Geschiedenis van de afsluitdijk
Nederland ligt aan de rand van een continent, in het mondingsgebied van een aantal rivieren en beken die zand en slib aanvoeren vanuit het achterland. Ongeveer een derde van het land is op de zee herwonnen en is onder zee niveau. Nederland grensde aan twee zeeën: de Noordzee en de Zuiderzee. Vroeger stonden ze met elkaar in verbinding. De Zuiderzee is een gevaarlijke zee geweest.
Het gevaarlijkst was de voortdurende dreiging van overstromingen. Bij stormvloed kon de waterstand in de open, ondiepe Zuiderzee namelijk hoog oplopen, met gevaar voor het omringende land.
Aanvankelijk wisten de mensen niet hoe ze zich tegen het water konden beschermen. De mensen trokken zich terug naar de hogere gebieden. Daarna begonnen ze dijken te bouwen. Die dijken werden van verschillende materialen gemaakt: klei, zand, keileem, zeegras (wier), riet, hout, maar ook steen, puin en grind begroeid met gras. Maar toen bleek dat de dijken werden bedreigd door dieren daarom ging men de dijken later met steen bekleden.
Zestiende eeuw: Indijking en bemaling
Vanaf de twaalfde eeuw begon men land aan de zee te onttrekken door indijking en bemaling. In de zestiende eeuw en zeventiende eeuw ontstonden de eerste echte droogmakerijen. Het gebied dat eerst water was, werd tot bruikbaar land gemaakt. De ontwikkeling in de techniek van molens naar stroomkracht heeft het mogelijk gemaakt om ook grotere meren droog te leggen. Verdere ontwikkelingen in de techniek van dijkbouw, bemaling en zo meer maakten het mogelijk dat men aan de drooglegging van de Zuiderzee kon gaan denken. De stormvloeden tussen 1775 en 1825 veroorzaakten grote schade in Overijssel. De zuiderzeedijken braken in het gebied en de hele streek liep onder water.
Zeventiende eeuw: Plannen afsluiting van de Zuiderzee
In de zeventiende eeuw bestonden er al plannen voor de afsluiting van de Zuiderzee. Deze zee leverde veel gevaar op voor de mensen die achter de dijken woonden. Bij storm steeg het water enorm. De mensen moesten een veilige plaats zoeken als de dijken braken. Na een overstroming kon men het land niet meer gebruiken door het zoute water.
De Zuiderzee was voor de scheepvaart een gevaarlijk vaarwater, doordat hij op veel plaatsen ondiep was. Dit werd vooral in de zeventiende eeuw een groot probleem toen de handel intensiever werd en de schepen groter. Dit probleem kon worden opgelost door afdamming en drooglegging van de Zuiderzee. Een bijkomend voordeel van drooglegging was dat aanzienlijke landwinst kon worden geboekt. Ook konden de verkeersverbindingen tussen de verschillende provincies worden verbeterd. Nu moest men altijd om die grote Zuiderzee heen rijden.
De plannen om de Zuiderzee af te sluiten waren eigenlijk al gekomen in de 17e eeuw. Maar toen waren er geen grondige onderzoeken, daarom leek het onmogelijk om de plannen te realiseren. Toen Ir. Cornelis Lely in 1891 met zijn plannen kwam, werden de plannen serieus genomen.
Negentiende eeuw: Overstroming in 1916
Vooral na een overstroming in 1916, vond de regering het noodzakelijk de Zuiderzee af te sluiten. De dienst der Zuiderzeewerken is in 1919 opgericht om de inpolderingsplannen uit te voeren. De aanleg van de dijk begon met het verbinden van het eiland Wieringen met het vaste land in de provincie Noord Holland in 1920. De aanleg van de dijk heeft 120 miljoen gulden gekost. Er hebben ongeveer 10.000 arbeiders aan gewerkt. Aan materiaal gebruikte men uiteraard miljoenen kubieke meters. Op 28 mei 1932 is de laatste opening van de Afsluitdijk in de Vlieter gesloten. In september 1933 is de Afsluitdijk met een plechtige ceremonie opengesteld. Omdat de capaciteit op een gegeven moment niet meer toereikend was, werd de verkeersweg in 1976 omgebouwd tot een autosnelweg die wij nu als A7 kennen. Er reden dagelijks gemiddeld 14.000 voertuigen over. Naast de inzet van menskracht, kost het beheer van de Afsluitdijk jaarlijks ongeveer 10 miljoen gulden. Er zijn bepaalde redenen waarom Zuiderzee werd afgesloten, namelijk:
Verhoging van de veiligheid
In het verleden zijn langs de 300 km lange kustlijn van de Zuiderzee verschillende overstromingen voorgekomen. De Afsluitdijk verkortte de kustlijn tot 30 km.
Vergroting van de voedselproductie
In de Eerste Wereldoorlog had Nederland een voedseltekort. Aan de behoefte aan nieuw bouwland werd voldaan door nieuw bouwland in de zee te maken. Nederland werd afgesloten van zijn belangrijkste invoer van voedsel. Zelf was het nog niet in staat voldoende te produceren. Uitbreiding van de landbouwgronden zou een oplossing kunnen brengen.
Verbetering van de waterbeheersing
Het waterpeil van de afgedamde Zuiderzee - die nu IJsselmeer heet - kan goed worden beheerst. Dit is een groot voordeel voor een groot deel van Nederland.
Bestrijding van de verzilting
Na de afsluiting en het daarna zoet worden van het water in het IJsselmeer kan het zoutgehalte in de omliggende provincies op een laag niveau worden gehouden.
Verbetering van de verkeersverbinding
Door de nieuwe polders lopen verschillende grote autowegen. Maar er waren ook mensen die niet blij met de Afsluitdijk: dat waren vooral vissers die bang waren hun broodwinning te verliezen. De Zuiderzeevisserij speelde een belangrijke rol. Voor deze mensen kwam de Zuiderzeewet tot stand. In deze wet stond onder andere dat de overheid de omscholing van de vissers zou betalen en dat de overheid hen zou helpen bij het zoeken naar ander werk. Als mensen door wilden gaan met de visserij, dan zouden ze financiële hulp krijgen van de overheid. De mogelijkheid om te blijven vissen bleef bestaan.
De Zuiderzee in het heden
De Zuiderzee heet nu IJsselmeer. Het zoute water werd zoet en er werden polders aangelegd. Er kwam landbouwgrond en er ontstonden nieuwe steden. Twee belangrijke redenen waarom men de aanleg van de Afsluitdijk wenste waren:
- Voorkomen van overstromingen
- De binnenzee wilde men land droogleggen, zodat daar mensen konden wonen en werken. Vooral meer voor de landbouw vond men belangrijk.