De verschrikkingen van concentratiekamp Bergen-Belsen
Tijdens de Tweede Wereldoorlog richtten de Duitsers bij de stad Bergen een kamp in voor krijgsgevangenen. In eerste instantie sloten zij hier krijgsgevangenen op uit België en Frankrijk en na de inval in Rusland ook Russische militairen. Vanaf 1943 werd een deel van het kamp bestemd voor Joden. Tienduizenden gevangenen vonden in Bergen-Belsen de dood.
De Russische krijgsgevangenen
In 1935 lieten de nazi’s op de Lüneburgerheide bij de stad Bergen een oefenterrein aanleggen en kazernes bouwen voor de Wehrmacht. De arbeiders die aan dit project werkten, brachten zij onder in speciaal voor hen gebouwde barakken op een terrein dat grensde aan het zuidoostelijke stadsdeel Bergen-Belsen. Tijdens het eerste oorlogsjaar gebruikten de nazi’s de barakken eerst voor het onderbrengen van Belgische en Franse krijgsgevangenen en na de inval in Rusland voor 21.000 gevangen genomen Russische militairen. De Russen verbleven er onder erbarmelijke omstandigheden in zelfgemaakte tenten en kuilen, zonder sanitaire voorzieningen. Door het uitbreken van dysenterie en vlektyphus stierven 18.000 soldaten.
De bevoorrechte Joden van het Sternlager
In 1943 kreeg de SS het voor het zeggen en werden er ook Joden ondergebracht in het kamp. Het gedeelte dat voor hen bestemd was bestond uit vijf onafhankelijke deelkampen: het Sternlager, het Hȁftlingslager, het Sonderlager, het Neutralenlager en het Ungarnlager. Het Sternlager was voor joden die de nazi’s wilden uitwisselen tegen Duitse staatsburgers in het buitenland. Deze gevangenen hadden een dubbele nationaliteit of ze waren in het bezit van een visum voor Palestina, waarmee ze konden emigreren. Slechts een klein deel van deze Joden kwam daadwerkelijk vrij en kon naar Palestina of Zwitserland reizen.
De Joden in dit gedeelte van het kamp hadden enkele voorrechten: zij mochten hun kleding, dekens en een gedeelte van hun bagage houden, hoefden niet te werken en droegen geen gevangeniskleding. Mannen werden van hun vrouwen en kinderen gescheiden, maar mochten hen wel elke avond een uur zien. Door de vrij goede behandeling van deze specifieke groep Joden stond Bergen-Belsen een tijd lang bekend als een kamp waarin de omstandigheden beter waren dan in andere kampen. Het duurde niet lang voor dat beeld bijgesteld werd.
In het Sternlager zaten ook 450 Joden uit Westerbork. Zij kwamen, aldus Abel Herzberg, een van de gevangenen, terecht in 'grauw-groene barakken'. Sommige waren van steen en hadden in hun goede dagen dienst gedaan als paardenstallen, andere waren van hout’. Verschillende daken waren zo slecht dat de regen ‘naar binnen kletterde’ en er plassen op de vloer stonden.
Volgens Herzberg hadden de Joden het in Bergen-Belsen wel uit kunnen houden als er voldoende eten was geweest, er niet zo hard gewerkt hoefde te worden en er een dragelijk regime was geweest.
Mishandelingen door de SS
Maar het regime was allesbehalve dragelijk. De SS’ers die het bewind voerden, hadden vaak ervaring opgedaan in een ander kamp, waar het de gewoonte was om gevangenen te sarren en te treiteren. In Bergen-Belsen zetten zij deze praktijken voort. Ze sloegen en trapten, lieten de gevangenen urenlang op appel staan en gaven om het minste of geringste zware straffen, waarbij ze soms drie dagen achter elkaar het eten inhielden.
Lekkende daken en een meter vuilnis
Het tweede deelkamp was het Häftlingslager. De SS bracht hier zieken en bejaarden uit enkele andere kampen onder. De arme mensen kregen een plek in een compleet lege barak, zonder bedden, en werden vervolgens aan hun lot overgelaten. Medische verzorging ontbrak en daardoor stierven veel gevangenen. De SS wees daarop drie barakken aan als ‘ziekenhuis’, maar daar kon geen zorg geboden worden omdat de daken lekten en het vuil er een meter hoog stond. Naast deze twee afdelingen was er nog een Sonderlager, voor Joden met certificaten voor Palestina, een Neutralenlager, waarin Joden uit neutrale landen gevangen zaten en een Ungarnlager, voor Hongaarse Joden.
Het Frauenlager
In augustus 1944 kwam er een nieuw deelkamp bij doordat de SS op het terrein van het Sternlager een tiental kermistenten plaatste voor enkele duizenden vrouwen. Na enkele maanden woonden hier al 10.000 vrouwen. Nadat een storm in november de tenten weg had geblazen, verhuisden de vrouwen naar de barakken in het Sternlager en dwong de SS de uitwisselingsjoden hun intrek te nemen in barakken die uit Krakau aangevoerd waren.
In de winter van 1944-1945 veranderde Bergen-Belsen in een gewoon concentratiekamp en raakten de uitwisselingsjoden hun speciale voorrechten kwijt. Zij moesten ook aan het werk, in de schoenen- en kledingproductie, de keuken, het ziekenhuis of een voedselkommando. De omstandigheden in het kamp verslechterden in een snel tempo. Dat kwam door de aanvoer van duizenden nieuwe gevangenen, voedselgebrek en ziekte. Het aantal kampbewoners nam in hoog tempo toe door de aanvoer uit andere kampen. Alleen al in december 1944 en januari 1945 kwamen er uit onder meer Auschwitz en Gross-Rosen 40.000 tot 50.000 gevangenen bij. Op 1 maart 1945 zaten er 42.000 gevangenen in Bergen-Belsen en in de weken die volgden, kwamen er nog duizenden bij, onder meer uit Ravensbrück
Twee sneden brood en een halve liter soep per dag
In februari 1945 verlaagde de SS de rantsoenen en ontvingen gevangenen slechts twee sneden brood en een halve liter ‘soep’ per dag. Die soep was niet veel meer dan een kom warm water waarin wat koolblaadjes dreven. Twee keer per week kregen zij een beetje boter en een stukje worst of kaas.
In maart verlaagde de kampleiding de rantsoenen opnieuw en verstrekten zij soms dagen achtereen geen eten. Veel gevangen vermagerden snel en stierven door voedselgebrek. Of door uitdroging, want er was ook bijna geen water. Uit de kranen kwam elke dag één uur water en vaak genoeg kwam er helemaal niets uit. In geen ander kamp zijn zoveel mensen omgekomen dan in Bergen-Belsen. Alleen al tussen januari en april 1945 stierven 35.000 gevangenen, door voedselgebrek en ziektes. Anne en Margot Frank hoorden daarbij. Zij stierven waarschijnlijk in februari 1945 aan vlektyphus.
De overledenen bleven wekenlang liggen op de plaats waar ze gestorven waren, omdat het crematorium in het kamp te klein was. De SS besloot daarop de lijken te verbranden, maar stopte ermee toen het Duitse Staatsbosbeheer daarvoor geen hout meer wilde afstaan. Toen de Engelsen naderden, liet de SS gevangenen de lijken begraven in massagraven.
Enorme voedselvoorraden ontdekt door Engelsen
Op 15 april 1945 bevrijdden de Engelsen het kamp. Op dat moment waren er nog 60.000 gevangenen in leven. Maar liefst 14.000 daarvan kwamen om in de weken die volgden door de gevolgen van voedselgebrek. De Engelsen legden een waterleiding aan en sloten de kampkeukens daarop aan. In een kazerne op twee kilometer afstand van het kamp ontdekten zij ongelofelijke hoeveelheden voedsel, waaronder 600 ton aardappels, 100 ton vlees in blik, 20 ton melkpoeder en een complete bakkerij die 60.000 broden per dag kon bakken. Ook troffen zij enorme voorraden medicijnen en medische instrumenten aan. Hoeveel gevangenen hadden niet kunnen overleven als dit alles voor hen gebruikt was!
De bevrijders ontruimden het kamp en staken de barakken in brand. Alleen de massagraven herinnerden daarna nog aan het ontzettende lijden van de tienduizenden kampbewoners.