focquenbroch was een recalcitrante dichter. Niet zo zeer vanwege zijn onderwerpen, maar omdat hij met zijn werk geen positief effect op anderen beoogde. Hij zag zijn werk als medicijn voor zijn eigen zwaarmoedigheid.
De Afrikaanse brieven
Tot ver in de negentiende eeuw was het schrijven van een brief het enige communicatiemiddel tussen de continenten. Aan het versturen van brieven waren ook nog eens zware beperkingen opgelegd, omdat de Compagnieën vreesden dat belangrijke zakelijke mededelingen in verkeerde handen zouden vallen. Door de functie van Focquenbroch was het voor hem echter gemakkelijk om legaal brieven te versturen. Hier komen dan ook de vier Afrikaanse brieven uit voort.
De toon van de brieven is in het begin redelijk positief. Hij ziet zijn fort als een prachtig sprookjeskasteel en verbaast zich over de natuur, maar verder raakt hij steeds negatiever over zijn verblijf. Als zijn neef en reisgenoot Van Heeden sterft raakt hij dan ook erg eenzaam. De brieven lijken persoonlijke epistels waarin hij beschrijft hoe zeer hij zijn vriend wel niet mist. De vriend is waarschijnlijk een intellectueel, want de brieven zitten vol Bijbelse en literaire toespelingen waarmee de vriend bekend moet zijn geweest. Ondanks de literaire stijl van de brieven, zijn de brieven geen fictie. Er is geen reden om te twijfelen aan dateringen, de duur van de reis of de vermelding van schepen. Ook de beschreven route is authentiek.
Beeld van Afrikanen
Het beeld wat Focquenbroch van de Afrikanen schetst in zijn brieven komt overeen met de zeventiende-eeuwse standaardvoorstelling. Ze worden vaak als naakt of halfnaakt afgeschilderd, maken rare sprongen en schreeuwen en juichen barbaarse klanken. Ook de houding van Focquenbroch is vooral in de eerste brieven neerbuigend tegenover de Afrikanen. Zo omschrijft hij donkere vrouwen als zeer onaantrekkelijk en laat hij zich zeer laatdunkend over hen uit. Ook spreekt hij van een gebrek aan cultuur, hij verbaast zich over de manieren waarop de Afrikanen met elkaar omgaan en beschrijft ze als primitief.
In latere brieven laat hij zich al minder minachtend uit over het volk. Zo laat hij zich wel weer positief uit over zijn bediende, een kleine donkere jongen, die volgens hem een intimiderend uiterlijk heeft en competitief is, maar zich tegen Focquenbroch altijd netjes, trouw en beleefd gedraagt. Competitief zijn is volgens Focquenbroch een kenmerk van een echte man. Daarnaast zegt hij dat veel van de Joodse gebruiken uit het Oude Testament, bijvoorbeeld besnijdenissen ook in Afrika plaatsvinden en dat de Afrikanen dus in zekere zin verwant moeten zijn. Dit past in zijn referentiekader.