Overleven tijdens de Hongerwinter
Na de Spoorwegstaking in september 1944 stagneerde de toevoer van voedsel naar het westen van Nederland. Steenkolen konden er ook niet meer gebracht worden, omdat er geen verbindingen meer waren tussen het zuiden, dat al bevrijd was, en de rest van het land. Een tijd lang vond het transport van voedsel nog per schip plaats, maar toen het begon te vriezen, was ook dat voorbij. De Hongerwinter begon.
Zoektocht naar brandstof
Vlak voor de jaarwisseling viel de eerste sneeuw en bijna de hele maand januari vroor het. Gas en elektriciteit waren er al vanaf oktober 1944 niet meer en om aan brandstof te komen, sloopten de inwoners van de grote steden het hout uit leegstaande huizen, de houtblokjes uit de tramrails en zaagden ze bomen om. Volgens het Nieuws van de dag waren er in maart 1945 van de 34.000 bomen in Amsterdam 20.00 omgehakt en opgestookt. Van de bruggen over de grachten verdwenen de leuningen, de verhardingen van de paden in plantsoenen werden losgebroken en delen van het eigen huis die brandbaar waren, inclusief de meubels, verdwenen in de kachel.
Dood van Kees Brijde
Ook kinderen hielpen mee met het zoeken naar brandbaar materiaal. Zo ook Kees Brijde, een Amsterdamse jongen van 12 jaar. Samen met een vriend zocht hij op 12 december 1944 op het rangeerterrein De Rietlanden naar sintels. Dat mocht niet, omdat de Duitsers dit gebied tot
Sperrgebiet hadden verklaard. Daarom schoot een Landwachter de jongen in zijn nek. Zwaargewond werd Kees naar het ziekenhuis gebracht waar hij de volgende dag overleed.
Dalende voedselrantsoenen
In de maand waarin de jonge Amsterdammer werd gedood daalde het voedselrantsoen tot 1100 gram brood per persoon per week, 55 gram boter of margarine, 125 gram vlees (bot inbegrepen), 1 kg aardappels en 1,3 liter taptemelk (sterk afgeroomde, goedkope melk) voor kinderen van vier tot veertien jaar. Groenten en peulvruchten waren niet meer verkrijgbaar. Wel was er nog wat bloem en broodbeleg dat in minimale hoeveelheden werd verstrekt. De beschikbare hoeveelheid voedsel leverde 550 calorieёn per dag op. En dan te bedenken dat een volwassen man dagelijks gemiddeld 2500 calorieёn nodig heeft! Veel mannen waren dan ook niet meer in staat om te werken.
Hun aantal nam toe toen in februari 1945 de voedselrantsoenen nog verder daalden. Er was niet meer dan 800 gram brood per persoon per week beschikbaar, 1 liter taptemelk, 50 gram kaas als enige broodbeleg en 67½ gram boter, iets meer dan in december. Nieuw waren de suikerbieten die met aardappels tot stamppot verwerkt werden en ook waren er weer peulvruchten te koop. De geringe hoeveelheid voedsel leverde slechts 340 calorieёn op.
Het was niet zo dat gedistribueerde artikelen er ook altijd waren. Regelmatig keerden huisvrouwen onverrichterzake terug, omdat er op hun bonnen niets te krijgen was. In januari kon slechts een deel van de aardappelhandelaren het wekelijkse rantsoen leveren. Bakkers hadden niet altijd voldoende brandstof om brood te bakken en vanaf 17 februari was nergens meer melk te koop.
Slagcrème
De bevolking van de grote steden probeerde op allerlei manieren het schrale menu aan te vullen. Sommigen ‘visten’ meeuwen uit de lucht met een hengel, anderen aten hun kat of hond op. Vijftig procent van alle katten en honden belandden in deze maanden in de pan.
Populair werd slagcrème, opgeklopt schuim van suikerbietenwater, dat verkrijgbaar was in speciale slagcrèmewinkels. Daar was ook ‘pudding’ met slagcrème te koop, een combinatie van iets dikker en iets dunner schuim.
Eten in het donker
Moeders trokken met hongerige kinderen langs de deuren en vroegen om aardappelschillen. Als er geen aardappels te koop waren, schotelden de huisvrouwen hun gezin tulpenbollen voor, tot puree gestampt met suikerbieten. ‘We eten tegenwoordig altijd in het donker,’ schreef een 14-jarig meisje uit Wassenaar. ‘Dan zie je ten minste niet wat je eet’. Veel gemeenten openden gaarkeukens. Toen de beschikbare hoeveelheid voedsel afnam, ging men ook daar over tot de verwerking van tulpenbollen en suikerbieten in stamppotten. Met het verstrijken van de tijd werden de porties kleiner.
Ook voor diensten werd eten gevraagd, in plaats van of in combinatie met geld. Zo vroeg een scharenslijper in Schagen f 0,25 en tien aardappels voor het slijpen van een schaar en zette een veerman mensen over voor twee aardappels. Een gynaecoloog in een van de grote steden vroeg geen geld voor zijn hulp bij een bevalling, maar een fles jenever die op de zwarte markt f 350,00 kostte.
Kopen op de zwarte markt
Daar was nog wel voedsel te koop, maar dan moest je veel geld meebrengen. Zo kostte een brood op de zwarte markt in Amsterdam in december 1944 f 152,00 en betaalde men in Den Haag in februari 1945 voor één kilo aardappels f 90,00. Tarwe was daar te koop voor f 50,00 per kilo en een kilo kaas voor f 65,00. Maar een klein deel van de bevolking kon zulke hoge prijzen betalen. Ook voedselbonnen werden op de zwarte markt verhandeld.
Hongertochten
Velen namen de toevlucht tot het platteland, in de hoop dat ze daar voedsel konden kopen of ruilen tegen waardevolle voorwerpen of linnengoed. Dagelijks trok een onafzienbare stoet mensen de stad uit, vaak een kinderwagen of een handkar voor zich uit duwend. Op het ene adres kregen de uitgehongerde stadsbewoners gastvrij onderdak en vertrokken ze de volgende morgen met een stapel boterhammen. Op andere plaatsen werden ze echter wreed weggestuurd of probeerde men hen zoveel mogelijk goederen afhandig te maken voor een beetje eten.
Het moreel daalde zienderogen. Verschillende ouders lieten hun kinderen achter omdat ze hun geen eten meer konden geven. Zij kwamen ten laste van de stedelijke armbesturen. Vrouwen probeerden voedsel te stelen uit de winkels en als iemand bij de gaarkeukens uit zijn pannetje wat soep op de straat morste, stortten de overige wachtenden zich erop en likten het zo op.
De inwoners van de grote steden verzwakten zo dat ze vaak niet meer in staat waren om te werken. Het ziekteverzuim steeg. Vlak voor de bevrijding was 47% van het gemeentelijk energiebedrijf in Amsterdam afwezig. Het kostte velen al grote moeite om de afstand tot de gaarkeukens af te leggen, laat staan dat ze kracht genoeg hadden om in de dorpen om eten te gaan vragen. Tijdens de Hongerwinter stierven uiteindelijk circa 20.000 mensen, vooral zieken en sterk verzwakte mensen die niemand hadden om eten voor hen te halen.
Voedseldroppings
Eind april verbeterde de situatie doordat de geallieerden voedsel dropten aan de randen van de grote steden. Op 29 april vond de eerste dropping plaats, Operatie Manna, en lieten Engelse bommenwerpers in totaal 535 ton voedsel vallen. Amerikaanse en Poolse vliegtuigen volgden, zodat duizenden mensen alsnog van de hongerdood gered konden worden.