De VOC en WIC als verspreiders van de Nederlandse cultuur
Het gewest Holland profiteerde het meest van deze handelsexpansie en beleefde in de 17de eeuw haar Gouden Eeuw. Het is echter minder bekend, dat dit succes tot stand kwam door de inspanningen van zowel Noord- als Zuid-Nederlanders. In een serie van drie artikelen zal ik de geschiedenis van de V.O.C. en de W.I.C. beschrijven, waarbij ik ook aandacht zal schenken aan de Heel-Nederlandse dimensie van een van de grootste handelsondernemingen uit de wereldgeschiedenis.
De betekenis van de Nederlandse handelscompagnies (1602-1795) voor de verbreiding van de Nederlandse taal en cultuur
Deel 1: De aanvang van de vaart op de Oost
Aanleiding voor de vaart op de Oost
Aan het einde van de 16de eeuw was de zeehandel met Oost-Azië volledig in handen van Portugal, waardoor er hoge prijzen werden betaald voor de specerijen. De monopoliepositie van Portugal werd enigszins getemperd door de langer bestaande landhandel via het Midden-Oosten, maar de Engelse zeeroverij langs de Iberische kust zorgde voor grote schaarste op de Europese markt. De hoge prijzen voor de specerijen maakten het zowel noodzakelijk als de moeite waard de zeeroute naar Azië te vinden om de gewenste producten zelf te gaan halen.
De Nederlanden bezaten de beste kaarten om het Portugese monopolie van de Aziatische handel te doorbreken. In de vele havens en handelscentra in de Nederlanden werden er veel contacten met kooplieden over heel Europa aangeknoopt. Het handelsnetwerk zorgde niet alleen voor aanvoer en afzet van goederen, maar ook voor kennisuitwisseling over verre en afgelegen gebieden. De sterke ontwikkeling van de cartografie maakte de effectieve optekening van de verworven kennis mogelijk. De Leuvense universiteit leverde vermaarde cartografen, zoals de Vlamingen Gerardus Mercator en Petrus Plancius.
De tweede succesfactor van de Nederlanden was de scheepvaart. Aangezien de Nederlanden werden doorkruist door grote rivieren, en bij wijze van spreken half op de zee waren gewonnen, waren de Nederlanders vertrouwd met de zeevaart. Vooral in het natte Holland en Zeeland legde men zich toe op de visserij en de vrachtvaart. Rotterdam was destijds een grote haven voor de visafslag en Amsterdam bouwde haar macht op als vrachtvaarder naar de Oostzee, waarbij ze werd bijgestaan door de Westfriese steden Enkhuizen en Hoorn.
Waar ligt 'Indië'?
De plannen voor de vaart op de Oost waren al snel gesmeed door de prijsstijgingen van Oosterse producten. De vaart naar de Oost was echter een heel ander verhaal. Er werd eerst een poging gedaan om via de noordelijke IJszee naar Azië te varen. De Hollanders Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck trachtten in 1595 met zeven schepen deze route te bevaren, maar raakten in het najaar vast in het pakijs en moesten noodgedwongen overwinteren op Nova Zembla. Daar bouwden zij met scheepshout een onderkomen met een sprekende naam: 'Het Behouden Huys'.
De Portugezen hielden de scheepsroute naar Azië om Kaap de Goede Hoop lang geheim. De Nederlandse vrachtvaarders in dienst van de Portugezen slaagden er echter in stukje bij beetje de route naar de Oost te ontfutselen aan de Iberiërs. De zeevaarder Jan Huygen van Linschoten bracht in 1596 zijn werk 'Itinerario' uit, waarin hij een beschrijving gaf van de scheepsroute naar Azië en enkele beschavingen aldaar. Dat werk luidde feitelijk de Nederlandse scheepvaart naar Azië in.
De pioniers van de Nederlandse scheepvaart naar Azië waren de Hollander Cornelis de Houtman en de Vlaming Joris van Spilbergen. Cornelis de Houtman was de gezagvoerder van de eerste Nederlandse vloot, die de Indische archipel (het latere Indonesië) bereikte en zo aantoonde, dat de vaart op de Oost daadwerkelijk mogelijk was. Joris van Spilbergen was echter de eerste Nederlander, die nabij Ceylon (het latere Sri Lanka) het Indiase subcontinent ontdekte en daarmee het vasteland van Azië. Hiermee werd de grondslag gelegd voor de Nederlandse handel in Oost-Azië.
Voorcompagniën en oprichting van de V.O.C.
De vaart op Azië was in het begin vooral een bezigheid van groepjes particuliere handelaren uit één bepaalde stad. Zij legden geld in voor een expeditie en na terugkeer werden alle schepen en goederen verkocht en werd de winst onder de investeerders verdeeld. Op den duur ontstonden er vaste groepen investeerders, die zich organiseerden in een plaatselijke 'compagnie'. Alhoewel deze compagnieën ontstonden in de opstandige provincies Holland en Zeeland waren, zij een aangelegenheid van zowel Noorderlingen als Zuiderlingen.
In Zeeland waren vooral gevluchte Antwerpse kooplieden aktief, zoals Balthasar de Moucheron in het Zeelandse Veere, terwijl in Holland de kooplieden uit het Brabantse hartland aktief waren, zoals de Mechelaar Johan van der Veken in Rotterdam. In Amsterdam was bijvoorbeeld een compagnie aktief, die ondubbelzinnig verwees naar de herkomst van de investeerders: de Nieuwe Brabantse Compagnie. Toen de V.O.C. werd opgericht waren de Zuid-Nederlanders vaak minstens even prominent aanwezig bij de inschrijving van de aandelen als de Noord-Nederlanders. In Amsterdam vond de inschrijving zelfs plaats in het huis van een uit Antwerpen afkomstige koopman!
Johan van Oldenbarnevelt was rond 1600 raadpensionaris geworden van Holland, waardoor hij politiek gezien de machtigste man in de opstandige gewesten was. Hij zag in de handel naar Azië een bron van handelsinkomsten en een mogelijkheid om de Spanjaarden militair-strategisch dwars te zitten. De kleinschaligheid en vrijblijvendheid van de plaatselijke compagniën verhinderden een blijvende invloed in Azië. Van Oldenbarnevelt besloot daarom de compagniën in 1602 samen te voegen tot één grote compagnie: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Zodoende werden Zuid-Nederlandse koopmansgeest en Noord-Nederlandse zeevaardersgeest gesmeed tot een van de meest succesvolle ondernemingen uit de Nederlandse geschiedenis.
De organisatie van de V.O.C.
De V.O.C. was niet een gewone handelsfirma, maar was begiftigd met uitzonderlijke voorrechten en bevoegdheden. Ten eerste bezat de V.O.C. het monopolie op de handel met Oost-Azië, waardoor zij in noord-westelijk Europa een machtige positie bezat ten aanzien van producten uit Azië. Ten tweede was de V.O.C. georganiseerd als naamloze vennootschap. Dat hield in, dat men aandelen kon verwerven om vervolgens te kunnen delen in de winst. Er was dus geen feitelijk hoofd van de V.O.C., maar een commissie van toezicht: de Heren XVII.
De thuisbasis van de V.O.C. lag verspreid over de steden van Holland en Zeeland, zodat geen van de grote handelssteden van de opstandige gewesten tekort werd gedaan. De afdelingen van de V.O.C. in de verschillende steden werden 'kamers' genoemd. In Amsterdam, Rotterdam, Delft, Enkhuizen, Hoorn en Middelburg waren er kamers van de V.O.C. gevestigd, die ieder een proportionele afvaardiging hadden in de Heren XVII (zie afbeelding). Tegenwoordig ziet men nog steeds vele monumentale panden, die, prominent aanwezig in de steden, met kapitaal van de V.O.C. zijn gebouwd.
In Azië had de V.O.C. de beschikking over verscheidene middelen om haar macht te handhaven en te vergroten. De V.O.C. mocht zelfstandig oorlog voeren en vrede sluiten met inheemse vorsten en forten oprichten met garnizoenen om haar bezittingen te beschermen. Zodoende was de V.O.C. begenadigd met staatkundige middelen, waarop geen enkele handelsorganisatie zich in die tijd kon beroepen. De V.O.C. had dus met haar monopolie en militaire macht twee sterke troeven in handen om de handel in Azië op poten te zetten en Europese mededingers af te houden.
Geraadpleegde literatuur:
- F.S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (Walburg Pers, Zutphen 1991).
- W.D. Voorthuysen, Koopman Amsterdam, beknopte geschiedenis van Amsterdam 1200-1795 (Aksant, Amsterdam 2001).
- N. de Roy van Zuydewijn, Van koopman tot icoon, Johan van der Veken en de Zuid-Nederlandse immigranten in Rotterdam rond 1600 (Prometheus/Bert Bakker, Amsterdam 2002).
Deel 2: De vestiging van de Nederlanders in Azië en Afrika
Handel en handelssteden
De Nederlandse handel in Azië was in de tijd vóór de oprichting van de V.O.C. een vrijblijvende aangelegenheid, dat wil zeggen dat er geen permanente betrekkingen werden aangeknoopt en handelsposten werden gesticht. Met de oprichting van de V.O.C. kwam daar verandering in, omdat de V.O.C. over voldoende kapitaal en materiaal beschikte om een handelsnetwerk in Azië uit te bouwen. Dit netwerk bestond uit nederzettingen, forten, factorijen en handelsmissies, die werden bemand door kooplieden, soldaten en ambachtslieden.
Allereerst was er alles aan gelegen om een veilige en strategisch gelegen stapelplaats op te richten, waar men ook de schepen kon laten repareren. Deze plaats moest tevens dienen als residentie voor de bewindhebber van de handel in Azië. De belangrijke bewindhebber Jan Pietersz Coen uit Hoorn slaagde erin aan Straat Sunda op Java in 1619 een permanente nederzetting te stichten, die door de Heren XVII 'Batavia' werd gedoopt. Deze nederzetting was de eerste Nederlandse stad buiten Europa, dat wil zeggen met hetzelfde stadsplan, aanzicht en statuut als een doorsnee Nederlandse stad. Nederlandse handwerklieden en handelaren vestigden zich als permanente burgers in deze stad, waardoor er zich ter plaatse een gemeenschap vormde.
Batavia groeide uit tot de belangrijkste stapelplaats van de Nederlandse handel in Azië, maar ook elders in Azië werden er forten en posten gebouwd. Er waren echter twee strategische zwaartepunten, namelijk Java en Ceylon. Java lag gunstig ten opzichte van de belangrijke zeestraten naar China en Japan, terwijl het eiland Ceylon strategisch lag aan het zuiden van het Indiase subcontinent en op de zeeroute lag naar de golf van Bengalen. Het was Rijcklof van Goens uit het Kleverland (thans deel van Duitsland), die Ceylon in 1657 op de Portugezen veroverde en uitbouwde tot Nederlands steunpunt.
De verbreiding van de Nederlandse beschaving
In de slipstroom van de Nederlandse handel en de nederzettingen verbreidde zich ook de Nederlandse beschaving in Azië. Batavia was feitelijk een in de tropen gestichte Nederlandse stad compleet met Europese vestingwerken, molens, grachten en trapgeveltjes. Ook in de bestaande Aziatische steden onder Nederlands gezag, zoals Colombo en Jaffna op Ceylon, verbreidde zich de Nederlandse cultuur door de permanente vestiging van Nederlanders. Deze invloed werkt in sommige plaatsen zelfs tot op de dag van vandaag door.
Gezien de gevaarlijke zeereis en het harde tropenklimaat vestigden zich vooral Nederlandse mannen in Azië, waardoor men zich vaak wendde tot inheemse vrouwen. De lokale Nederlandse bevolking was dus etnisch gemengd, maar was in taalkundig, cultureel en religieus opzicht Nederlands. De grootste Nederlandse gemeenschap, die in Batavia, heeft tot 1949 bestaan, waarna de Nederlanders massaal werden verdreven en het Nederlands werd verbannen uit het openbare leven als gevolg van de Indonesische onafhankelijkheid.
De tweede grote Nederlandse gemeenschap zijn de Dutch Burghers op Ceylon. Zij zijn in etnisch opzicht gemengd, maar tot in de 19de eeuw spraken en kleedden zij zich Nederlands, namen het Europese concept van burgerschap over (o.a. lokaal bestuur en burgerwacht) en waren lid van de Nederlands-hervormde Kerk. Na de Britse verovering in 1796 zijn de Burghers in de loop van de 19de eeuw Engels gaan spreken. Deze gemeenschap bestaat echter heden ten dage nog steeds en telt ettelijke duizenden leden, die zich voorstaan op hun Nederlandse afstamming.
Japan heeft een zeer bijzondere band met de Nederlandse beschaving, want het was meer dan drie eeuwen de enige niet-Aziatische beschaving, waarmee men in contact stond. Vanaf 1637 voerde de Japanse stadhouder namelijk een strikte isolatiepolitiek, waardoor de Nederlanders de enige niet-Aziaten waren waarmee werd gehandeld. De Japanners gebruikten de Nederlanders echter ook om kennis te verwerven over de Europeanen en de Europese wetenschap. In Nagasaki, waar de Nederlandse handelspost op een kunstmatig eiland was gevestigd, is er tegenwoordig een cultureel centrum en themapark over Nederland om deze bijzondere band te benadrukken.
De Kaapkolonie in zuidelijk Afrika
Toen de voornoemde Vlaming Joris van Spilbergen voor het eerst naar Azië voer, kwam hij langs Kaap de Goede Hoop, alwaar hij de berg die over de kaap heenkijkt zijn naam gaf: de Tafelberg. Het duurde echter tot 1652 aleer er een Nederlandse kolonie werd gesticht in Zuid-Afrika door Jan van Riebeeck. Deze koopman uit Culemborg, een stadje aan de Lek, had namelijk van de Compagnie de opdracht gekregen in zuidelijk Afrika een verversingspost voor de schepen op te zetten. Daaruit groeide in de loop van de 17de en 18de eeuw een permanente kolonie van Nederlandse kolonisten, die zich op den duur 'Afrikaners' noemden.
In de Kaapkolonie woonden - in tegenstelling tot de Nederlandse nederzettingen in Azië - overwegend boeren, die de verversingspost moesten voorzien van vers voedsel. Deze boeren kwamen overwegend uit Zeeland (dialectografisch onderzoek doet echter vermoeden dat de taal der Afrikaners gevormd werd door Zuid-Hollandse dialecten - MRBas), maar aan het eind van de 17de eeuw vestigden er ook Hugenoten uit Frankrijk zich. De eerste nederzettingen waren Kaapstad aan de kust en Stellenbosch in het binnenland. Beide plaatsen zijn erg belangrijk geweest voor het behoud van de Nederlandse beschaving in zuidelijk Afrika.
In 1795 veroverden de Britten de Kaapkolonie, alsmede vele andere Nederlandse koloniën in Azië. De Britten hadden echter weinig respect voor de traditie van zelfbestuur van de Nederlandse gemeenschap, waardoor er naast de cultuurverschillen ook bestuurlijke fricties kwamen. Vanaf 1834 trok een aanzienlijk aantal boeren uit onvrede verder de binnenlanden van Afrika in, buiten het bereik van het Britse bestuur. Dit zou later bekend worden als de 'Grote Trek'. De vestiging van de boeren en de stichting van de onafhankelijke republieken in de binnenlanden van Afrika valt echter buiten het bestek van dit artikel.
De handel en wandel van de V.O.C.
In het begin van de 17de eeuw lag het zwaartepunt van de V.O.C.-handel in de Indische archipel omwille van de specerijenhandel. Onder aanvoering van Jan Pietersz Coen werden de eilanden, waar specerijen werden verbouwd - met name de Molukken - veroverd op de Portugezen en werden andere centra van productie stelselmatig vernietigd. Hierdoor slaagden de Nederlanders erin om de productie van en de handel in bepaalde specerijen te monopoliseren, waardoor zij hun handelspositie in Europa aanzienlijk wisten te versterken.
Later in de 17de eeuw begon men zich meer te richten op de enorme afzetmarkt op het Indiase subcontinent, waardoor het belang van de vestiging op Ceylon toenam. De voornoemde Rijcklof van Goens wilde in de tweede helft van de 17de eeuw het zwaartepunt zelfs verleggen naar Ceylon, maar dat heeft geen doorgang gevonden, omdat de residentie van de bewindhebber in het relatief veilige Batavia bleef. Ceylon bleef wel stevig in de greep van de Nederlanders, totdat de Engelsen het in 1796 veroverden. Een ander belangrijk steunpunt in het midden van de 17de eeuw was Formosa (het latere Taiwan), dat echter al na paar decennia werd veroverd door de machtige Chinese keizer.
In de 17de eeuw waren de specerijen het belangrijkste Aziatische product op de Europese markt, maar in de 18de eeuw zou de Chinese thee deze rol overnemen en werden de Britten de marktleiders. De ondergang van de V.O.C. had verscheidene oorzaken, maar twee springen daarbij in het oog. Ten eerste was er de corruptie onder V.O.C.-ambtenaren, die wilden meeprofiteren van de enorme winsten. Ten tweede was er de steeds sterkere concurrentie van Europeanen, waarbij vooral de Britse zeemacht heeft bijgedragen aan de neergang van de Nederlandse handel.
Geraadpleegde literatuur:
- F.S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (Walburg Pers, Zutphen 1991).
Deel 3: De West-Indische Compagnie
De oprichting en de aard van de W.I.C.
Het succes van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (vanaf 1602) in Oost-Azië, alsmede het gemis aan een sterke zeemacht om de Spaanse aanvoerlijnen van goud en zilver uit de Amerika's af te snijden hebben geleid tot de oprichting van de West-Indische Compagnie in 1609. De W.I.C. had dan ook van meet af aan een sterk militaire inslag, omdat het Zuid- en Midden-Amerikaanse continent sterk in de greep was van de Spanjaarden en de kaapvaart op korte termijn veel opbracht. Kaapvaart was een wijdverbreid middel in de Caraïben om concurrenten schade te berokkenen, aanvankelijk alleen tegen de Spaanse vijanden, maar later ook tegen de Engelse en de Franse concurrenten.
De W.I.C. wordt doorgaans gezien als het zwakke broertje van de V.O.C. door haar gebrek aan kapitaalkracht. Dat kwam, omdat bij de W.I.C. aanvankelijk de militaire functie belangrijker was dan de handelsfunctie. Bovendien leverde de kapitaals-intensieve plantage-economie op de eilanden in de Caraïben geen snelle en grote winsten op, zoals de V.O.C.-vaart naar Oost-Azië. Ook de slavenhandel op de bezittingen aan de Afrikaanse Westkust, die ook onder de W.I.C. ressorteerde, leverde een laag rendement op en diende vooral om de plantages te voorzien van arbeid.
Aan de kapitaalvergaring van de W.I.C. lagen vooral de Antwerpse kooplieden, met name Dierck van Os, Balthasar de Moucheron en Willem Usselinx. Laatstgenoemde was woonachtig in Amsterdam, maar onderhield contacten met zijn broer Hubert in Antwerpen, die daar op de beurs kapitaal vergaarde voor de prille compagnie. De grootste kapitaalinjectie kwam echter van de kaapvaart van de W.I.C., namelijk de roemrijke zilvervloot van de Hollander Piet Heyn in 1628. Hij slaagde erin om nabij Cuba de jaarlijkse zilvervloot naar Spanje te overvallen en veroveren en legde hiermee de financiële grondslag voor de Nederlandse expansie in Zuid-Amerika.
Nederlandse nederzettingen in Amerika en de Caraïben
Eén van de eerste Nederlandse koloniën in de Amerika's was de nederzetting Nieuw Amsterdam, dat in 1616 werd gesticht. Voor een appel en een ei werd het eiland Manhattan gekocht van de lokale Indianen, waarna er een klassieke Nederlandse stad werd gebouwd, waar zich in grote getale Waalse gezinnen uit Henegouwen vestigden. Al snel werden er meer nederzettingen gesticht, die nu bekend staan als wijken in New York, zoals Nieuw Haarlem (Harlem) en Breukelen (Brooklyn).
Het standbeeld van gouverneur Peter Stuyvesant in New York Het gebied rondom Nieuw Amsterdam werd Belgica Nova oftewel Nieuw Nederland genoemd. De kolonie werd echter omringd door talrijke Franse en Engelse nederzettingen, waardoor de Nederlandse heerschappij geen lang leven was beschoren. In 1667 moest men afstand doen van Nieuw Amsterdam als gevolg van de verloren zeeoorlog met Engeland. De Hollandse gouverneur Peter Stuyvesant droeg Nieuw Amsterdam over aan de Engelsen, die het prompt omdoopten tot New York. Toch heeft de Nederlandse invloed in het latere New York zich laten gelden. Zo was de van huis uit Nederlandstalige Martin van Buuren de 8ste president van de Verenigde Staten en was de beroemde Franklin Delano Roosevelt een afstammeling van de eerste Nederlandse kolonisten.
In ruil voor Nieuw Nederland kreeg men Suriname in Zuid-Amerika. Hiermee eindigde de invloed van de Nederlandse beschaving in Noord-Amerika en kwam het zwaartepunt definitief te liggen in Zuid-Amerika en de Caraïben. In de Caraïben was een zestal eilanden in Nederlandse handen, te weten de 'benedenwindse' ABC-eilanden (Aruba, Bonaire, Curaçao) en de 'bovenwindse' eilanden Saba, Sint Maarten en Sint Eustatius.
In de Caraïben en in Suriname ontwikkelde zich een plantage-economie met behulp van aangevoerde slaven uit West-Afrika. Hierdoor ontstonden er grote gemeenschappen van slaven in de Nederlandse koloniën in Zuidelijk Amerika. In deze gemeenschappen werd de taal van de meesters de voertaal, ook na de onafhankelijkheid van Suriname na 1975.
Brazilië als Nederlandse kolonie: Nieuw Holland
Na de overmeestering van de Spaanse zilvervloot door Piet Heyn in 1628 was er geld in overvloed om de macht van de dominante Iberische koninkrijken aan te tasten. Er werd besloten om zich eerst de Portugese bezittingen in Brazilië eigen te maken. Na een mislukte poging in 1625 slaagde een expeditieleger er in 1630 wel in om een groot gedeelte van Brazilië te veroveren op de Portugezen. Ondanks de snelle en gemakkelijke overwinningen op de noordkust slaagde men er niet in om de gehele Portugese kolonie te veroveren, waardoor de Portugezen een bedreiging bleven.
De nieuwe Nederlandse kolonie in Brazilië werd Nieuw Holland genoemd, maar van een grootschalige Nederlandse kolonisatie was geen sprake.
Pernambuco, een buitenpost van de West-Indische Compagnie, uit het meesterwerk van Johannes Blaeu, de Atlas maior, siue, Cosmographia Blauiana (Amsterdam, 1662) De Nederlanders bleven tijdens hun krappe 25 jaar van heerschappij over de Braziliaanse noordkust een minderheid. Hierdoor ontstond een broos evenwicht tussen de Hollandse protestantse bestuurselite en de Portugese katholieke landadel. Uiteraard waren de Hollandse Calvinisten niet populair onder de Portugese Katholieken, maar één gouverneur wordt tot op de dag van vandaag geëerd in Brazilië, namelijk Johan Maurits van Nassau.
Johan Maurits van Nassau-Siegen (°1604 - †1679) was een achterneef van Willem van Oranje, die van 1637 tot 1644 gouverneur was van Nieuw Holland. Hij zorgde niet alleen voor een harmonieuze verhouding tussen Katholieken en Protestanten, maar evenzeer voor zelfbestuur door middel van gemeenteraden en districtsraden. Daarnaast was hij een mecenas van de kunst en de wetenschap. Hij haalde tal van kunstenaars en wetenschappers over uit de Nederlanden en bouwde tal van wegen en bruggen ten behoeve van het welvaren van het land. Toen de Nederlanders in 1654 uit Brazilië werden verdreven was hij echter al lang ontslagen uit zijn functie, omdat hij de compagnie teveel geld kostte.
Geraadpleegde literatuur:
- G.V. Scammell, The first imperial age, European expansion 1400-1715 (Routledge, New York & Londen 1992).
- S. Blankendaal, 'Brazilië viert geboortedag Maurits van Nassau' in Historisch Nieuwsblad (september 2002) blz. 8.