De Opkomst van Willem van Oranje
Velen zijn bekend met de Tachtigjarige Oorlog, of beter gezegd: Opstand. Deze opstand is het beste te karakteriseren als een burgeroorlog, waarin godsdienst de partijen verdeelde. Dit artikel handelt over de opkomst van Willem van Oranje en facetten van de Nederlandse politieke situatie in de vijftiende- en zestiende eeuw.
Het voorspel van de Opstand
Politieke-sociale situatie
Een veel betwiste vraag is wanneer de Nederlanden als staat of natie zijn ontstaan. Volgens Van Deursen ontstaat er in de zestiende eeuw een gevoel van eenwording. Zo’n bewering valt te betwisten. Natuurlijk zien we een zekere eenwording vanaf de zestiende eeuw, maar deze moeten we vooral zien als eenheid van gouvernement. Deze eenheid is hooguit een voorwaarde voor één samenhangende geschiedenis. De Republiek moet vooral gezien worden als een federale samenleving met autonome gewesten. Niet als een zelfstandig opererende natie. Daarnaast waren de verschillen tussen Holland en de andere gewesten groot, zowel in tijd, taal als verdienste.
De Nederlanden omvatten in de vijftiende- en zestiende eeuw de tegenwoordige staten Luxemburg, België en Nederland. De Nederlanden bestonden uit een scala van min of meer zelfstandig opererende staatjes. In het zuiden regeerde de Bourgondische hertog Filips de Schone over alle gewesten. Behalve het bisdom Luik. Boven de grote rivieren waren alleen Holland en Zeeland onderdeel van het Bourgondische rijk. Utrecht was evenals Luik een bisdom. Drenthe, Overijssel, Gelderland en een deel van Limburg waren het bezit van de hertog Karel van Gelre. Groningen was een gebied zonder orde en het land van de Friezen was aan huurlingen uit het Noorden overgeleverd.
Uiteindelijk zou Keizer Karel V, via slimme uithuwelijking van Maximiliaan van Oostenrijk, vanaf 1519 aan deze landen leiding geven. In 1555 doet hij afstand van zijn Bourgondische gebieden. Zijn zoon Filips II volgt hem op als koning van Spanje en heerser van de Nederlandse gewesten. De keizerskroon ging naar zijn broer Ferdinand.
Deze geschiedenis lijkt op het eerste oog georganiseerd en niet conflicterend. De werkelijkheid ligt anders. In deze periode is er een strijd gaande tussen het particularisme, waarin de lagere adel voorstander is van autonome gewesten, en het centralisme. Karel V was een voorstander van een gecentraliseerde staat. Een logische keuze, aangezien het van bovenaf opleggen van structuur, algemene wetten en belastingen het landsbestuur vereenvoudigen. De plaatselijke adel en bevolking zijn hier minder tevreden over als voorstander van het particularisme en de Regnum Mixtum. De burgers en lage adel wilden immers meepraten over ontwikkelingen van hun stad of gewest. Karel V wilde deze 'gemengde regering' inperken. Daarnaast werden de Nederlanden door hem en later door zijn zoon Filips II als melkstaat gezien, zodat de Spaanse oorlogen in het oosten en overzee gefinancierd kon worden. Dit geld werd binnengehaald door tolheffing, belastingen en het verbod tot particuliere muntslag. Dit leidde tot onvrede onder de bevolking.
De katholieke kerk gooide extra olie op het vuur. De grote corruptie en aflaatpraktijken zorgden al voor de 95 stellingen van Luther in 1517 en de reformaties van Calvijn sinds 1536. De volgelingen van Luther en Calvijn werden gezien als ketters en als zodanig vervolgd. De hierop volgende religieuze twisten en de onvrede met het centrale bestuur werden een explosief mengsel. De harde maatregelen die Karel V en later Filips II uitvaardigden hielpen daar niet tegen. Daarnaast zouden er vanaf 1560 steeds vaker economische recessies optreden. Die vonden hun climax in de strenge winters van 1564 en 1565, gevolgd door mislukte oogsten. Dit zou leidden tot de explosie, van zaterdag 10 augustus tot dinsdag 8 oktober werden door de Nederlanden kerken, kathedralen en kloosters vernield. Deze volkswoede ging de geschiedenis in als de beeldenstorm. Uiteindelijk zou er een georganiseerde Opstand in 1568 aanvangen met de slag bij Heiligerlee.
De opkomst van Willem van Oranje
Op 24 april 1533 werd Willem geboren als de zoon van de Willem van Nassau (de Rijke) en Juliana Stolberg, op kasteel Dillenburg in Duitsland. Willem werd luthers gedoopt. Uit de bronnen blijkt dat Willem een rustige en gelukkige jeugd genoot. Dit veranderde in 1544 drastisch met het kinderloos sterven van Willems neef René de Chalon, prins van het rijke vorstendom Orange. Volgens zijn testament zouden alle Nederlandse, Bourgondische en Zuid-Franse erfgoederen aan de oudste zoon van zijn oom Willem van Nassau toekomen. Zodoende, kreeg de jonge Willem, onder voorbehoud, het prinsdom Orange en daarmee samenhangende titel en de heerlijkheid Breda. Hiermee zou Willem een van de aanzienlijkste edelen binnen het Habsburgse Rijk worden. Zoals gezegd, onder voorbehoud, de keizer moest zijn goedkeuring geven en dat lag precair wegens de godsdienstige overtuiging van de Nassaus. Uiteindelijk kreeg Willem de vereiste goedkeuring, hij zou zijn verdere, verplicht katholieke, opleiding genieten binnen de muren van het Habsburgse hof. Daarnaast werd hij onder het voogdijschap geplaatst van Karels zus, de landvoogdes Maria van Hongarije, en Nicolaas, de hertog van Granvelle. Willems ster rees vervolgens snel, zo lezen we in de biografie van Jan Romein:
'Voorlopig echter ging alles zoals te verwachten was, naar oude adelstrant en ambtenstand. Een schitterende carrière -de zoveelste in zijn geslacht: 1551, toen hij volgens de zeden en wetten destijds op zijn 18de jaar meerderjarig geworden was: kapitein van een compagnie ruiters, 1552 bevordering tot kolonel over tien vendels Nederduitsers, in 1555 kapitein-generaal van het leger bij Givet, lid van het hoogste adviserende college, de Raad van State, en vliesridder, en vier jaar later, de functie die erfelijk was in zijn geslacht: stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht.'
Het jaar 1551 brengt Willem veel voorspoed. Behalve de toetreding tot het leger trouwt hij met de katholieke Anna van Egmond, die hem behalve drie kinderen ook veel landerijen schenkt. Hoewel de prins de overstap naar het hof van Karel ogenschijnlijk zonder problemen maakte, vergat hij zijn afkomst en plicht tegenover het huis Nassau niet. In het bijzonder in de jaren 1559, toen zijn vader stierf en hij aantrad als hoofd van de Nassause dynastie. Dit blijkt niet alleen uit Swarts en Romeins biografieën, maar ook uit zijn handtekening 'Guillaume de Nassau' en het vervangen van Renés lijfspreuk 'Je maintiendray Chalons' in 'Je maintiendray Nassau'. Ofschoon de titel van Chalons; prins van Oranje, beduidend in hoger aanzien stond.
Tot zover is er geen reden om te denken dat er een breuk tussen Filips II en Willem zou ontstaan. Dat blijkt uit zijn benoeming tot Raadslid en stadhouder in 1559. In 1561 was er niets veranderd, waarom zou Filips anders Oranje benoemen tot gouverneur van Franche-Comté? Bedenkingen ten opzichte van Willems betrouwbaarheid had hij kennelijk niet. Pas enkele maanden later veranderde de richting van Willems loopbaan drastisch.
De breuk met Brussel
Het toezicht van Maria van Hongarije -sinds 1559 was Margaretha van Parma landvoogdes- en de hertog van Granvelle kon niet voorkomen dat Willem ontvankelijk was voor geluiden van de Reformatie. Na de dood van zijn eerste vrouw hertrouwde hij al snel in 1561, ditmaal met de Lutherse Anna van Saksen. Om zijn goede positie aan het hof te waarborgen bleef hij in eerste instantie katholiek. Wel stond Willem in zijn eigen gebieden godsdienstvrijheid toe, wat hem uiteindelijk in een ongemakkelijke spagaat zou brengen. Het huwelijk met Anna dwong Willem om kritischer te kijken naar de vervolging van protestanten. Volgens Willems biograaf K.W. Swart is dit een van de redenen van Willems breuk met het katholicisme. Willem kon namelijk eerder huwen met de katholieke achternicht van Filips II: Renée de Lorraine.
De eerste scheurtjes tussen het katholicisme van Filips en Willems scepsis vertonen zich in juli 1561. De vervolgingen van Filips gingen onverminderd door. De prins schreef met Lamoraal I, graaf van Egmont een brief. In deze brief smeekten beiden de koning om de vervolgingen minder hard voort te zetten. Daarnaast werd de prins in steeds hogere mate geacht door de Duitse hoven, terwijl zijn aanzien bij de Habsburgers verder afnam. Sterker nog, Willem kreeg het gevoel dat hij concrete steun genoot bij de machtige Duitse vorsten. Dit moedigde hem aan om de leiding van oppositie in de hoge adel van de oudere Egmont over te nemen binnen de Raad van State. Door gesprekken kwam Willem tussen 1563-1564 tot de conclusie dat dwang niet genoeg was om de ketterijen te onderdrukken. Enerzijds kon hij niet anders, als echtgenoot van een lutherse prinses en vorst van vele hugenoten. Aan de andere kant kreeg Willem het gevoel dat het katholicisme niet de ware godsdienst was. Door dit inzicht gaf hij de calvinisten in zijn land beperkte godsdienstvrijheid. Sinds 1564 ging Willem zich bemoeien met de situatie van de Habsburgse Nederlanden. Dit lezen we in zijn rede op oudejaarsavond van datzelfde jaar waarin hij ageerde tegen vorsten die het geweten van hun onderdanen aantastten. Filips weigerde hierop concessies te doen, wat Willem juist sterkte in zijn besluit om door te gaan met zijn vreedzame verzet. Vervolgens bleef Willem de functie van de Staten-Generaal benadrukken als specifiek orgaan dat de onrust van de bevolking kon bezweren. Filips moest hier niets van weten en beval, na zijn ongelukkig ervaringen in 1557-1558, dat dit lichaam nooit meer bijeen zou komen.
Zelfs in 1566, het jaar waarin de politieke godsdienstcrisis tot volledige uiting kwam, bleef Oranje bij zijn rol van de kritische, maar toch loyale edelman. De reactie van de landvoogdes op het smeekschrift van de lage edelen uit de Nederlanden moedigde dit aan. Maria van Hongarije stond beperkte godsdienstvrijheid toe en zou de rechten van de lage edelen gedogen, tot er antwoord van haar broer zou komen. Ondertussen hoopte Oranje hulp te krijgen van de Duitse vorsten om druk op Filips uit te oefenen. Echter gaven geen van de edelen thuis, Oranje had zijn invloed op de edelen danig overschat. Het zelfvertrouwen van de prins moet in 1567 op een dieptepunt gezeten hebben toen hij hoorde van de oprukkende hertog van Alva om de orde in de Habsburgse Nederlanden met harde hand te herstellen. Het antwoord van Filips was allesbehalve bevredigend.
Toch zou Willem pas in 1568 beslissen om de strijd opnemen tegen Alva en zijn onderdanen te beschermen. De lange twijfel komt voort uit zijn angst veel te verliezen, zijn aanzien en land. Vanuit Duitsland hield de prins koppig vast aan zijn ideaal van de vreedzame verzoening met de koning. Oranje zond zelfs, eerder dat jaar, de olijftak naar Alva en bood zijn diensten aan. Hieruit blijkt wel hoe ver Willem moest -of wilde?- gaan om twee kampen te dienen.
Ondanks Willems goede bedoelingen werden zijn goederen verbeurd verklaard en werd zijn oudste zoon Filips ontvoerd. Hiermee liet de koning hem geen andere keus dan te strijden tegen zijn vorst. De eerste slag was bij Heiligerlee, in 1568 het jaar waarin zijn broer Adolf sneuvelde. Ondertussen trok zijn andere broer, Lodewijk, Groningen binnen. Het enige dat Willem moest bedenken was de juiste verantwoording voor zijn gewapende opstand tegen zijn soeverein. Israël verwoordt deze verantwoording zeer doeltreffend:
'''Vrijheid'' werd door Willem de Zwijger en zijn propagandisten verheven tot het centrale rechtvaardigende beginsel van de Opstand tegen Spanje. In zijn traktaten tot 1568, waarin hij uitlegt waarom hij de wapenen opneemt tegen de wettige heerser over de Nederlanden verwijst Willem aan de ene kant naar de schending door de Spaanse koning van de ''vrijheden en privileges'' van de gewesten, waarbij hij het woord ''vrijheid'' in beperkte zin gebruikt. Daarnaast werpt hij zich op als verdediger van de ''vrijheid'' in de abstracte, moderne zin. Hij stelde dat het volk ''vrijheid'' genoot in vroeger tijden maar nu in ''ondraaglijke slavernij'' terneer werd gedrukt door de koning van Spanje.'