Handelsposten van de VOC op Ceylon
Het peervormige eiland Ceylon, gelegen voor de zuidkust van India in de Indische Oceaan, staat sinds het jaar 1972 bekend als Sri Lanka. Gedurende de zestiende tot en met de achttiende eeuw was Ceylon van groot belang bij de handel in kaneel en door haar gunstige ligging aan diverse handelsroutes werd het eiland door vele buitenlandse handelaren bezocht. Ceylon wordt in het zuidwesten van India gescheiden door de Golf van Mannar en in het noordwesten door Straat Palk en ten noordoosten van Ceylon waren de Bengalen (bestaande uit de huidige landen West-Bengalen en Bangladesh) gelegen.
Inhoud
Overzicht handelsposten
Vanwege de strategische ligging van het eiland Ceylon aan onder andere de Golf van Bengalen en de Golf van Mannar dreef de VOC hier al sinds het begin van de zeventiende eeuw handel. Waar de VOC in eerste instantie voet aan wal zette in het noorden van Ceylon, werd de zuidelijke stad Galle in het jaar 1640 uitgeroepen tot het eerste bestuurscentrum van het eiland (Commandement Galle), om rond het jaar 1660 te worden verplaatst naar het noordwesten. Halverwege de zeventiende eeuw had de VOC een dusdanig groot aantal handelsposten op Ceylon dat ze besloot de noordelijke en westelijke handelsposten van elkaar te 'scheiden' door ze ieder onder een eigen bestuur te plaatsen. De westelijke handelsposten werden onder leiding van de Provincie Colombo geplaatst en de noordelijke handelsposten kwamen onder leiding van Commandement Jaffnapatnam.
Commandement Galle
Begin zeventiende eeuw was de zuidelijke stad Galle één van de belangrijkste handelscentra van Ceylon en om te voorkomen dat buitenlandse handelaren er te veel invloed zouden krijgen besloot de VOC er in 1640 een handelspost te openen. Aangezien de VOC grootse plannen had met Ceylon werd besloten dat het comptoir in Galle onder leiding kwam te staan van een eigen commandeur, waarna de officiële naam van de plaats Commandement Galle werd. In de loop der jaren bleek de handel op Ceylon een daverend succes en de VOC opende in hoog tempo meerdere handelsposten op het eiland. Omdat de haven van Galle hemelsbreed het dichtste bij de Republiek lag besloten de Heeren XVII dat Ceylon de tweede haven werd (naast Batavia) die in rechtstreekse verbinding stond met het thuisland. Halverwege de zeventiende eeuw verplaatste de handel zich van het zuiden van Ceylon meer naar het noorden en westen en het Commandement Galle begon haar belang te verliezen. In 1656 werd het bestuurscentrum van Galle verplaats naar Colombo en Jaffnapatnam en hoofdcomptoir Galle ging de toekomst tegemoet als comptoir Galle en was alleen nog van belang als haven naar de Republiek.
Comptoir Matara
Om meer invloed in Galle te kunnen uitoefenen besloot de VOC al snel om een handelspost te openen op het naast gelegen schiereiland Matara. In het bestaande Fort Matara werd een garnizoen gevestigd en de handelspost verdiende haar geld door te handelen in kaneel en olifanten. Na de vernietiging van Fort Matara besloot men een nieuw fort te bouwen dat de naam Redoute van Eck kreeg.
Provincie en hoofdcomptoir Colombo
Naarmate de handel in de zuidelijke stad Galle terug begon te lopen nam de handel in de stad Colombo, gelegen in het westen van Ceylon, met sprongen tegelijk toe. Aangezien de VOC al sinds het begin van de zeventiende eeuw een graag geziene gast in de westelijke handelsgebieden van Ceylon was besloot ze er een handelspost te openen. De eerste handelspost in het westen werd gevestigd in de stad Colombo, maar in welk jaar het comptoir precies haar deuren opende was onbekend. In 1656 was de handel in Colombo in ieder geval van een dusdanig groot belang dat de VOC besloot haar bestuurscentrum van het zuidelijke Galle te verplaatsen naar het westelijke Colombo, waarna het gebied officieel Provincie Colombo werd genoemd. Het gelijknamige comptoir werd aangewezen als hoofdcomptoir en zetel van de gouverneur en was naast de handel in kaneel tevens verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de handelsposten die waren gelegen in de plaatsen Negombo, Calpentijn, Tuticorin en Cochin. De handelspost werd in het jaar 1796 overgedragen aan de Engelsen nadat de Fransen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren binnen gevallen.
Comptoir Negombo
Het comptoir in Negombo was op ongeveer 40 kilometer ten noorden van hoofdcomptoir Colombo gelegen en was vernoemd naar de Negombo Lagune waar ze aan grensde. Het gebied rondom de stad Negombo stond bekend om de vele mangrovebossen en kokospalm-plantages; waarvan de VOC er in de loop der jaren een hoop in bezit wist te krijgen. Het comptoir was belangrijk bij de handel in kokosproducten en -vruchten, de inkoop van kaneel en de export van olifanten die in de nabij gelegen mangrovebossen werden gevangen en door de lokale bevolking werden getemd.
Comptoir Calpentijn
Het eiland Ceylon stond vooral bekend om de uitzonderlijk goede kaneel die er was te verkrijgen en de VOC deed er dan ook alles aan om het handelsmonopolie op kaneel in handen te krijgen. Dit streven deed haar besluiten om een handelspost op het kleine schiereiland Calpentijn (vandaag de dag Kalpitiya genoemd), gelegen voor de westkust van Ceylon, te openen. Over de handelspost zelf was weinig bekend behalve dan dat ze handelde in kaneel van uitzonderlijk hoge kwaliteit en werd beschermd door het gelijknamige Fort Calpentijn.
Comptoir Tuticorin
Door de Golf van Mannar gescheiden van Ceylon en gelegen op het vasteland van het zuidelijke deel van India was handelspost Tuticorin gevestigd. Gezien de verkoop van parels, die voor de kust van Tuticorin werden gevonden, besloot de VOC hier in 1658 een kleine handelspost te vestigen, maar het was niet duidelijk tot wanneer de handelspost actief was.
Comptoir Cochin
Wanneer het comptoir te Cochin, gelegen op de zogenaamde Malabarkust (zuidwestkust) van India, precies werd geopend was niet duidelijk maar de handelspost was van belang bij de handel in peper en kaneel. In 1663 werd de handelspost overgedragen aan de gouverneur van de Malabarkust, die er direct zijn zetel en hoofdcomptoir van maakte.
Commandement Jaffnapatnam
In hetzelfde jaar dat comptoir Colombo werd omgevormd tot de Provincie Colombo werd er in de noordelijke plaats Jaffnapatnam (vandaag de dag Jaffna genoemd) een nieuwe handelspost geopend. Aangezien de VOC in het noorden net zo veel invloed wilde hebben als in het westen en zuiden werd comptoir Jaffnapatnam in 1660 omgevormd tot Commandement Jaffnapatnam en kreeg een eigen commandeur die verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken. Het commandement werd verdedigd door de forten Jaffna en Hammershiel en hield zich bezig met de inkoop van katoenen kleding, parels en olifanten; die met name naar het tegenoverliggende India werden geëxporteerd. Onder de verantwoording van de commandeur van Jaffnapatnam viel niet alleen de gelijknamige handelspost maar ook de handelsposten die waren gelegen in de plaatsen Manaar, Trincomalee en Batticaloa.
Comptoir Manaar
Comptoir Manaar (vandaag de dag Mannar genoemd) was gelegen op het gelijknamige schiereiland Manaar (Mannar-eiland), in het noorden van Ceylon. Op het eiland zelf werd vooral in vis en parels gehandeld en op de kust van het 'vasteland' kocht de VOC rode verfstoffen (die werden gebruikt voor het verven van textiel en katoen) en olifanten in. De handelspost werd in 1658 geopend en verdedigd door het gelijknamige Fort Manaar, maar het was niet duidelijk wanneer de handelspost werd gesloten.
Comptoir Trincomalee
De handel in katoenen kleding, kaneel, hout en betelnoten (ook wel areek genoemd) bracht de VOC naar de noordelijke plaats Trincomalee en ze opende er al snel een handelspost. Met name de betelnoten waren erg geliefd aangezien de inwoners van de Indische Archipel deze massaal kauwden vanwege hun stimulerende werking. In de omgeving van de handelspost waren in totaal zes forten gelegen welke allemaal in handen waren van de VOC. Wanneer het comptoir precies werd geopend en tot welk jaar ze in bedrijf was, was niet bekend.
Fort Batticaloa
Toen de Engelsen halverwege de zeventiende eeuw handel gingen drijven op Ceylon besloot de VOC het Fort Batticaloa, in de gelijknamige stad Batticaloa en nabij Trincomalee, toe te eigenen. Het fort, dat oorspronkelijk in 1628 door de Portugezen was gebouwd om de Nederlandse handelaren op afstand te houden, was in de loop der jaren in verval geraakt en werd door de VOC in 1665 volledig in ere hersteld. Het garnizoen dat in het fort werd gelegerd had alleen de taak de Engelsen in de gaten te houden en er werd dan ook geen handel gedreven. Het fort bleef tot eind zeventiende eeuw Nederlands bezit waarna het uiteindelijk aan de Engelsen werd overgedragen toen zij de macht op Ceylon overnamen.
Ontdekkingsreiziger en opperkoopman Cornelis Houtman /
Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)De 'ontdekking' van Ceylon
Begin zestiende eeuw waren de Portugezen de eerste Europeanen die voet aan land zetten in Ceylon en bij het bereiken van de zeventiende eeuw was het slechts één enkel koninkrijk gelukt om de Portugezen buiten de deur te houden. Het koninkrijk Kandy, gelegen aan de zuidoostkust van Ceylon, was door de Portugezen zeer gewild omdat de kwaliteit van de kaneel uit deze regio ongeëvenaard was.
Handelsmogelijkheden op Ceylon
Ruim drie jaar voor oprichting van de VOC bevoeren diverse Nederlandse compagnieën de Aziatische wateren met het doel handel te drijven en handelsnetwerken op te bouwen. Zo vertrokk er in 1599 een tweetal schepen, genaamd de Leeuw en de Leeuwin welke beide eigendom waren van de Veerse Compagnie, uit de haven van de Indonesische stad Atjeh om handel te drijven op de Golf van Bengalen, maar beide schepen werden al snel na het verlaten van de haven overvallen. De Nederlandse opperkoopman en ontdekkingsreiziger Cornelis Houtman (1565-1599), die de leiding had over de expeditie, besloot koes te zetten naar het onbekende eiland Ceylon met het doel de gestolen voorraden weer aan te vullen, maar had geen idee in welke haven hij voor anker moest gaan. Dit probleem werd opgelost toen de Nederlanders een passerend Aziatisch schip wisten te overvallen en van de bemanning te horen kregen dat het goed handelen was in de steden Matecalo en Trincomalee, beide gelegen aan de oostkust van Ceylon. Houtman zette koers naar het noorden maar wist door de de sterke tegenwind die er in die periode waaiden geen van de beide plaatsen te bereiken. Na diverse mislukte pogingen besloot hij terug te keren naar de haven van Atjeh.
Kennismaking met Kandy
Naar aanleiding van de informatie die Houtman had gekregen van de Aziatische handelaren was de Nederlandse zeevaarder Joris van Spilbergen (1568-1620) de volgende die mocht proberen Ceylon te bereiken en op 5 mei 1601 voer hij met de schepen de Lam, de Ram en het Schaap uit. Op 31 mei 1602 zette Van Spilbergen voet op Ceylon waarbij hij (vermoedelijk) voor anker was gegaan in de haven van de stad Santhamuruthu, gelegen op de oostkust van Ceylon in het toenmalige koninkrijk Kandy. Kandy was het enige koninkrijk van Ceylon dat de Portugezen buiten de deur had weten te houden en koning Vimala Dharma Suriy (geboorte- en overlijdensdatum onbekend) was dan ook maar wat blij met de komst van de Nederlanders. Van Spilbergen en zijn dienaren werden vorstelijk onthaald waarna de heren spraken over politiek, religie en handel. Om aan te tonen hoe goed de kwaliteit van de kaneel in zijn regio was gaf koning Suriy Van Spilbergen een kleine hoeveelheid cadeau, wat een zeer kostbaar geschenk was omdat de koning alle kaneel in de hele regio liet vernietigen om de Portugezen te dwarsbomen. Na een goed gesprek en wat te hebben gehandeld lichtte Van Spilbergen het anker en zette koers terug naar huis.
Een eerste overeenkomst
Naar aanleiding van de brieven van Van Spilbergen besloot de VOC om direct na haar oprichting de Nederlandse kapitein en viceadmiraal Sebald de Weert (1567-1603) naar Ceylon te sturen en op 31 maart 1602 voer deze uit. In november van hetzelfde jaar voer De Weert de haven van de grote handelsstad Batticaloa binnen en werd - net als van Spilbergen - vriendelijk ontvangen door koning Suriy van Kandy. In tegenstelling tot Van Spilbergen had De Weert duidelijke instructies gekregen om een handelsovereenkomst te sluiten en hij voegde dan ook meteen de daad bij het woord. In ruil voor het handelsmonopolie op kaneel en het recht een permanente handelspost te vestigen moest de VOC de koning van Kandy helpen bij het verjagen van de Portugezen uit Ceylon. Na ondertekening van de overeenkomst keerde De Weert terug naar Atjeh om de aanval op het Portugese bolwerk in de zuidelijke stad Galle, voor te bereiden. Op 3 april 1603 was De Weert terug, dit keer vergezeld door de schepen de Vlissingen, de Ter Goed en de Zierikzee.
Joris van Spilbergen en de koning van Kandy in 1602 /
Bron: Onbekend, Wikimedia Commons (Publiek domein)
De koning van Kandy was afhankelijk van de hulp van de VOC, wilde hij de Portugezen kunnen verdrijven, en de VOC was op haar beurt afhankelijk van de koning van Kandy, wilde ze kunnen handelen in kaneel. Ondanks dat beide partijen elkaar dus keihard nodig hadden verliep het contact uiterst moeizaam.
Een gruwelijk misverstand
Bij de aanval op Galle wisten de Nederlanders een viertal Portugese schepen buit te maken, maar toen De Weert weigerde de bemanning zonder pardon te vermoorden of uit te leveren aan de koning (wat gelijk stond aan moord), kregen hij en koning Suriy een hoogoplopende ruzie. In de hoop de gemoederen tot bedaren te brengen nodigde De Weert de koning van Kandy uit om bij hem aan boord van zijn schip de zaken uit te komen praten, maar de koning van Kandy dacht dat de Nederlandse viceadmiraal samenwerkte met de Portugezen en sloeg de uitnodiging af. Hierop verloor De Weert zijn zelfbeheersing en schreeuwde de koning, die op het strand stond, vanaf zijn schip de meest vreselijke verwensingen toe en eindigde met de woorden dat hij verdere Nederlandse hulp wel kon vergeten. De koning gaf hierop zijn troepen het bevel De Weert (desnoods met geweld) van boord te halen maar tijdens de worsteling die volgde werd De Weerd gedood door een klap op zijn hoofd. Toen de bemanning van de Weert, die ook op het strand stonden, door kregen wat er aan boord gebeurde, werden zij besprongen door de troepen van de koning. Maar weinig Nederlanders konden na dit incident navertellen wat gebeurd was en volgens de koning van Kandy berustte het hele voorval op een gruwelijk misverstand. Een misverstand waar hij enige tijd later alsnog zijn excuses voor aanbood.
Nieuwe poging
Na het misverstand duurde het zeven jaar voor er weer een Nederlands schip voor anker ging in de haven van Batticaloa en dit keer was het de beurt aan onderkoopman Carolus de Lannoy (geboorte- en overlijdensdatum onbekend) om een handelsovereenkomst te sluiten. Koning Suriy was inmiddels opgevolgd door koning Senarat (geboorte- en overlijdensdatum onbekend) en hij was maar wat blij dat de Nederlanders de weg naar zijn koninkrijk weer hadden gevonden. Beide partijen werden het al snel eens om de handelsovereenkomst, zoals deze was gesloten door hun voorgangers, in ere te herstellen. Maar ondanks de toezegging van De Lannoy moest de opvolger van koning Senarat - Rajasingha II (geboorte- en overlijdensdatum onbekend) - de VOC in 1637 nogmaals op de overeenkomst wijze voor ze ook daadwerkelijk in actie kwam. De Portugezen hadden inmiddels de stad Batticaloa weten te bezetten en op 10 mei 1638 verscheen admiraal Adam Westerwold (geboorte- en overlijdensdatum onbekend) voor de kust van de stad waarna de troepen van koning Rajasingha II aanvielen over land. Al op 14 mei 1638 gaven de Portugezen zich over waarna de VOC Fort Batticaloa bezette door er een garnizoen van 100 man te plaatsen.
Vertaalfout
Nu de VOC haar deel van de overeenkomst was nagekomen werd het officiële handelsverdrag tussen beide partijen op 23 mei 1638 ondertekend. De VOC kreeg het recht om de kaneel die in Kandy werd verbouwd via de koning in te kopen en daarnaast zouden de forten in het gebied - op verzoek van de koning - door een garnizoen van de VOC worden bezet. De kosten voor het garnizoen zouden worden betaald door de koning van Kandy. Helaas bleek al snel na ondertekening van het document dat in de vertaling die de VOC had ontvangen de belangrijke regel 'op verzoek van de koning' ontbrak waardoor de VOC de forten wel in bezit nam, maar naderhand niet meer terug gaf. Dit leidde al spoedig tot scheve gezichten en in de twee jaar die volgden bleef koning Rajasingha II dan ook aandringen op een herziening van de overeenkomst. In 1640 kreeg de koning van Kandy eindelijk zijn zin, maar al spoedig bleek dat hij weer aan het kortste eind trok. De VOC was bereid de koning zijn forten terug te geven, mits hij alle kosten vergoedde die de VOC had gemaakt - én nog moest gaan maken - voor het verdrijven van de Portugezen. De koning van Kandy stelde hier als eis tegenover dat ze wederom een gezamenlijke aanval zouden uitvoeren op het Portugese bolwerk in Galle en de VOC ging akkoord mits ze na betaling van alle schulden één fort na keuze mocht behouden, als dank voor al haar moeite.
Uitbreidingen
Ondanks een gedwongen wapenstilstand in de jaren 1641 tot en met 1651 hield de VOC woord en bleef de koning van Kandy helpen met het verdrijven van de Portugezen. Mede door de successen die beide partijen gezamenlijk boekten werd het contact tussen de koning en de VOC aanzienlijk beter.
Galle en Matara
Aangezien de koning weinig keuze had ging hij akkoord met de overeenkomst en op 8 maart 1640 opende de VOC de aanval over zee op de Portugese stad Galle. Toen de troepen van de koning de stad op 11 maart ook nog vanaf landzijde aanvielen gaven de Portugezen zich op 13 maart, zonder al te veel verzet, over. De Portugese gevangenen werden ontwapend en overgebracht naar de nabij gelegen Malabarkust, welke deels in Portugese handen was, waarna de VOC Fort Galle innam door er een garnizoen van 200 man te vestigen. Nadat de rust in Galle was teruggekeerd betaalde koning Rajasingha II een deel van zijn schuld aan de VOC af, maar de VOC gaf hem alleen het fort in Trincomalee terug en schond hiermee de overeenkomst. In juli 1640 nam de koning van Kandy wraak door acht VOC-beambten om het leven te brengen waarna het nog drie jaar duurde voor de verhoudingen tussen de beide partijen weer enigszins hersteld waren. In de tussentijd besloot de VOC haar positie in Galle te versterken door ook op het nabij gelegen schiereiland Matara een handelspost te openen, strategisch gelegen op een hoek van het eiland deels ingeklemd door de zee en deels door de rivier (Ganga) Nilwala. Aan landzijde werd de handelspost beschermd door een stenen verdedigingsmuur en mede door haar goede ligging was het comptoir een onneembare vesting.
Jacht op de Portugezen
Eind 1640 namen de Portugezen wraak door de Nederlandse handelspost in Negombo in te nemen, maar voor de VOC de kans kreeg om het comptoir te heroveren werd de Tienjarige Wapenstilstand (1641-1651) tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Portugal getekend. De VOC kon nu geen aanval meer doen zonder de wapenstilstand te schenden en hield zich de komende tien jaar dan ook vooral bezig met het uitbreiden en verstevigen van haar handelsnetwerk. In 1654 besloot de VOC de rust op de Malabarkust te verstoren door de Portugezen gedurende de maanden april en mei voortdurend onder vuur te nemen en na twee maanden bleek de VOC 45 Portugese schepen te hebben vernietigd. Door deze actie was het de Nederlanders gelukt de Portugese aanvoerroute vanaf de Malabarkust naar Ceylon af te snijden, waarna een overwinning binnen handbereik lag. Eind dat jaar arriveerde er 1200 man versterking vanuit Batavia en de Nederlanders zetten de strijd tegen de Portugezen onverminderd voort. In mei 1656 veroverden de VOC met behulp van de troepen van de koning van Kandy de zuidwestelijke stad Colombo, waarna het bijbehorende fort aanzienlijk werd verklein zodat ze beter te verdedigen was in de toekomst.
Nederlands Ceylon
Vanaf 1658 richtte de VOC zich op het verdrijven van de Portugezen uit de noordelijke gebieden van Ceylon en namen onder andere de plaatsen Tuticorin en Manaar in. Het volgende doel was het veroveren van de belangrijkste noordelijke handelsstad Jaffnapatnam waarbij het de VOC lukte om eerst het kleine Fort Hammershiel in bezit te krijgen. Door de aanvoerroute tussen het de Portugese gebieden en het Fort te blokkeren werden de Portugezen gedwongen om zich na een beleg van twee weken over te geven wegens een gebrek aan drinkwater. Na de inname van Hammershiel volgde het blokkeren van de aanvoerroute naar Jaffnapatnam en in juni 1658 kwamen de Portugezen in de stad zonder voorraden te zitten, waarna ze zich al snel overgaven. Nu de Nederlandse verovering van Ceylon compleet was besloot ze zich op het veroveren van de nabij gelegen Malabarkust te richten, mede om te voorkomen dat de Portugezen vanaf daar een nieuwe poging zouden doen om Ceylon in handen te krijgen. Mede door de goede contacten die de ambitieuze gouverneur Rijckloff van Goens (1619-1682) had met de Heeren XVII werd Ceylon het tweede overzeese gebied (naast Batavia) dat in rechtstreekse verbinding stond met het thuisland. Hetgeen betekende dat er twee tot drie keer per jaar een handelsvloot met Nederlandse goederen rechtstreeks vanuit de Republiek naar Ceylon werd gestuurd om daar te worden gecontroleerd en verkocht.
Het koloniale wapenschild van het eiland Ceylon /
Bron: ngw.nl, Wikimedia Commons (Publiek domein)Neergang
Aan al het goede komt een eind, zo ook aan het Nederlandse handelsmonopolie op het kaneel van Ceylon. Maar voor het zover was kreeg de VOC het eerst (nog een keer) met de koning van Kandy aan de stok, waarna deze met lege handen stond toen de Nederlanders een deal sloten met de Engelsen.
Schending afspraken
Het werd de koning van Kandy al spoedig duidelijk dat samenwerken met de Nederlanders net zo moeilijk was al samenwerken met de Portugezen en de VOC ging dan ook volledig haar eigen gang. Om toch enig respect voor zijn functie af te dwingen dwong hij de VOC-dienaren die geschenken kwamen brengen om te knielen, wat zeer tegen het zere been van de VOC was. De contacten tussen beide partijen verslechterden in hoog tempo en toen de koning ook nog werd gedwongen om de enige twee havens die hij nog in bezit had te sluiten, was voor hem de maat vol. De VOC bood de koning aan om - tegen betaling - van de Nederlandse havens op Ceylon gebruik te maken, maar de koning peinsde er niet over. In 1760 was zijn geduld op en de koning van Kandy verklaarde de Nederlanders in zijn gebied de 'oorlog'. Zijn troepen wisten in hoog tempo diverse gebieden te heroveren die in Nederlandse handen waren geweest en op het kleine schiereiland Matara brak er een Boerenopstand uit.
Sluiting handelsposten
Aangezien de VOC-dienaren op de Nederlandse handelspost in Matara hun leven niet langer zeker waren werd besloten de handelspost te verlaten, waarna deze door de opstandelingen met de grond gelijk werd gemaakt. Nadat de rust op het eiland weer was teruggekeerd besloot de VOC haar comptoir te herbouwen, maar niet meer op dezelfde plaats. Dit keer werd de nieuwe handelspost gevestigd aan de hoofdweg van het eiland en tevens werd er een zogenaamde redoute (een zeshoekig fort) gebouwd dat werd vernoemd naar de toenmalige gouverneur van Ceylon, baron Lubbert Jan van Eck (1719-1765). In 1764 deed Van Eck een eerste poging om de troepen van de koning een halt toe te roepen, maar pas toen het de Nederlanders in 1765 lukte het grootste deel van de stad Kandy in de as te leggen, was de koning bereid om te praten. In 1766 sloten de beide partijen wederom een nieuw handelsverdrag waarin werd afgesproken dat de Nederlanders de kustgebieden van Ceylon in handen zouden krijgen - én niet meer hoefden te knielen voor de koning - en de koning kreeg de andere delen van Ceylon in beheer.
Komst van de Engelsen
Ondanks het nieuwe verdrag bleef de verhouding tussen de koning en de Nederlanders er één van haat en liefde. Zo weigerde de koning de Nederlanders te woord te staan zolang zij niet voor hem knielden en de VOC bleef op haar beurt eisen stellen op het gebied van het handelsmonopolie in kaneel. Toen de Engelse handelaren halverwege de zeventiende eeuw de weg naar Ceylon hadden gevonden herhaalde de geschiedenis zich. Net als zijn voorganger jaren geleden zag de huidige koning van Kandy de Engelsen als de oplossing tegen de heerszuchtige Nederlanders en zodra ze voet aan land hadden gezet bood hij hen dan ook het handelsmonopolie in kaneel aan, mits de Engelsen bereid zouden zijn hem te helpen bij het verjagen van de Nederlanders. Ondanks dat de Engelse handelaren direct akkoord gingen met het voorstel van de koning duurde het uiteindelijk nog tot het jaar 1796 voor de Engelsen ook daadwerkelijk de macht over Ceylon in handen kregen. Nadat de Fransen in 1795 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren binnen gevallen vluchtte toenmalig stadhouder Willem V van Oranje-Nassau (1748-1806) naar Engeland en gaf opdracht om alle overzeese gebieden over te dragen aan de Engelsen. Dit om de gebieden uit handen van de Fransen te houden.
De haat/liefde verhouding tussen de koning van Kandy en de VOC bleef voortduren tot de Engelsen aan het eind van de achttiende eeuw Ceylon aandeden. Net als de VOC jaren eerder werden ook de Engelsen met open armen door de koning van Kandy ontvangen en hij beloofde hen - net als zijn voorgangers hadden gedaan - het monopolie in kaneel als ze hem zouden helpen de Nederlanders van Ceylon te verjagen. De Engelse delegatie stemde meteen in met het plan van de koning maar uiteindelijk duurde het nog tot het jaar 1796 voor ze ook de daadwerkelijke macht op Ceylon in handen kregen. Een jaar daarvoor waren de Fransen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden binnen gevallen en hadden haar omgedoopt tot de Bataafse Republiek. Toenmalige stadhouder Willem V van Oranje-Nassau (1748-1806) vluchtte hierop naar Engeland en droeg alle overzeese bezittingen van de voormalig Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden over aan de Engelsen om te voorkomen dat de ze in Franse handen zouden vallen. Voor de koning van Kandy betekende dit dat hij weer achter het net viste en in plaats van zijn eiland samen met de Engelsen te besturen hadden zij nu de macht in handen en diende hij weer te dansen naar de pijpen van een buitenlandse overheerser.