Vluchtoord Uden, een Belgisch dorp op de Brabantse hei
Enkele dagen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, op 4 augustus 1914, vielen Duitse legers België binnen en schonden daarmee de neutraliteit van het land. De invasie bracht een stroom vluchtelingen op gang, vooral richting Nederland. Eén miljoen Belgen staken de grens met ons land over. De meesten keerden na korte tijd weer terug, maar ongeveer 100.000 Belgen zijn tot het einde van de oorlog in Nederland gebleven. Voor hen moest huisvesting geregeld worden en dat gebeurde onder meer door de bouw van drie vluchtoorden, in Ede, Nunspeet en Uden.
Opening
Toen in Uden bekend werd dat de regering op de hei een vluchtelingenkamp wilde bouwen, was men daar niet blij mee. De gemeenteraad kwam bijeen en stemde tegen de plannen. Pas nadat de overheid toezeggingen had gedaan over de handhaving van de orde ging het gemeentebestuur akkoord.
In februari 1915 werd het vluchtoord geopend. Een regeringscommissaris had de leiding, samen met een groot aantal ambtenaren. Het opvangcentrum bestond uit drie wijken – de Westwijk, Oostwijk en Zuidwijk – met woon- en slaapbarakken, eetzalen en een centrale keuken. Verspreid over het terrein lagen winkels, een kerk, postkantoor, badinrichting, werkplaatsen en magazijnen. Er was plaats voor 10.000 vluchtelingen. Tijdens de oorlog werd het vluchtoord uitgebreid met een ziekenhuis en een bejaardenhuis.
Extra pap
Het bejaardenhuis was gevestigd in een aparte barak en bestemd voor mensen boven de 60 jaar. In de barak waren kamers gemaakt waarin maximaal vijf alleenstaanden of drie echtparen woonden. Ze waren er tevreden mee. ’s Avonds kregen ze extra pap en werken hoefde niet meer. En er gebeurden mooie dingen, want twee zestigplussers en twee zeventigplussers traden na enige tijd met elkaar in het huwelijk.
Werken bij Philips
De bejaarden hoefden niet te werken, maar de overige volwassenen wel. De mannen ontgonnen de hei of werkten in een van de werkplaatsen op het terrein, waar ze onder meer manden vlochten, meubels en borstels maakten. In de timmerfabriek zetten ze in het voorjaar van 1915 huisjes voor het Deense dorp in elkaar. Die kwamen naast het vluchtoord en konden na de oorlog meegenomen worden naar België om als tijdelijk onderkomen te dienen voor mensen van wie het huis verwoest was. De vrouwen bereidden het eten, werkten als schoonmaakster, ziekenverzorgster of winkelbediende of naaiden kleding in een atelier.
Een aantal vluchtelingen vond werk in een fabriek in de omgeving van Uden, bijvoorbeeld bij Philips. Het zoeken van een betaalde baan werd door de overheid niet gestimuleerd uit vrees dat de Belgen beslag zouden leggen op banen van Nederlanders, bijvoorbeeld van militairen die gemobiliseerd waren. Een baan zoeken was echter niet verboden.
Het Belgisch atheneum
De kinderen bezochten een van de scholen in het vluchtoord. Het lager onderwijs werd bekostigd door de Belgische regering, maar dat gold niet voor het overige onderwijs. De kosten voor het landbouw- en avondonderwijs dat in het vluchtoord werd aangeboden, kwamen voor rekening van de Nederlandse overheid en datzelfde gold voor het Belgisch atheneum dat in 1915 in Amersfoort zijn deuren opende. Vluchtelingenkinderen die ver van Amersfoort woonden en de school wilden bezoeken, namen hun intrek in een internaat bij de school.
Voetballen en wielrennen
In de avonduren en tijdens de weekenden was er tijd voor ontspanning. De vluchtelingen konden lid worden van een toneelvereniging, het fanfarekorps of een zangvereniging en lezingen bijwonen, bijvoorbeeld van J.P. Thijsse die hun van alles leerde over vogels. Het culturele leven bloeide in het vluchtoord en daar profiteerden ook de inwoners van Uden van. Zij bezochten toneeluitvoeringen in het vluchtoord en jongeren leerden er dansen.
De vluchtelingen maakten hen bekend met voetballen en wielrennen. Zij organiseerden voetbaltoernooien, waar Belgische teams streden tegen Nederlandse en legden een wielerbaan aan, waarop renners uit beide landen het tegen elkaar opnamen.
Kippen stelen
De inwoners van Uden en omgeving ondervonden ook de nadelen van de aanwezigheid van zoveel vluchtelingen, doordat zij betrokken waren bij tal van diefstallen en vechtpartijen. In oktober 1915 vochten acht Belgen op de kermis met twee inwoners van Uden. Eén van hen, waarschijnlijk een vluchteling, loste daarbij een schot. Zeven mensen werden gearresteerd.
In augustus 1918 stond voor de rechtbank in Den Bosch, zo schreef het blad De Tijd, weer ‘een der vele Belgen terecht’ die met hun ‘stroop en rooftochten’ de omgeving onveilig maakten. De man, een 27-jarige metselaar, had drie kippen gestolen en moest voorkomen. De rechtbankpresident verweet hem ondankbaarheid. ‘Lafaard’, zo beet hij hem toe, ‘waarom gaat ge niet liever je vaderland dienen?’. ‘Omdat ik niet graag doodgeschoten word’, was het onverschillige antwoord. De rechter legde hem vier maanden gevangenisstraf op, met onmiddellijke ingang.
Diefjes
Ook in het vluchtoord kwam diefstal voor. In augustus 1915 vond op klaarlichte dag een inbraak plaats in het kerkje. De dieven hadden met een ijzeren staaf het deksel van het offerblok gelicht en de inhoud meegenomen. De inbrekers werden snel opgespoord. Het bleek te gaan om twee jongens van negen en tien jaar, erg jonge dieven dus. ‘…..ik wenschte dat ze in een goed verbeteringshuis zaten’, verzuchtte een medewerker van De Tijd. Maar zo’n instelling had het vluchtoord niet.
In maart 1917 werd een Belgische vluchteling in Uden door messteken om het leven gebracht. Het is niet bekend wie de dader was.
Censuur toneelstukken
Naarmate de tijd verstreek, kwamen er steeds meer zaken waaraan vluchtelingen zich ergerden. Aan de kwaliteit van het eten bijvoorbeeld, of aan het willekeurig bij elkaar plaatsen van mensen in één woonruimte. Zo moest een vrouw met zes kinderen een kamer in een woonbarak delen met twee voor haar onbekende jongemannen.
Anderen waren verplicht om op de grond te slapen, omdat hun bedden aan de oud ijzerboer meegegeven waren. Althans, dat was te lezen in Het Vaderland, een progressief-liberale krant waarvan de medewerkers er als de kippen bij waren als er iets negatiefs te melden was over het vluchtoord. Wat daarin stond, klopte echter niet altijd. Dat bleek bijvoorbeeld in november 1915 toen een journalist felle kritiek leverde op de pastoor, omdat hij van de toneelvereniging zou eisen dat zij de toneelstukken, die zij wilden opvoeren, vooraf door hem lieten goedkeuren. ‘Ergerlijke inmenging’, vond hij dat. De journalist bleek niet goed geïnformeerd te zijn, want de pastoor bemoeide zich niet met het toneel. De hoofdredacteur van Het Vaderland bood zijn verontschuldigingen aan.
Deutschland über alles
Ergernissen gaven volgens verschillende kranten ook de Nederlandse gezinnen die in Duitsland en België woonden toen de oorlog uitbrak en als gevolg van het oorlogsgeweld terugkeerden naar Nederland. Zij werden ondergebracht in de vluchtoorden. De Belgen stoorden zich aan hun gewoonten, vooral aan die van de Duitse Nederlanders. ‘….zoo hebben we er ook als gebuur’, schreef een van hen aan Het Vaderland. ‘De vrouw zingt maar van ’s morgens: ….”Deutschland über alles. Of dit voor ons, Belgische vluchtelingen, aangenaam is dat kunt u wel begrijpen?’ Het Vaderland kreeg meer brieven met klachten, onder meer over de cultuurverschillen met de Hollandse vluchtelingen en de geringere hoeveelheden eten die voor hen beschikbaar waren. Het werd tijd dat de Belgen teruggingen naar hun eigen land. Na de capitulatie van Duitsland op 11 november 1918 verlieten de meesten het vluchtoord. Alleen de bewoners van het Deense dorp bleven nog enkele maanden. Begin 1919 braken zij hun onderkomen af en vertrokken. De huisjes namen ze mee.