De ontwikkeling van de tank tijdens de Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog introduceerden de Engelsen een nieuw wapen: de tank. De tank moest voor een doorbraak zorgen in de vastgelopen loopgravenoorlog en een snelle overwinning brengen. Het duurde echter tot eind 1917 voor de inzet van de tank succesvol was. Dat was in de slag bij de plaats Cambrai.
Project ‘Tank’
De ontwikkeling van de tank begon in 1885 toen de Amerikaanse Holt Company een tractor op de markt bracht met rupsbanden en een verbrandingsmotor. Dit model vormde in 1899 de basis voor de ‘motor-war car’, een voertuig met kogelwerende platen en twee ronddraaiende machinegeweren. Het nieuwe wapen was geschikt voor de oorlogvoering, maar de Britse legerleiding zag er niets in.
Wie er wel wat in zag, dat was Winston Churchill. Hij gaf de aanzet tot de ontwikkeling van een nieuw gevechtsvoertuig. Het project kreeg de codenaam Tank, omdat er wat betreft de vorm overeenkomst was met watertanks. Bij de totstandkoming waren niet alleen militairen betrokken, maar ook ondernemers die verstand hadden van landbouwvoertuigen. Zij vormden met elkaar het Landship Committee.
Onderzeeboot doorzagen
Het comité dacht na over de vormgeving van het nieuwe gevechtsvoertuig. Een van de leden stelde voor om een onderzeeboot overlangs door te zagen en te voorzien van rupsbanden. Een ander wilde een soort belegeringstoren maken van 15 meter hoog die op een ondergrond van 30 meter geplaatst moest worden. Deze ideeёn bleken niet uitvoerbaar, maar droegen wel bij aan de ontwikkeling van de tank.
Little Willy
Het Landship Committee stelde enkele eisen waaraan het nieuwe wapen moest voldoen, namelijk 6 km per uur kunnen rijden, in staat zijn obstakels van anderhalve meter te nemen, omgeven zijn door kogelwerend materiaal en voorzien van twee machinegeweren.
De eerste tank, de Little Willy, voldeed niet aan deze voorwaarden. Het was een soort doos, waarin bemanning, munitie en bewapening zaten en die niet harder kon dan 3,2 km per uur. Het was niet mogelijk om met dit voertuig een loopgraaf over te steken.
Mannelijke en vrouwelijke tanks
Na korte tijd kwam er een verbeterde versie, de Mark I. Deze tank kende twee uitvoeringen, een mannelijke met kanonnen en een vrouwelijke met machinegeweren. De Mark I had een gewicht van 28 ton en was 8.06 m lang. Op een verharde weg kon hij een snelheid halen van 5 km per uur, maar op een modderig slagveld met bomkraters en greppels vertraagde de snelheid tot slechts 1 km per uur. De tanks konden het voetvolk niet bijhouden. Het gevaarte was moeilijk te besturen en een langdurig verblijf in de tank was geen pretje. Het was er heet – al gauw zo’n 40 graden – en een dusdanige herrie dat de bemanning elkaar niet kon verstaan. Daarom gaven zij aan elkaar orders door via klopsignalen.
Kans op vergiftiging
Het verblijf in de tank was ook nog eens riskant, want door een gebrekkige ventilatie bleven uitlaatgassen in de tanks hangen. Het kwam zelfs voor dat soldaten bewusteloos raakten en een koolmonoxidevergiftiging opliepen. Verbeteringen waren hard nodig en die kwamen er met de Mark II, III en IV.
Tijdens de Slag aan de Somme, die in juni 1916 begon, zetten de Geallieerden voor de eerste maal tanks in. Van de 49 tanks die naar het slagveld reden, bereikten er slechts 32 de frontlijn. De overige gingen snel kapot, onder meer door technische mankementen, of werden door de Duitsers vernietigd.
Derde slag om Ieper
Ook het jaar daarop, bij de derde slag om Ieper, was de inzet van tanks nog geen succes. Ze liepen vast in de modder en de Geallieerden verloren tussen de 200 en 300 tanks in een half jaar.
Wel geslaagd was het gebruik van het nieuwe gevechtsvoertuig in de slag bij Cambrai (november-december 1917). De Engelsen zetten 476 tanks in op een front van zes mijl en boekten daarmee 10 km terreinwinst. Ze namen 8.000 Duitse soldaten gevangen. Het succes werd mede veroorzaakt door een verbeterde samenwerking tussen de verschillende legeronderdelen en door een tactische verbetering: de Engelsen gebruikten de zogenaamde ‘eenhoornformatie’, waarbij tanks niet langer in een rij achter elkaar reden, maar in groepjes van drie, gevolgd door infanteristen.
De Duitsers waren eerst onder de indruk van het nieuwe wapen, maar dat was snel over en zij namen de tanks onder vuur met granaten en anti-tankgeweren. De bepantsering van de tanks was daartegen niet bestand. Tijdens deze beschietingen kwamen veel tanksoldaten om het leven. De Mark IV, die in 1918 gemaakt werd, was pas bestand tegen het Duitse geweervuur.
In de naoorlogse jaren viel de productie van tanks bijna stil. Eerst in de jaren dertig begon de Sovjet-Unie op grote schaal tanks te maken, gevolgd door de andere grote mogendheden. Een uitzondering vormde de Verenigde Staten. Daar begon de massaproductie tijdens de Tweede Wereldoorlog.