De vervolging van Jehova's Getuigen tijdens de oorlog
Jehova’s Getuigen behoorden na de machtsovername van de nazi’s tot de eersten die in concentratiekampen werden opgesloten. Hitler verbood hun organisatie in 1935, omdat zij zich verzetten tegen het nationaalsocialisme. In Nederland werd de Vereeniging van Bijbelvorschers, zoals de Jehova’s Getuigen toen heetten, al op 29 mei 1940 verboden. In totaal 130 Nederlandse Getuigen kwamen om in een concentratiekamp.
Paarse driehoek
Vrij snel nadat Adolf Hitler in Duitsland aan de macht was gekomen, begon de vervolging van Jehova’s Getuigen. Zij wilden niet in het leger dienen, weigerden volksliederen te zingen en de Hitlergroet te brengen en accepteerden geen baan in de oorlogsindustrie. Bovendien protesteerden zij tegen het nationaalsocialisme. Tijdens een internationaal congres in 1934 stuurden Jehova’s Getuigen maar liefst 20.000 brieven naar Hitler, waarin zij hun afkeer van de nationaalsocialistische ideologie aangaven.
In 1935 verbood Hitler de organisatie van Jehova’s Getuigen. De leden zetten hun activiteiten ondergronds voort; sommigen vluchtten naar Nederland. Veel leden werden opgepakt en opgesloten in concentratiekampen, waar ze een paarse driehoek op hun kleding kregen. De nazi’s ontnamen hen soms hun kinderen en plaatsten die in een nationaalsocialistisch gezin.
Afzweringsverklaring
Wie gearresteerd was, kon na enkele maanden weer vrijkomen als hij een afzweringsverklaring tekende. Daarmee verklaarde hij het geloof tot dwaalleer, beloofde hij zich los te maken van de geloofsgemeenschap en zijn geloofsgenoten aan te geven. Slechts weinig arrestanten tekenden. Enerzijds had dit te maken met trouw aan de beginselen, maar ook de sociale controle speelde een belangrijkere rol. Wie tekende, werd als een verrader beschouwd en genegeerd. Dat maakte het verblijf in de tijd die hem nog restte in het kamp extra zwaar.
Aanvankelijk zaten Jehova’s Getuigen in aparte barakken om te voorkomen dat ze hun geloof verbreidden, maar toen bleek dat zij volop diensten belegden en Bijbelstudies hielden, beëindigden de nazi’s hun isolering. In Duitsland zijn uiteindelijk 10.000 Jehova’s Getuigen gearresteerd. Van deze groep belandden 2.000 mensen in een concentratiekamp, vooral in Sachsenhausen en Ravensbrück; niet minder dan 1.200 Getuigen kwamen om.
Bijbelvorschers
Nederland telde slechts 500 Jehova’s Getuigen in mei 1940. Toch verbood de bezetter de organisatie, die toen nog Vereeniging van Bijbelvorschers heette al op 29 mei en liet het hoofdbureau in Heemstede sluiten. Drukpersen werden in beslag genomen en de Bijbelvorschers mochten geen diensten meer beleggen. De Getuigen stoorden zich daar echter niet aan en gingen gewoon door met preken en evangeliseren. Zij hingen aanplakbiljetten op met teksten als ‘Gods getuigen vervolgen is een misdaad’ en ‘Jehova zal de vervolgers straffen met eeuwige vernietiging’.
Net als in Duitsland leidde deze weinig meegaande houding tot arrestaties. Tot eind april 1941 pakte de Sicherheitspolizei (Sipo), samen met Nederlandse agenten, 113 mensen op. Ook W.H. Kuik, een rondreizende prediker, hielp daarbij. Hij was gearresteerd en vrijgekomen nadat hij de afzweringsverklaring had getekend. Kuik hanteerde de leus: ‘Ik zal heel Rotterdam en Schiedam uitkammen, zodat er geen Jehova’s Getuige meer overblijft’. De ex-Jehova assisteerde ook bij het gevangennemen van Joden en illegale werkers. Na de oorlog kreeg hij een gevangenisstraf van vijftien jaar.
Wie opgepakt was, werd verhoord, in de hoop dat hij namen van geloofsgenoten door zou geven. De meeste Jehova’s Getuigen hielden hun mond. Dat viel Willy Lages, hoofd van de Sipo en de SD, op. Volgens hem liet 90% van de Jehova’s Getuigen niets los tijdens verhoren, terwijl maar een klein percentage van andere groeperingen dit op kon brengen. De Getuigen lieten zich leiden door de woorden van Jesaja 51:12: ‘Wie zijt gij dat gij bevreesd zou zijn voor een sterfelijk mens?’ Hun standvastigheid en de onwil om niet voor de bezetter te zwichten, inspireerde veel Nederlanders met als gevolg dat tijdens de oorlog het aantal Getuigen toenam tot 3100.
Betje Honders
Aan het einde van 1941 waren al 241 Jehova’s Getuigen gearresteerd. Zij kwamen in kamp Amersfoort of in Vught terecht. In Vught hielden zij in het geheim Bijbellezingen en erediensten. Vanuit deze kampen werden zij doorgevoerd naar Duitse kampen. Daar waren zij vaak het mikpunt van plagerijen en mishandelingen, omdat ze volhardden in hun geloof. Een van de slachtoffers was Betje Honders uit Utrecht. Deze in 1910 geboren vrouw woonde op 6 september 1941 een doopdienst bij, die verraden werd aan de SD. De SD arresteerde 29 Getuigen, onder wie de 31-jarige Betje.
Zij werd opgesloten in het Oranjehotel in Scheveningen en in oktober op transport gesteld naar Ravensbrück. Ook daar bleef Betje trouw aan haar geloof en weigerde bepaalde werkzaamheden uit te voeren, zoals het naaien van kleding voor Duitse militairen. Waarschijnlijk om die reden volgde in de herfst van 1942 overplaatsing naar Auschwitz, waar ze in maart 1943 overleed.
Tijdens de oorlog zijn in Nederland ongeveer 500 Jehova’s Getuigen gearresteerd. Ruim 300 van hen kwamen in een concentratiekamp terecht en daarvan stierven 130 mensen door ziekte, ontbering of de kogel.