Wonen op de hei: Belgische vluchtelingen in Vluchtoord Ede
Nadat de Duitsers in augustus 1914 België waren binnengevallen, vluchtten veel Belgen naar Nederland. Het aantal vluchtelingen steeg na de val van Antwerpen op 10 oktober. Circa 1 miljoen mensen staken de grens met Nederland over. Zij werden ondergebracht in kazernes, leegstaande fabrieken, in tentenkampen en bij particulieren. Dat waren tijdelijke onderkomens. Ondertussen bouwde de regering drie vluchtoorden die bestemd waren voor een langer verblijf in Nunspeet, Uden en Ede.
Romeins legerkamp
Vluchtoord Ede was het grootst. Het opvangkamp op de hei bij de Veluwse plaats kon 10.000 vluchtelingen herbergen. Het was gebouwd in de stijl van een Romeins legerkamp met twee hoofdwegen die elkaar in het midden kruisten. Daardoor ontstonden vier kwartieren met een eigen functie, drie om te wonen en één waarin magazijnen, scholen, kantoren, werkplaatsen en de kerk stonden. De leiding berustte bij J.Th.H. Mingels, een gepensioneerde kolonel van de cavalerie, en een kleine militaire staf. Voor het toezicht zorgde een groep Belgische padvinders.
Sprookjesstad
Bijzonder was dat alle barakken centrale (stoom)verwarming hadden, elektrisch licht en stromend water. De meeste huizen in Ede hadden dat niet. Een redacteur van Inter-Nos Revue, een krant van de vluchtelingen in Harderwijk, vond het een sprookjesstad. Hij bezocht het vluchtoord en schreef er een lovend artikel over.
Op 1 februari 1915 kwamen de eerste bewoners. Zij kwamen vanuit Lunteren waar ze tijdelijk ondergebracht waren. Een maand later woonden er al 2060 vluchtelingen en in juli 5340. Meer zouden er niet komen. De bewoners kregen een slaapplaats toegewezen in een van de barakken. Elke slaapbarak bestond uit slaapzalen die onderverdeeld waren in kamertjes met houten wanden. Aan de voorkant konden ze afgesloten worden met een gordijn. In elk kamertje was ruimte voor vijf personen. Een zaalchef zorgde voor de orde en een goede hygiëne.
In elk kwartier waarin vluchtelingen ondergebracht waren, was een centrale keuken waar voor drieduizend mensen eten gekookt kon worden. Daaromheen lagen enorme eetzalen van wel 60 meter lang. Nadat de bewoners met hun zaalchef in de keuken eten hadden gehaald, namen ze hier plaats. Na de maaltijd moesten ze het gebruikte serviesgoed en bestek afwassen.
Naar school
De kinderen in het vluchtoord bezochten een van de vier scholen op het terrein. Voor de twee- tot zesjarigen was er een bewaarschool (een soort crèche) en voor de zeven- tot veertienjarigen eerst het lager onderwijs en daarna vervolgonderwijs. Wie veertien jaar was, ging aan het werk en bezocht ’s avonds de avondschool. Voor de meisjes was er nog een naaischool. De Inter-Nos Revueschrijver, die op zijn rondgang ook de school aandeed, was zeer te spreken over het onderwijs. Hij zag de kinderen al bezig, ‘na den oorlog….als hope des vaderlands…aan de goede werken van den vrede’.
Het Deense dorp
Maar dat zou nog enkele jaren duren. Voorlopig hadden de kinderen vanuit het raam van hun school alleen nog uitzicht op de Edese hei en de volwassenen, als ze aan het werk waren, eveneens. De vrouwen werkten in de keuken, de wasserij of het naaiatelier, waar ze kleding maakten en verstelden. De mannen verrichten onderhoud aan de gebouwen, werkten in de schoenmakerij of de timmerfabriek. In het voorjaar van 1915 bouwden ze daar houten huisjes, die geplaatst zouden worden buiten het vluchtoord in het zogenaamde Deense dorp.
De bevolking van Denemarken had geld bijeengebracht voor de vluchtelingen met de bedoeling dat er iets van gemaakt zou worden waaraan de Belgische vluchtelingen na de oorlog nog iets hadden. De Nederlandse regering besloot dat de vluchtelingen er zelf huisjes van moesten bouwen voor de vluchtoorden Ede en Uden. Het bijzondere was dat het prefab bouw betrof: huizen waarbij zoveel mogelijk onderdelen gemaakt werden in de timmerfabriek en die op de bouwlocatie gemonteerd werden. Dit verkortte de bouwtijd en daardoor was het mogelijk dat de eerste huisjes al in juli 1915 in gebruik genomen konden worden. Naast vluchtoord Ede zijn 153 huisjes geplaatst waar in totaal 600 vluchtelingen gewoond hebben.
Vandalisme
’s Avonds en op zondag was er tijd voor ontspanning. Tijd om een boek te lenen uit de bibliotheek, gezelschapsspelletjes te spelen, een cursus Engels te volgen of naar een muziekuitvoering op het terrein te gaan. Ook konden de bewoners een wandeling maken of een naburige plaats bezoeken. Ons Leven, het krantje dat wekelijks in het vluchtoord verscheen, waarschuwde de vluchtelingen om de bomen en struiken niet te beschadigen:
‘Wie hier en daar een takje breekt in die groote bosschen meent daarmede geen groot kwaad te doen, doch hij vergeet, dat zijne daad, honderden keeren herhaald door honderden anderen wandelaars, wel wezenlijk aanzienlijke schade voortbrengt’.
Er waren ook bewoners die drinkplaatsen van schapen dichtgooiden of vernielingen aanbrachten aan de schaapskooi.
Oordarrest
Wie zich herhaaldelijk misdroeg, kon rekenen op enkele dagen of weken ‘oordarrest’. Dat gold onder meer voor brutaliteit, ongehoorzaamheid, weglopen uit het vluchtoord of dronkenschap. Dronkenschap kwam vaak voor. Bewoners bezochten drankgelegenheden op de naburige Paasberg en keerden dronken terug. Om het drankmisbruik enigszins in te dammen, besloot de leiding in april 1916 dat de Paasberg niet voor half tien ’s avonds bezocht mocht worden.
De vluchtelingen lieten zich echter ook van hun goede kant zien. Het fanfarekorps van het vluchtoord verzorgde optredens in Ede die zeer gewaardeerd werden. En in oktober 1915, toen er brand uitbrak in een boerderij op landgoed De Ginkel, was een groep vluchtelingen zo snel ter plekke met blusmateriaal dat het vee gered kon worden en de brand snel onder controle was. Het leverde hun een compliment van de burgemeester op.
Opheffing
Van de drie vluchtoorden functioneerde Vluchtoord Ede het best. Dat nam niet weg dat de regering al in september 1916 plannen maakte voor opheffing. Het vluchtoord was veel te groot en ook te duur. Vier maanden later voegde de overheid de daad bij het woord en sloot het vluchtoord. De 3300 Belgen die er nog woonden, werden ondergebracht in Vluchtoord Nunspeet. Het Deense dorp bleef bestaan. De laatste bewoners vertrokken in februari 1919, waarna de huisjes afgebroken werden en in België weer opgebouwd. Ze boden daar tijdelijk onderdak aan Belgen van wie het huis door oorlogshandelingen verwoest was.
Gedenkbord
Tijdens de oorlog stierven in Ede en Veenendaal 42 vluchtelingen, vooral jonge kinderen en bejaarden. Zij werden begraven op de rooms-katholieke begraafplaats in Veenendaal. Op 18 oktober 2014 is daar een gedenkbord onthuld waarop hun namen staan. Een blijvende herinnering aan de vluchtelingen die voor kortere of langere tijd in deze gemeenten gewoond hebben.