Geschiedenis Bouwkunde
Als je zo eens om je heen kijkt, zie je allerlei gebouwen zoals woningen, kantoren, winkels en scholen. Deze gebouwen zijn bedoeld om in te wonen, te werken en te studeren. Je kunt ook aan een gebouw zien in welke periode het is gebouwd.
De gebouwde omgeving
Algemeen
De mens heeft van nature altijd de behoeft gehad zich te beschermen tegen ongewenste invloeden van buitenaf zoals weersinvloeden, wilde dieren en kwaadwillende medemensen. Toen de mens nog heel dicht bij de natuur leefde, zocht hij zijn bescherming op plaatsen die de natuur hem bood zoals grotten, spelonken en holen.
Naarmate de mens zich verder ontwikkelt, ontstaat er enige vorm van bouwen. Hij gaat de natuurlijke schuilplaatsen afschermen en hutten bouwen in bomen of op palen. Een verdere ontwikkeling is het bouwen van hutten binnen een omheining van palen en takken. Zó ontstaan de eerste nederzettingen. Voorwaarden voor deze manier van wonen zijn de aanwezigheid van voldoende voedsel en leven in harmonie met de natuur.
In streken waar het aanbod van voedsel beperkt is, zie je dan dat mensen in tenten gaan wonen, zodat ze zich, wanneer de voedsel bronnen zijn uitgeput, kunnen verplaatsen en hun onderkomen meenemen.
Bij al deze primitieve vormen van bouwen zie je dat er gebruik gemaakt wordt van in de directe omgeving aanwezige materialen. Zo wordt er voor het bouwen van hutten gebruik gemaakt van hout, graszoden, leem, plaggen, mest en zwerfstenen. Eskimo's bouwen iglo's en nomaden maken tenten van dierenhuiden.
Door de ontdekking van brons en ijzer ontstaat er enige verstoring van het natuurlijk evenwicht. De mens is vanaf dat moment in staat om materialen als hout en steen te bewerken. Daar waar voldoende aanbod van voedsel is, blijven de mensen wonen in een steeds hechter verband. Er ontstaat dan naast woningen ook behoefte aan andere gebouwen. Mede door de toenemende technische mogelijkheden ontstaat er langzaam behoefte aan woonverblijf met meer comfort en een grotere duurzaamheid.
De uitvinding van staal en gewapend beton aan het eind van de 19e eeuw kun je ook zien als een mijlpaal in de ontwikkeling van de bouw vormen. Vormen en afmetingen die tot dan toe voor onmogelijk werden gehouden, zijn dan wel te realiseren. Voor de op dit moment in ontwikkeling zijnde kunststof vezel lijkt ook een grote toekomst weggelegd.
Naast de ontwikkeling van technisch hoogstaande producten is er een hang naar natuurlijke materialen en organische bouw vormen. Ook het ontwikkelen van energiezuinige gebouwen geeft een gewijzigde vormgeving te zien.
Woongebouwen
De vormen van de primitieve woon verblijven worden vooral bepaald door de materialen waarvan ze zijn gemaakt. Naarmate de technische mogelijkheden groter worden, zie je de bouw vormen veranderen. De ontwikkeling van de bouw vormen gaat gelijk op met de technische mogelijkheid om grotere vrije overspanningen te maken.
Overspanningen uitgevoerd in hout waren aanvankelijk beperkt door de beschikbare hout lengte. Bij overspanningen in steen was het vooral de geringe toelaatbare buigspanning die beperkingen gaf.
Met de uitvinding van de boog constructie en de her ontdekte baksteen worden de technische mogelijkheden schijnbaar onbeperkt. Muur openingen en vrije overspanningen worden groter. De op het principe van de boogvorm gebaseerde gewelven en koepels nemen al in het begin van onze jaartelling afmetingen aan die in onze tijd nog als technisch hoogstandje aangemerkt zouden worden.
In onze streken bleven de woningen lange tijd in hout uitgevoerd omdat dit materiaal ruim voorradig en dus goedkoop was. Met riet als dakbedekking veranderde er lange tijd nauwelijks iets aan de vormgeving.
Het economisch bestel veranderde, waardoor de mensen dichter bij elkaar gingen wonen. Zo ontstonden de steden waar de brandgevaarlijke houten huizen vervangen werden door huizen van baksteen. Deze huizen waren vaak vrij smal en diep met steile daken. De variatie in detaillering was hier erg groot. Langzamerhand werd het in ons land normaal om een woonhuis van steen te maken. In verband met de beschikbare grond waren de woningen in de steden vaak hoog. De bebouwing was aaneengesloten en vier of vijf verdiepingen hoog. Op het platteland waren de woningen meestal vrijstaand en bijna nooit meer dan twee verdiepingen hoog.
De Industriële Revolutie in de 19e eeuw, een toename van de voedselproductie en verbeterde landbouwtechnieken hadden tot gevolg dat veel landarbeiders en ambachtslieden van het platteland naar de steden trokken. Er ontstond een derde verstedelijkingsgolf. In die tijd werden in de steden veel eenvoudige en goedkope woningen gebouwd. Het woongenot, de hygiëne en de veiligheid was voor de mensen in die tijd bijzonder slecht.
In 1901 werd de Woningwet aangenomen. Deze wet had tot doel de bouwsector te verplichten, de mensen een menswaardige woning aan te bieden. De gemeenten kregen de zorg voor de nakoming van de zogenaamde Woningwet. Woningen moesten aan regels voldoen betreffende hygiëne en brandveiligheid.
In de oorlog 1940 - 1945 zijn vooral in de grote steden veel woningen verwoest. Er werden toen ook maar weinig woningen bijgebouwd. Voor het uitvoeren van onderhoud waren er geen middelen. Dit betekende dat vele woningen in een zó slechte staat uit de oorlog kwamen, dat ingrijpende renovatie of sloop noodzakelijk was. Bij de wederopbouw was de doelstelling om in ijltemp op grote schaal nieuwe woningen te bouwen. De explosieve groei van de bevolking en een gewijzigde gezinssamenstelling heeft er mede toe geleid dat de woningnood langer heeft geduurd dan aanvankelijk was voorzien. Grootouders bleven niet langer bij hun kinderen in hetzelfde huis wonen.
Een veranderende maatschappij vraagt meer en andere woningen. Jongeren gaan eerder zelfstandig wonen en blijven ook langer zelfstandig wonen. De gemiddelde leeftijd van mensen wordt ook steeds hoger. De vraag naar woningen voor één en tweepersoonshuishoudens wordt groter en voor een steeds groter wordende groep ouderen worden seniorenwoningen ontworpen en gebouwd. De vraag naar meer luxe en comfort levert uiteindelijk grotere woningen op. Een tweede toilet en een ruime badkamer zijn vrij algemeen geworden. Vroeger sliepen alle kinderen op een open zolder of met velen op een kamer. Tegenwoordig heeft bijna elk kind een eigen slaapkamer. Al deze factoren zijn er de oorzaak van dat de oppervlakte aan woningen procentueel sneller toeneemt dan het aantal inwoners.
Utiliteitsgebouwen
Ruimere technische mogelijkheden en het in groepsverband gaan leven zijn er de oorzaak van, dat er ook behoefte ontstaat aan bouwwerken met een gemeenschappelijke bestemming zoals kerken en bestuursgebouwen.
De verspreiding van het christendom over onze streken bracht met zich mee dat er kerken en kloosters werden gebouwd volgens de in Italië ontwikkelde bouwprincipes. Er werden kastelen en raadhuizen gebouwd. Men bouwde voor de eeuwigheid, wat inhield dat er gebruik werd gemaakt van natuursteen, dat vaak over grote afstanden moest worden aangevoerd.
Verdere economische ontwikkeling zorgt voor werkplaatsen, fabrieken, kantoren, scholen en sportaccommodaties.
De verspreid wonende plattelandsbevolking leefde lange tijd van de landbouw, veeteelt of de visserij. Behalve woonruimte was er slechts behoefte aan schuren voor opslag van goederen of het stallen van vee. In en om de steden ontwikkelde het ambacht zich tot industrie. Hiervoor waren werkplaatsen en fabrieken nodig. Doordat de stadsbevolking steeds minder zelfvoorzienend werk deed, groeide er een dienstverlenende sector die ook zijn eigen bedrijfsgebouwen en kantoren nodig heeft. Al deze gebouwen worden gerekend, worden utiliteitsgebouwen genoemd.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Behalve gebouwen waarin je kunt wonen, werken, leren of recreëren, worden er nog vele andere bouwwerken gemaakt. Een gebouw kun je ook typeren als bouwwerk maar niet elk bouwwerk is een gebouw. Een gebouw kun je kenmerken als een bouwwerk waarin een activiteit plaatsvindt, zoals een woning, kantoor of een school. Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, heeft in zijn totaliteit een bepaalde functie. Voorbeelden hiervan zijn bruggen, viaducten, sluizen, kunstwerken, vlaggenmasten en reclamezuilen. In de bouwregelgeving wordt tussen deze twee groepen vooral een verschil gemaakt daar waar het gaat over regels ten aanzien van gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. Als voorbeeld is het goed om te weten dat je voor het plaatsen van een standbeeld op het dorpsplein net zo goed een vergunning moet aanvragen als voor het bouwen van een woning.
Afhankelijk van de eisen in het bestemmingsplan en afmetingen van dat kunstwerk, kan het een meldingplichtig of een vergunningplichtig bouwwerk zijn.
Stedenbouwkundige ontwikkelingen
Algemeen
In de eerste vier eeuwen van onze jaartelling bestond er in het deel van Europa dat tot het Romeinse Rijk behoorde een stedelijke cultuur. Deze steden fungeerden als bestuurlijk, economisch, militair en cultureel centrum van het omliggende gebied. Tussen de steden, die door goede wegen met elkaar waren verbonden, bestond een levendige handel. In onze omgeving waren dat bijvoorbeeld Nijmegen, Maastricht, Aken, Trier, Luik en Tongeren.
Infrastructuur
Vanaf het moment dat de mens kiest voor een vaste verblijfplaats, zal hij zich ook vaak via dezelfde route verplaatsen. Op weg naar jachtgebied of viswater kiest een zo kort mogelijke route met zo min mogelijk natuurlijke obstakels. Als deze wegen maar druk genoeg worden belopen, wordt de begroeiing geremd en ontstaat er een natuurlijke verharding. In de loop van de tijd worden natuurlijke obstakels verwijderd en aanvullende verhardingen aangebracht. Zo wordt de weg steeds beter begaanbaar.
Ruimere Technische mogelijkheden maken kortere wegen over natuurlijke hindernissen mogelijk. Een paalweg door het veen of een hangbrug over een rivier zijn hier voorbeelden van. De uitvinding van het wiel maakt het mogelijk dat ook nederzettingen die niet aan een rivier zijn gelegen, eenvoudiger bereikbaar worden met grote hoeveelheden goederen.
Het ontstaan van steden en staten vergroot de behoefte aan betere en kortere wegen. Legers en handelswaar moeten zo snel mogelijk over grote afstand verplaatst worden. Voorbeelden hiervan zijn de Romeinse heirwegen die werden aangelegd om de legers snel te kunnen verplaatsen en te bevoorraden. Lange tijd bleven deze wegen als belangrijke handelswegen dienst doen.
Economische ontwikkeling en industrialisatie verlangt een goede infrastructuur. Onder infrastructuur verstaan we onder andere de voorwaarden die het mogelijk maken dat mensen, producten en diensten zo snel en veilig mogelijk op de plaats van bestemming komen. Een belangrijke schakel in dit geheel zijn goede wegen die goed op elkaar aansluiten. Een ander aspect van de infrastructuur zijn de voorzieningen die het mogelijk maken om op een bepaalde plaats goed te kunnen wonen en werken. Hierbij kun je denken aan voorzieningen zoals waterleiding en riolering.
Geschiedenis van de stad
Toen het christendom zijn intrede was het voor de hand liggend, dat ook het kerkelijk gezag zich in de stad vestigde. Met het ineenstorten van het West-Romeinse Rijk viel ook de functie van de stad voor een belangrijk deel weg. De rijken en machthebbers vestigden zich op hun versterkte landgoederen, kastelen en burchten buiten de stad, de arbeiders volgden. De stad ontvolkte. De kerk bleef trouw aan de stad, maar bouwde ook grote kloosters op het platteland. De bevolking leefde in dorpen en gehuchten verspreid over het platteland. De economie kreeg een zelf verzorgend karakter, handel naar veraf gelegen steden nam sterk af. De nieuwe bezitters van de grond, adel en geestelijkheid, oefenden de macht uit. De bevolking was onderdanig aan de grootgrondbezitters in ruil voor enige bescherming.
Rondom stabiele bestuurlijke centra en religieuze orden ontstond een toeloop van mensen. Hier ontwikkelde zich handel en nijverheid. Gunstig gelegen bovolkingscentra groeiden zo uit tot grote, vaak nieuwe handelssteden. Ze lage vaak op kruispunten van oude handelswegen en/of aan een rivier. Militair weerbaar en gesteund door een sterk (kerkelijk) gezag ontstonden de middeleeuwse steden als zelfstandige bestuurseenheden. Zo ontstond een tweede trek naar de steden, waar veiligheid en bescherming was. Deze bescherming en veiligheid zorgde voor een enorme groei. Het aantal inwoners op een vergelijkbaar oppervlak was soms wel het viervoudige van tegenwoordig.
Oorlogen en pest eisten halverwege de 14e eeuw hun tol. Er kwam een einde aan de welvaart en de bevolkingsgroei. alleen de grotere steden, meestal de oudere, groeiden nog door in hun positie als nationale hoofdstad of als internationaal handelscentrum. De meeste andere steden hadden genoeg aan het gebied dat begrensd wordt door de in oorsprong middeleeuwse omwalling. Pas in de 19e of 20e eeuw braken deze steden door hun omwalling heen.
De stad als economische kern
In de 19e en 20e eeuw is de bevolkingsaanwas wereldwijd enorm toegenomen. Naast deze ontwikkeling hebben de technische ontwikkelingen en mogelijkheden een enorme invloed gehad op de handel. De politiek heeft ook een flink stempel gedrukt op de verhoudingen in de wereld en daarmee op de handel en de verdeling van welvaart. Er ontstonden in korte tijd enorme steden. Deze verstedelijking leverde in het begin ook grote problemen op door gebrek aan rgelgeving en slechte controle, als die er als was.
Mede daardoor ontstonden chaotische straatbeelden, slechte hygiënische omstandigheden en brandgevaarlijke gebieden. De gevolgen waren dat steden soms verstikten in hun eigen verkeer, epidemieën en stedenbranden. Er was dringend behoeft aan regelgeving en controle op de naleving daarvan.
Het stedelijk plan
Bij geleidlijk ontstane steden is geen sprake van een duidelijk eindplan. Vooral het oudste deel heeft dan een zeer willekeurig stratenpatroon. Bij een gestichte stad is men uitgegaan van een vooraf uitgewerkt plan, vaak met een rechthoekige stratenpatroon. Een mengvorm komt voor als een gegroeide stad later planologisch is uitgebreid.
De oorspronkelijke stedelijke bebouwing bestond vooral uit huizen waarin werd gewoond en gewerkt. De werkplaats liep over in de straat, die ook verkoopruimte was. Alle bebouwing stond gegroepeerd rond een bestuurlijk of kerkelijk centrum. Deze kernen groeiden tegen elkaar aan. Het komt dan ook voor dat een oude stad meer dan één centrum heeft.
Uit strategisch oogpunt was een cirkelvormige verdedigingslinie het beste. Dit leidde automatisch tot een cirkelvormige stadsuitbreiding. Op de plaats van de oude verdediging kwamen vaak grachten of straten.
Ook het landschap speelde een belangrijke rol in de stadsplattegrond.
Er ontstonden terpsteden (Leeuwarden), dijksteden (Rotterdam), damsteden (Amsterdam), en poldersteden (Delft).
De oude radiale wegen ontwikkelden zich als hoofdstraten. Naar het centrum toe wordt de bebouwing dichter en hoger. Hier woont de stedelijke elite, kooplieden en eigenaren van weverijen en bierbrouwerijen. De ambachtslieden wonen langs de wat minder drukke routes en vaak per bedrijfsgroep bij elkaar. Langs de rand van de stad zijn de kloosters gevestigd. Bij het centrum zijn marktplaatsen gemaakt door het slopen van bestaande bebouwing of door het overkluizen van grachten. Aan het centrale plein ligt het raadhuis. Alle bebouwing staat op één lijn, ook de openbare gebouwen. Zelfs kerken worden rondom door woningen omgeven. Alle straten hebben een openbaar karakter. Het privé-terrein ligt altijd achter het gebouw.
De grote trek naar de steden, eind 19e, begin 20e eeuw zorgt voor een enorme uitbreiding. Voor de stadsontwikkeling worden voor het eerst globale plannen gemaakt. Door de machtige industriëlen worden goedkope woningen zonder al te veel fantasie in saaie, langgerekte stratenpatronen ontwikkeld. Het sterk in ontwikkeling zijnde verkeer krijgt veel ruimte. Deze eentonigheid in het stadsbeeld en de kwalitatief slechte woningen bezorgt de uit alle windstreken afkomstige plattelandsbevolking weinig woongenot.
Toen men na de Tweede Wereldoorlog de middelen kreeg voor een kwalitatief f beter bestaan, is in feite de stadsvernieuwing op gang gekomen. Volksgezondheid en veiligheid waren redenen om fabrieken, werkplaatsen en boerderijen te saneren of te verplaatsen naar buiten de stad. Dit leverde ruimte op voor woningen, winkels en kantoren. Door industrie en wonen binnen bepaalde gebieden te concentreren ontstaat een beter beheersbaar geheel ten aanzien van uitbreidingen en verkeer.
Onder de vernieuwingswoede verdween overigens ook menig waardevol gebouw om plaats te maken voor niet altijd goed in het stadsbeeld passende nieuwbouw. Toen al veel cultuurhistorische gebouwen waren verdwenen, groeide het besef dat het verleden ons zeer waardevolle en onvervangbare zaken heeft opgeleverd en dat we daar zorgvuldig mee om moeten gaan.
Verstedelijking en verkeer
In de jaren 60 ontstond een omgekeerde bevolkings verplaatsing. Wonen op het platteland werd een ideaalbeeld. Veel stedelingen verhuisden naar een nieuwe woning in een plattelandsgemeente, waar de uitbreidingsplannen binnen zeer korte tijd waren volgebouwd. Langere reistijden naar het werk nam men voor lief. De oliecrisis van 1974 leerde ons dat zuinig omgaan met energie meer was dan het tijdig lager zetten van de thermostaat. Dit gevoegd bij een steeds groter wordend fileprobleem leidt tot de visie dat wonen en werken niet te ver van elkaar moeten plaatsvinden. In de directe omgeving van grote steden vinden opnieuw sterke uitbreidingen plaats, de zogenaamde VINEX-locaties. In deze uitbreidingsplannen wordt veel aandacht geschonken aan de kwaliteit van het wonen. Goed geïsoleerde woningen in kleine aantallen van dezelfde soort liggen in wijken waar ook voldoende parkeerplaatsen, openbaar groen en ontspannings mogelijkheden aanwezig moeten zijn. De woningen zijn meestal zo gesitueerd, dat er optimaal gebruik moet worden gemaakt van zonnewarmte. Het doorgaand verkeer wordt zoveel mogelijk om de wooncentra heen geleid en vaak afgeschermd met geluidswallen. Het lokale verkeer wordt tot een minimum beperkt door het aanleggen van woonerven. Winkelcentra liggen bij voorkeur op plaatsen die goed zijn te bereiken per openbaar vervoer. Distributiebedrijven liggen geconcentreerd langs de snelwegen en industrieterreinen worden door een natuurlijke buffer gescheiden van de woongebieden.
Evenals bij eerdere grootschalig woningbouwprojecten blijkt de beleving en het daarme samenhangende gedrag van bewoners na realisatie anders uit te pakken dan ten tijde van de planvorming. Toen de Bijlmermeer werd ontworpen hadden de plannenmakers geen idee van het feit dat mensen zich veel individualistischer zouden gaan gedragen, wonen in groepsverband was ten tijde van de planenemakerij het ideaalbeeld. Toen de plannen voor de VINEX-locaties zijn gemaakt was de gedachte dat het woon-werkverkeer per openbaar vervoer zou gaan plaatsvinden. In de directe omgeving van grote steden, dicht bij snelwegen en openbaar vervoer zouden de mensen de auto laten staan. De werkelijkheid is anders. Het openbaar vervoer kan niet aan de eisen van de consument voldoen, waardoor er toch nog veel van de auto gebruik wordt gemaakt., vaak twee per gezin omdat beide partners (moeten) werken om het dure huis te betalen dat verder weg ligt van het werk dan voorheen.
Regelgeving
Staatsinrichting
Onder staatsinrichting kun je verstaan de inrichting en het bestuur van de staat in relatie tot zijn inwoners. Er zijn verschillende staatsvormen. De staatsvorm kun je onderscheiden naar de manier waarop het staatshoofd wordt aangewezen en wat zijn bevoegdheden zijn. Nederland heeft als regeringsvorm een erfelijke constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. In Nederland heeft het volk, de burgers, zeggenschap in de regering volgens de grondwet of constitutie. Bovendien is Nederland een koninkrijk, een monarchie, en daarom spreek je van een constitutionele monarchie. Omdat het staatshoofd bij de uitvoering van zijn taak de medewerking van het parlement nodig heeft, is er sprake van een parlementair stelsel. In de grond wet van 1848 werd de grondslag gelegd voor ons huidig staatsbestel, onze staatsinrichting
© 2008 - 2024 Rensisdik, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Nederlandse StaatsinrichtingOmdat Nederland een koning(in) als staatshoofd kent en toch een democratie is de staatsinrichting van Nederland ingewikk…
Het leven van de dinosaurusNiemand heeft ooit een levende dinosaurus gezien. De informatie die de mensen hebben gevonden over deze wel heel uitzond…