De geschiedenis van de kunstgeschiedenis
De wetenschapsgeschiedenis van de kunstgeschiedenis is zoals de wetenschapsgeschiedenis van vele andere vakgebieden zeer uitgebreid. In de kunstgeschiedenis blijven zich kunststijlen en uitingsvormen ontwikkelen, en daarover ontstaan ook weer nieuwe wetenschappelijke visies. Maar wanneer is men begonnen met het nadenken over de geschiedenis van de kunsten, en wanneer startte men met het daadwerkelijk onderzoek doen naar de geschiedenis van bepaalde kunstobjecten of kunstvormen?
Kunsthistorisch onderwijs
Over de start van het kunsthistorisch onderwijs zijn we niet helemaal zeker. Het maken van kunstwerken bestaat als sinds mensenheugenis, maar vanaf welk moment zijn we deze kunstwerken gaan bestuderen en analyseren? Tijdens de Middeleeuwen gaan kunstenaars zich verenigen in gilden. Binnen deze gilden werd er les gegeven op het gebied van kunst, maar dan wel meer de technische kant, aan de geschiedenis van de kunst werd weinig of geen aandacht besteed. Tijdens de Renaissance komt hier verandering in. Dankzij de Humanisten ontwikkelt er zich een kunsttheorie. De Renaissance was het hevigst aanwezig in Italië, daarbij stond het bestuderen van de oude Grieken en Romeinen centraal. De Humanisten analyseerden de antieke teksten en vonden dat de antieke (bouw)kunst moest worden nagevolgd. Deze kunstvormen waren de ultieme vorm van harmonie en schoonheid.
Vitruvius
Zo kwamen de Humanisten ook bij het bestuderen van Vitruvius. Vitruvius leefde ongeveer van 85-20 voor Christus. Hij was een architect die de belangrijkste theorieën van het bouwen van zijn tijd in een boek formuleerde. Dit boek ‘De Architectura’ (Over de Bouwkunst) is eigelijk het eerste leerzame boek op het gebied van de kunsten. De Humanisten zijn dus de eersten die zich bezighielden met het bestuderen van kunstgeschiedenis.
Vasari en van Mander
Vanaf de zestiende eeuw wordt er meer geschreven over de kunst en de geschiedenis van kunst. Zo schreef de schilder, architect en één van de eerste kunsthistorici Giorgio Vasari het boek ‘Le vite de' piu eccellenti Pittori, Scultori e Architettori’ (De levens van belangrijke schilders, beeldhouwers en architecten) in 1550, dit boek ging over de belangrijkste kunstenaars uit zijn tijd. Een soortelijk boek, maar dan over kunstenaars in het Noorden van Europa verscheen in 1604 ‘Het Schilderboeck’ van Karel van Mander. Deze boeken spelen nog altijd een belangrijke rol in de hedendaagse kunstgeschiedenis omdat dit directe bronnen zijn over de kunstenaars die in die tijd leefden.
De eerste kunstacademie
Diezelfde Giorgio Vasari richtte ook de eerste officiële kunstacademie op. Onder leiding van de kunstenaar Leonardo Da Vinci werden de kunsten verheven van slechts handwerk tot een echte wetenschap, en bij deze wetenschap hoorde ook een opleiding. In 1561 werd de ‘Accademia del Disegno’ geopend. Deze academie maakte de weg vrij voor alle andere academies die nog zouden gaan volgen. Op de ‘Accademia del Disegno’ werd er les gegeven in het maken van kunst, maar ook in de geschiedenis van de vele oude kunsten.
Artes-Liberales
Toen de eerste universiteiten werden opgericht maakten de kunstwetenschappen deel uit van de Artes-Liberales, de Vrije Kunsten. Deze Artes-faculteit was slechts een propedeutische fase, hierin konden de studenten dus niet afstuderen. Rond 1800 werden de universiteiten door de Duitse filosoof Wilhelm von Humboldt (1767-1835) gereorganiseerd. Universiteiten werden instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. De Artes-faculteit is niet langer meer een propedeutische fase maar wordt gelijk gesteld aan de andere faculteiten. Ook vindt nu officieel de scheiding plaats tussen de Letteren en de Natuurwetenschappen.
Kunsthistorisch begrippenapparaat
In de negentiende eeuw ontwikkelt zich dan ook het kunsthistorisch begrippenapparaat. Vanaf dat moment wordt de kunstgeschiedenis ingedeeld in stijlperioden. Rond deze tijd start ook het doen van daadwerkelijk kunsthistorisch onderzoek. Pas vanaf de negentiende eeuw vormen er zich dus kunsthistorische visies en theorieën. Het indelen van de kunstgeschiedenis in stijlperioden brengt nog altijd de meeste discussie met zich mee. Zo zegt kunsthistoricus Lex Bosman:
“…het systeem van de stijlperioden zelf wordt zelden ter discussie gesteld. Zo vormen de overgangen tussen zulke stijlperioden een probleem, terwijl een ander essentieel punt is, dat in de Middeleeuwen geen begrip van stijl of van stijlperioden heeft bestaan, dat ook maar enigszins te vergelijken is met het stijlbegrip uit de moderne wetenschap.”
Het is dus lastig om te bepalen waar de grens ligt tussen de verschillende stijlen. Wat nog net bij de ene stijl hoort en wat weer net bij de volgende stijl hoort. De verandering van stijlen is namelijk een geleidelijk proces en kan niet op een bepaald punt worden vastgepind.
Zo bestudeert Lex Bosman in datzelfde artikel het feit dat het begin van de gotische kunststijl door kunsthistorici rond 1900 bij een ander gebouw wordt gelegd dan door de hedendaagse kunsthistorici. Door verschillende onderzoeken en nieuwe feiten zijn de visies dus veranderd.
Nieuwe conclusies
Het gebeurt in de kunsthistorie vaker dat visies en theorieën aangepast worden. Door een kunstwerk op een ander manier te bekijken en door de technische ontwikkelingen voor het bestuderen van een kunstobject kunnen er nieuwe conclusies worden getrokken. Zo werpt kunsthistoricus John Irwin in zijn artikel ‘Reassessment of the Evidence; Asokan Pilars’ een nieuw licht op al eerder bestudeerde kunstobjecten. Ook worden er nog altijd ontdekkingen gedaan. Zo worden er wel eens ‘nieuwe’ schilderijen ontdekt van een belangrijk kunstenaar of worden er door middel van opgravingen ‘nieuwe’ objecten uit de oudheid gevonden. Zo beschrijft kunsthistoricus Vicenzo Pacelli in zijn artikel ‘New documents concerning Caravaggio in Napels’ het belang van de vondst van nieuwe documenten over de schilder Caravaggio.
Conclusie
In de kunstgeschiedenis is er dus altijd sprake van vooruitgang. We zeiden al in de inleiding dat er constant nieuwe kunststijlen ontwikkelen en dat daarover dus ook geschreven blijft worden. De kunst van vandaag de dag lijkt niet meer op de kunst van de oude Romeinen, of Rembrandt of op Van Gogh. De stijlen veranderen en dus ook de visies van de wetenschappers die erover schrijven.