Guldensporenslag
11 juli is een nationale feestdag in Vlaanderen, maar niet elke Vlaming weet precies waarom juist op die datum feestgevierd wordt. Een meerderheid meent ooit geleerd te hebben dat hun voorvaderen in de middeleeuwen een veldslag tegen de Fransen succesvol hebben afgerond. Dat deze veldslag de Guldensporenslag betreft weet bij lange na niet iedereen meer, laat staan wat er vooraf, tijdens en misschien vooral na de veldslag gaande is geweest.
Wat aan de slag vooraf ging
We tekenen Vlaanderen eind 13e eeuw. Frankrijk verkeerde sinds 1294 in oorlog met Engeland. Vlaanderen, een onafhankelijke deelstaat van het Franse Koninkrijk en onder leiding van graaf Gwijde van Dampierre, koos in 1297 partij voor Engeland. De grootste reden hiervan was de handelsovereenkomst tussen Engeland en Vlaanderen. De handel die werd gedreven, was voor Vlaanderen de grootste bron van inkomsten en de keuze om achter de Engelse te gaan staan, lag dan ook zeer voor de hand.
Twee dagen na het tekenen van het verdrag met de Engelse koning Eduard, ook wel "de Stelt" genoemd, gaf Dampierre de leenmanschap terug aan de Franse koning Filips IV, ook wel "de Schone" genoemd. Filips IV, tevens petekind van Gwijde van Dampierre, viel als antwoord Vlaanderen binnen. Het bijeengeraapte Vlaamse leger was niet opgewassen tegen het machtige Franse leger tijdens "de slag bij Veurne".
Lelieaards
De volgers van de Franse koning, vormden de partij "de Lelieaards". De voornaamste geslachten en grootste handelaren vormden deze partij. Ze steunden Frankrijk in het opnemen van Vlaanderen in het Franse Koninkrijk. De steden betaalden hun belastingen rechtstreeks aan de kroon. In ruil daarvoor kregen ze bevoorrechten of vrijheden. Daarom kozen veel welgestelde families voor de Lelieaards.
De naam Lelieaards is een verwijzing naar de Franse lelie, het symbool van de Franse kroon.
Liebaards
De politieke partij van de graaf van Vlaanderen was de Liebaards. Van oorsprong bestond deze partij voornamelijk uit Vlaamse edelen. De graaf probeerde de macht van de grote steden te beperken. Op deze manier zou de bevolking afhankelijk van de graafschap blijven. Pas toen Filips de Schone de macht over Vlaanderen wilde bevestigen, voegden de ambachtslieden zich bij de Liebaards. Vanaf toen hadden ze een gemeenschappelijk doel met de edelen en de graaf. Namelijk de Franse overheersing tegengaan. De naam Liebaard is een verwijzing naar de vlag van Vlaanderen, waarop een leeuw (Liebaard), staat afgebeeld.
Blijde intrede
In mei 1301 begon Filips IV zijn "Blijde intrede" door Vlaanderen. Gent, de grootste stad boven Parijs, was de eerste stad die de Franse vorst aan zou doen. Daar ontmoette hij de Gentse bevolking, die zeer ontevreden was. Het Gentse stadsbestuur had meegedeeld dat de belastingen sterk verhoogd werden. Op producten zoals bier en mede (middeleeuwse honingdrank) werden de belastingen fors verhoogd. Dit om de schulden van de stad drastisch te verminderen. Bij de intrede van Filips, stemde de vorst toe deze verhoging af te schaffen, na de boze bevolking gehoord te hebben.
De volgende stad die de koning aandeed, was de stad Brugge. De Lelieaards van Brugge hadden gehoord wat zich in Gent afgespeeld had en waren bang dat hetzelfde zou gaan gebeuren in Brugge. Juist om die reden, verboden ze het Brugse volk, om ook maar het kleinste verzoek te doen aan de bezoekende vorst. Zou dit wel gebeuren, dan kende het bestuur maar één straf toe en dat was de dood. Het gevolg was dat de bevolking van Brugge, de Franse koning met een kille stilte ontving. Filips IV verbaasde zich hierover en de Lelieaards hadden het schaamrood op de kaken. Helemaal omdat kosten noch moeite werden gespaard om de koning warm te ontvangen. Het volk kwam erachter dat de veel te dure kleding uit de schatkist van de stad betaald was, hetgeen nogal in het verkeerde keelgat schoot van de Brugse bevolking en een oproer was geboren.
Pieter de Coninck
De populaire wever Pieter de Coninck, een Bruggeling die zijn mondje danig wist te roeren, leidde tezamen met de beenhouwer Jan Breydel de oproer. De bevolking tegen het stadsbestuur van Brugge. Dit was aanleiding voor het Brugse stadsbestuur, om Pieter de Coninck in juni 1301 gevangen te zetten. Toch wisten de Liebaards hun leider te bevrijden en namen het bestuur in Brugge over. Kort daarop veroverde de nieuwe landvoogd, Jacques de Chatillon, met een klein leger de stad Brugge. Pieter de Coninck werd met nog 486 opstandelingen verbannen uit hun geliefde stad.
Brugse metten
In maart 1302 namen de Liebaards weer opnieuw de macht in Brugge. Ook in Gent was er een oproer, nadat de belastingen wederom werden verhoogd. De Lelieaards werden uit de stad gezet, nadat de landvoogd vanuit Kortrijk, met een klein leger optrok. Het plan was om over Gent en Brugge heen te walsen. De Gentenaren zwichtten, uit angst voor brute wraakacties.
De Chatillon bezette Brugge met zijn kleine Franse leger, maar in de ochtend van 18 mei, bij het luiden van de klokken (metten), bestormde de Brugse bevolking de nietsvermoedende Fransgezinden. Omdat je niet aan het uiterlijk van een persoon kon zien of het een Frans of Nederlandstalige was, moesten de personen, die niet wisten te ontkomen, het Vlaamse strijdkreet "Schild en Vriend" roepen, een niet uit te spreken zin voor de Franstaligen. De Fransgezinden werden gevangengezet of in koelen bloede vermoord. De landheer, Jacques de Chatillon, wist nog op een haar na te ontkomen aan de slachtpartij.
Enkele dagen na de metten deden Pieter de Coninck en Willem van Gullik hun intrede in Brugge. Het antwoord van de Franse koning, Filips IV liet niet lang op zich wachten. Filips stuurde van Artois naar Brugge, om met de stad af te rekenen, dit leidde uiteindelijk tot de "Guldensporenslag". De dag van de "Brugse metten" word in de volksmond ook wel goede vrijdag genoemd.
De slag bij Kortrijk
Eind juni 1302 marcheerde het ridderleger onder leiding van Robert van Artois, bestaande uit 8500 man, naar de Vlaamse landerijen. Op de Pottelberg nabij Kortrijk hielden de Fransen hun kamp en bestormden de stad Kortrijk twee dagen achtereen, zonder enig resultaat. Het werd duidelijk dat het een gevecht op open veld, waar de Vlamingen hun kamp hielden ten oosten van Kortrijk, onvermijdelijk was.
Het grootste deel van het Vlaamse leger bestaande uit boeren, ambachtslieden en een handje vol edelen, kwam uit de stad Brugge.
Brugge, onder leiding van Willem van Gulik, bracht ongeveer 3000 man met zich mee. Het Brugse ommeland en de kust van Vlaanderen brachten pakweg 2500 man mee, onder leiding van Gwijde van Namen. Uit Oost-Vlaanderen kwamen nog eens 2500 man, waaronder 700 uit Gent, onder leiding van Jan Borluut. Ieper bracht nog eens 500 man mee en een reserve van 500 man van de Zeeuwse Jan III van Renesse. Edelmannen en paarden waren schaars in dit leger.
Uit deze cijfers zou blijken dat de Vlamingen een meerderheid in manschappen hadden, wat in getale ook zo was. Het Franse leger bestond bijna alleen maar uit ridders, kruisboogschutters en soldaten met lange lans. Tegenover Vlaams voetvolk, veelal bestaande uit boeren en ambachtslieden. Later werd er beweerd dat er soldaten, die dienst hadden gedaan in de kruistochten, aanwezig zouden zijn aan de Vlaamse zijde, hetgeen is echter niet bewezen. Wel is zeker, dat Pieter de Coninck aanwezig was, die niet lang ervoor geslagen werd tot ridder. Ook is bewezen dat zijn vriend Jan Breydel aanwezig was, maar of hij ook daadwerkelijk heeft meegevochten is nog onduidelijk. Een zekerheid is wel dat hij voedsel meebracht voor de hongerige strijders die kamp hielden nabij Kortrijk.
De zoon van Gwijde van Dampierre, Jan van Namen, bracht veruit de meeste paarden van de 350 aanwezigen mee, maar steeg zelf af om met het voetvolk mee te strijden, evenals Willem van Gullik, Gwijde van Namen en enkele andere ridders te paard. Jan van Renesse bleef wel te paard, om vanuit de achterste linie, met zijn reserve, de veldslag te overzien. De Vlamingen stelden zich op met de rivier de Leie in hun rug en de stad Kortrijk aan hun rechterhand.
Aanval over de linkerflank
Pas in de middag begon de veldslag, met pijlen van kruisboogschutters uit beide kampen wat voor beide partijen weinig succesvol was. Na enige tijd trokken de Vlaamse boogschutters zich noodgedwongen terug, nadat hun voorraad pijlen opraakte. Om de charges van de Fransen te bemoeilijken, smeten de Vlaamse boogschutters hun kruisbogen op de grond terwijl ze naar hun eigen linies terugkeerden.
De Franse bidauts rukte op en openden een charge met speren en stenen op de voorste linie van de Vlamingen. Hetgeen haalde dit niet veel uit, omdat de aanvallen makkelijk werden gepareerd door de grote schilden aan Vlaamse kant.
Als antwoord rukten de Vlamingen op en dreigde de Franse bidauts de beek in te drijven. Robert van Artois liet hierop het voetvolk terugtrekken en beviel de trompetters, onmiddellijk de Franse aanval in te luiden. Ridders stormden naar het front, de meesten van het Franse voetvolk hadden de ten aanval trekkende ridders kunnen ontwijken, toch werden er velen vertrapt onder de galopperende hoeven.
De Vlaamse linies stonden goed compact op elkaar, met op de voorste linie mannen met een goedendag, lans of piek. De snelheid ontbrak bij de opkomende Franse ridders, door het gewoel door de beken die ze moesten oversteken bij Kortrijk. De Vlaamse flank week dan ook niet voor de opkomende ridders. Hier en daar drongen de ridders iets verder door, maar de achterste linies deden waarvoor ze stonden en de aanvallen werden goed opgevangen.
Aanval over de rechterflank
De rechterflank van het ridderleger trok rustiger op en staken de Groeningebeek rustig en met discipline over. Ze konden enige schade aanrichten, toch mislukt ook deze charge, die stuk liep op de ferme Vlaamse linie. Vanuit de burcht van Kortrijk kwam nu ook het Franse garnizoen, om het Vlaamse leger vanuit de rug aan te vallen. Kortrijkse en Ieperse stadsmilitie stonden ze op te wachten en de Franse aanval vanuit de burcht smoorde.
De aanvallen over de flanken mislukten, maar in het centrum van de Vlaamse defensie, vooral bestaande uit lieden vanuit het Brugse Ommeland en de kust van Vlaanderen, kwamen de Franse goed door. Juist omdat de paarden hier door het centrum een langere aanloop hadden met als gevolg dat de Vlamingen op de vlucht begonnen te slaan, wat de defensie erg kritiek maakte. Jan van Renesse doorzag een doorbraak van de Fransen en schoot met zijn reserves te hulp. Hij dichtte het gat en de Franse ridders werden verdreven uit de Vlaamse linies.
De laatste aanvallen
Over de hele linie vond er nu een gigantische strijd plaats. De Franse ridders hadden geen voordeel van hun paarden meer en kregen er stevig van langs met de Vlaamse goedendags. De Gentenaren drongen ook naar voren en de Fransen moesten daar hun meerderen bekennen. Robert van Artois schoot te hulp met drie battalions. Hij drong zelfs ver door in de Vlaamse linies, maar trof daar Willem van Saeftinghe, die hem van zijn paard wierp met een goedendag, waarna de Vlamingen zich konden botvieren op zijn lichaam. Later werd hij teruggevonden met dertig verwondingen en zelfs zijn tong was uit zijn mond gesneden.
De opperbevelhebbers van het Franse leger sneuvelden, wat het einde betekende van de Franse charges. De Fransen probeerden te vluchten, maar werden genadeloos achterhaald door de op wraak bezinnende Vlaamse strijders. Het voetvolk werd teruggedreven naar de beken, de ridders bleven erin steken en werden er genadeloos gedood. De Vlamingen wilden van een Franse overgave niets weten en verpletterden het elite Franse leger. Vluchtende Fransen werden kilometers achtervolgd en hij die niet kon ontkomen, werd door de Vlamingen gedood. Er werden maar weinig Franse ridders gevangengenomen, wat eigenlijk wel gebruikelijk was in die tijd, voor het eventuele losgeld wat voor hen te verkrijgen was.
Het leger op de vlucht
Overlevende Brabanders aan Franse zijde, probeerden nog van leger te wisselen, door de strijdkreet "Leeuw van Vlaanderen" te roepen. Maar Gwijde van Namen had bevolen eenieder die sporen droeg te doden. De Brabantse lijken werden ernstig verminkt. Het naakte lijk van Robert van Artois bleef drie dagen op het slagveld liggen, toen hij uiteindelijk werd gevonden door een broeder uit Altrecht en werd later begraven in het klooster van Groeninge. Van de acht veldheren aan Franse zijde, overleefden er zeven de slag niet. Ook Jacques de Chatillon liet zijn leven op het slagveld. Frankrijk kon het verlies van ten miste honderden ridders en meer dan duizend schildknapen betreuren.
De naam Guldensporenslag
De dag na de slachtpartij werden de gevallen lijken geplunderd. Er werden vele verzilverde en ijzeren sporen gevonden die de ridders droegen tijdens het slagveld. Er werden op zijn minst vijfhonderd vergulde sporen gevonden, die alleen gedragen werden door de rijkste ridders. De guldensporen zijn tot 1382 tentoongesteld in de "onze lieve vrouwe kerk" te Kortrijk. Later zijn de sporen door Bretonse huurlingen meegenomen en in de Kathedraal van Saint-Denis tentoongesteld. Tegenwoordig hangen er kopieën van de sporen in de Kathedraal.
Ten tijde van de Guldensporenslag werd de slag gewoonweg "slag bij Kortrijk" genoemd. Pas rond de jaartelling van 1700 wordt de benaming Guldensporenslag frequent gebruikt, nadat er een aantal kronieken werden geschreven, waar deze benaming in voorkwam.
Na de slag
De Paus Bonifatius VII werd zeven dagen na de slag gewekt in het midden van de nacht, om het nieuws te vertellen dat een leger van het voetvolk het imposante en fantastische Franse leger had verslagen. Na de Guldensporenslag werd Vlaanderen weer een zelfstandig graafschap. Hierdoor werden de vorming van België en zeker ook Nederland mogelijk gemaakt. De mannen die hun leven in de strijd gooiden bij Kortrijk hebben ervoor gezorgd dat de tirannie niet op kon rukken naar Nederland en dat Vlaanderen ervan bevrijd werd.
Elk jaar wordt de Guldensporenslag gevierd op 11 juli. Nu meer een verbroedering van Vlaanderen, waar we uiteindelijk de dappere mannen uit 1302 dankbaar voor mogen zijn.