Bagdad, de eeuwige stad
Bagdad is tegenwoordig dagelijks nieuws. Helaas is er niet veel dat herinnert aan de hoogtijdagen van de stad, maar een rijke geschiedenis is haar deel.
Baghdad. De romantische sprookjesstad uit de vertellingen van prinses Sheherazade. Zij redde zichzelf het leven door 1001 nachten te verhalen over wonderbaarlijke avonturen die zich afspeelden in de bloeitijd van één van de rijkste en mooiste steden van de wereld: Bagdad. Wie echter naar dit Bagdad op zoek gaat, zal zich moeten voorbereiden op een teleurstelling; van het oude Baghdad is niets meer over. Een enkele marmeren gebedsnis uit een moskee getuigt van wat eens de politieke en culturele hoofdstad van de hele regio was. Hoe kon een stad zo snel tot een enorme bloei komen, om bijna net zo snel vrijwel van de aardbodem te verdwijnen? Om daar achter te komen moeten we terug naar de 8de eeuw.
Voorgeschiedenis
Na succesvolle veroveringsoorlogen o.l.v. de kaliefen (kalief was de titel voor de opvolgers van de Profeet Mohammed) kregen de Arabieren enorme gebieden onder hun heerschappij. Zo ook het voormalige Perzische Rijk en grote delen van het Byzantijnse Rijk. De Umayaden, die aan het begin van de achtste eeuw de macht in handen hadden, verplaatsten de residente van het Arabisch schiereiland naar Damascus. Mekka en Medina, waar de oorsprong lag van het islamitische rijk, vervielen tot onbelangrijke provinciesteden, terwijl Syrië het centrum van de Arabische wereld werd.
Omstreeks 750 werd de dynastie der Umayaden door een binnenlandse opstand ten val gebracht. Abu al Abbas, van het geslacht der Abbasieden, wist hiervan te profiteren en greep de macht. De Umayaden werden genadeloos uitgeroeid. Slechts één persoon kon ontsnappen en stichtte later in Spanje een eigen kalifaat. De Abbasieden zouden de troon vijfhonderd jaar in handen houden en wisten hun rijk op te stuwen naar ongekende economische, wetenschappelijke en culturele bloei.
De stichting van de stad
In het jaar 754 kwam Abu Jafar al Mansur op de troon. Hij was zonder twijfel één der grootste vorsten uit de Abbasieden dynastie. Alle groeperingen die ook maar enigszins een bedreiging voor de kalief vormden, werden hardhandig vervolgd. Zo wist al Mansur zich een ongekende macht toe te eigenen. In 762 besloot hij een nieuwe hoofdstad te bouwen. Er werd uitgekeken naar een geschikte plaats, en de keuze viel op een klein dorpje aan de Tigris met de naam Bagdad; geschenk van God. Volgens Al Mansur zelf was de locatie "uitstekend geschikt als militair kamp. Bovendien stroomt hier de Tigris die ons in verbinding stelt met landen zover als China, en ons al hetgeen de zeeën voortbrengen kan aanvoeren, evenals de producten uit Mesopotamië, Armenië en omliggende gebieden". De hele stad werd eerst met as op de grond uitgetekend, zodat de kalief precies kon zien hoe de afmetingen zouden worden. Pas toen hij tevreden was kon met de bouw worden begonnen. Het duurde vier jaar voor de stad klaar was. De kosten werden berekend op 4.883.000 Dirhams, die o.a. als salaris uitbetaald werden aan de meer dan 100.000 architecten, ambachtslieden en arbeiders die uit het gehele rijk waren opgetrommeld. De officiële naam werd Madinat al-Salaam (stad van de vrede), maar daar de stad in een cirkel gebouwd was, werd hij ook wel "De Ronde Stad" (al-mudawwarah) genoemd. Veel bouwmateriaal werd gehaald bij de even verderop liggende ruïnes van de eens belangrijke Sassaniedenstad Ctesiphon. In deze keizerlijke hoofdstad had koning Chosroës in de 6de eeuw een enorm paleis laten bouwen, die nu goed dienst kon doen als steengroeve voor de nieuw aan te leggen stad. Eerst werd een dubbele bakstenen verdedigingsmuur aangelegd. Deze liep in een cirkel met een middellijn van ongeveer twee en een halve kilometer. Daarbinnen liep een diepe gracht, gevolgd door nog een muur van zo'n 30 meter hoogte. In de muren waren vier grote poorten aangebracht, die allen voorzien waren van een grote ontvangstzaal, met een vergulde koepel. Deze poorten, elk genoemd naar een provincie, stonden met elkaar in verbinding door brede straten, zodat de stad in vier gelijke stukken verdeeld was. Op het kruispunt van deze straten bevond zich het paleis van de kalief, die vanaf deze plaats de vier poorten nauwlettend in de gaten kon houden. Dit paleis was bekend onder de naam "De Gouden Poort" wegens de vergulde toegangspoort. De bekroning van het paleis bestond uit een gigantische groene koepel van 45 meter hoogte, waaronder zich de audiëntiezaal bevond, Deze koepel werd de "navel van de stad" genoemd. Naast het paleis stond de grote moskee. De rest van de stad werd voornamelijk gevuld door woonhuizen die gebouwd waren van tichelstenen, in de zon gedroogde "stenen" van leem of modder.
De Gouden Eeuw
In enkele jaren tijd werd de nieuwe stad het centrum van handel en nijverheid, en kon de stad zich spiegelen aan beroemde steden als Ctesiphon, Niniveh of Babylon. Alleen het oude, maar nog steeds machtige Constantinopel kon de "Ronde Stad" nog naar de kroon steken.
Op 7 oktober van het jaar 775 stierf Al Mansur tijdens de pelgrimage in de buurt van Mekka. Uit angst voor grafschennis werden rondom de heilige stad honderd graven voor hem gedolven. Ze bleven allemaal leeg. De kalief werd uiteindelijk op een geheime plaats begraven, waar geen vijand hem kon vinden om zijn laatste rustplaats te ontheiligen.
Strijd om de macht
Tijdens Al Mansur's opvolgers wisten de vizieren (de eerste ministers) en hun families zich in een sterke machtspositie te manoeuvreren. Zij verzamelden enorme schatten en bouwden paleizen die de residentie van de kalief in de schaduw stelden. Het kwam dan ook voor dat een kalief ertoe overging een paleis van zijn vizier te confisqueren en er zijn eigen paleis van maakte. De vizieren waren niet alleen schatrijk, maar ook zeer vrijgevig. Een voorbeeld hiervan was de vizier Jafar Barmaki, die zoveel geld en goud weggaf dat, in het moderne Arabische taalgebruik iemand die gul is een barmaki of een Jafar genoemd wordt. Vele kanalen, moskeeën en andere openbare gebouwen werden mogelijk door de subsidies van de Barmakieden familie. Dit alles maakte dat de vizier in hoog aanzien kwam te staan, en kon genieten van een grenzeloze populariteit. De opvolgers van kalief Al Mansur zagen deze populariteit met lede ogen aan, totdat Al Mansur's kleinzoon, Haroen, besloot in te grijpen. Stuk voor stuk werden de Barmakieden uit de weg geruimd. Als eerste ging Jafar eraan; zijn lichaam werd in drie stukken tentoongesteld op de drie bruggen die de stad verbonden met de andere oever van de Tigris. De andere leden van de familie werden ook vermoord, of in de gevangenis gezet. Hun bezittingen, ongeveer 30.676.000 Dinars, vele landgoederen en paleizen werden door de kalief in beslag genomen.
Haroen al Rashid
Al Mansur mag dan de stichter van de Stad van de Vrede zijn, de meest bekende en geroemde kalief is degene die voor de uitroeiïng van de Barmakieden verantwoordelijk was. Hij was een kleinzoon van Al Mansur, en zijn naam was Haroen, beter bekend onder de naam Haroen al Rashid. In de verhalen van Duizend en één nacht speelt hij, samen met zijn vizier Jafar, een prominente hoofdrol. Samen mengen zij zich onder het volk om de noden van de mensen te leren kennen, om recht te spreken en om onderdrukten en armen te helpen. In werkelijkheid zien we echter een geheel ander persoon in de functie van kalief. Haroen was een wreed tiran; de uitroeiing van de Barmakieden bewijst dit. Zijn buitenlandse politiek stond in het teken van machtsuitbreiding. Zo sloot hij vriendschap met de koning van het ver in het westen liggende Frankenland: Karel de Grote. Het belang hiervan was om het rivaliserende kalifaat van de Umayaden in Spanje in toom te kunnen houden. Karel de Grote zocht een vriend tegen het vijandelijke Byzantium, zodat de toenadering voor beide partijen voordeel met zich meebracht. Gezanten en geschenken werden veelvuldig uitgewisseld, maar tot een werkelijk gezamenlijk politiek of militair optreden is het nooit gekomen. Tegen het Byzantijnse Rijk heeft Haroen wel op eigen houtje gestreden. Na een uitdagende brief te hebben ontvangen van de Byzantijnse Keizer Nicephorus, die aanspraak dacht te maken op terugbetaling van geld dat hem in een vorige oorlog was ontnomen, schreef de kalief een pittig antwoord: "In naam van Allah, de Barmhartige, de Zachtmoedige; van Haroen, de vorst der gelovigen, aan Nicephorus, de Griekse hond. Ik heb je brief gelezen, o zoon van een ontrouwe moeder; het antwoord zal je eerder zien dan horen!" Haroen trok ten strijde en won de oorlog. De Keizer moest als straf een flinke schatting betalen.
Bloei der wetenschappen
Ondanks de wreedheid en oorlogszucht van de kalief, stond Baghdad tijdens de regering van Haroen op het hoogtepunt van zijn bestaan. Economisch ging het voor de wind. De irrigatiesystemen op de velden rondom de stad waren gemoderniseerd, en de landbouw bloeide op. Vooral katoen werd een succesvol produkt. In de stad zelf werd inmiddels eenderde van de totale oppervlakte in beslag genomen door het paleis van de kalief. Aan het hof verzamelde zich vele wetenschappers, schrijvers, historici en andere intellectuelen. De cultuur van de oude Grieken was voor hen een belangrijke inspiratiebron. Vele Griekse werken, vooral over filosofie, wiskunde en medicijnen werden dan ook in het Arabisch vertaald, en vervolgens onderwezen. Er werd een "huis der wijsheid" opgericht, waaraan een sterrenwacht en een grote bibliotheek werden verbonden. Veel beroemde arabische geleerden leefden in deze periode, zoals: Averoës, Avicenna, Ibn Battuta, Umar al Khayyam en Al Tabari. Ook op het gebied van literatuur en poëzie werd een ongekend hoog niveau gehaald. Het feit dat de verhalen van Duizend en één nacht, die uit deze tijd stammen, nu nog steeds stukgelezen worden, zegt genoeg.
Begin van het einde
Na een regering van 23 jaar stierf Haroen al Rashid. Over zijn opvolging ontstond een hevige strijd,en toen de overwinnaar, Haruns zoon Al Mamun, Bagdad binnentrok was een groot deel van de "ronde stad" veranderd in een ruïne. De stad heeft deze klap echter goed weten te verwerken, en handel en nijverheid bloeiden als nooit tevoren. Onder de volgende kalief, de achtste uit de Abbasiedendynastie, voltrok zich het werkelijke begin van het einde. Hij, Al Mutasim, erfde van zijn broer een immens wereldrijk, waarin de kalief een onvoorstelbare macht genoot. Om deze macht veilig te stellen besloot Al Mutasim zich te omringen met een lijfwacht van Turkse rekruten die uit het tegenwoordige Oezbekistan afkomstig waren. Deze paleiswacht telde al gauw zo'n 4000 man. De militaire hoofden in Bagdad zagen de komst van deze buitenlandse huurlingen als een ondermijning van hun positie, en binnen de kortste keren veranderde de "Stad van de vrede" in een stad vol onrust en schermutselingen. Het werd zelfs zo erg dat de kalief zich genoodzaakt zag zijn spullen te pakken en de stad te verlaten. Hij verhuisde naar het 100 kilometer noorderlijker gelegen Samarra. Ook daar werden, net als vroeger in Bagdad, in snel tempo prachtige paleizen en moskeeën uit de grond gestampt. Vooral Al Mutawakkil heeft hier zijn naam voor altijd verbonden aan de Abbasiedische architectuur. Hij liet de Grote Moskee bouwen, waarvan de minaret, met een spiraalvormige buitenopgang, nog steeds één van de beroemdste arabische bouwwerken is. Het terrein van de moskee besloeg een ruimte van 260 x 180 meter, en bood plaats aan honderdduizend gelovigen. Meer dan de helft van de binnenplaats was overdekt met een plat dak, dat steunde op 464 pilaren. Dit bouwwerk is gelukkig vrij goed bewaard gebleven.
De Perzen
Politiek gezien ging het bergafwaarts met de heersers in Samarra. De macht van de Turkse lijfwacht was zo groot geworden, dat de kalief nog maar weinig te vertellen had. Na de moord op Al Mutawakkil kwamen er een aantal heersers die benoemd en ontslagen werden door de Turkse troepen. De chaos werd compleet, en het Rijk viel in stukken uit elkaar. Naast het kalifaat in Spanje ontstond er een kalifaat in Tunesië, en ook nog een in Egypte. In Samarra volgden de kaliefen elkaar in snel tempo op en hun einde was vaak gewelddadig. Ook kwam het geregeld voor dat een vorst na zijn afzetting blind door de straten zwierf, bedelend om een aalmoes. Uiteindelijk gelukte het met behulp van shiïtische Perzen, terug te keren naar Bagdad en de Turken te verjagen. De positie van de kaliefen werd er echter niet beter op. Zij werden op dezelfde beestachtige wijze behandeld als tevoren. De Perzen namen de touwtjes in handen, en regeerden in Irak alsof het een Perzische provincie was.
De Seltsjoeken
De komst van de Seltsjoeken kondigde een nieuwe periode in de geschiedenis van het kalifaat aan. Dit nomadische volk, was afkomstig uit het tegenwoordige Turkestan. Al vechtend baanden zij zich een weg naar het westen, en op 18 december 1055 stonden zij voor de poorten van Bagdad. De bange kalief liet ze binnen, en voor hun leider werd een nieuwe functie in het leven geroepen: sultan (de gezaghebbende). Het duurde niet lang of de kalief was een marionet in de handen van de nieuwkomers. De Sultan nam het heft in handen, en na enkele succesvolle militaire campagnes konden zij zich heerser over vrijwel het gehele Midden Oosten noemen. Hoewel het rijk in naam vanuit Baghdad door de kalief werd geregeerd, bevonden de Seltsjoekse heersers zich meestal elders. Alleen de kalief bleef in de oude hoofdstad achter, ontdaan van al zijn macht en gezag. Dat bleek toen een delegatie uit Damascus de kalief om hulp tegen de binnendringende kruisridders uit Europa kwam vragen. Volgens een ooggetuige stormde de afgezant zonder tulband en het hoofd kaalgeschoren bij de kalief naar binnen, schreeuwend en tierend: "Nog nooit zijn de moslims zo vernederd!" Vervolgens riep hij op tot een heilige oorlog tegen de westerse indringers. De kalief betuigde zijn oprechte deelneming en gelastte de vorming van een commissie die de zaak moest onderzoeken. Van de commissie is nooit meer iets gehoord. Het kalifaat was vervallen tot een symbolisch instituut, en stelde niets meer voor.
De Mongolen
De kruisridders zijn nooit een gevaar voor Baghdad geweest. De echte problemen kwamen weer uit het oosten, dit keer in de vorm van de Mongoolse horden, een volk uit het verre China, dat onder leiding van Djengis Khan zich een weg naar het westen baande. Zijn kleinzoon Hulagu begon in januari 1258 zijn aanval tegen Bagdad. Hij weigerde in te gaan op onderhandelingen, hoewel men hem verteld had, dat: "als de kalief werd gedood het hele universum in chaos zou vervallen, de zon niet meer zou schijnen, de regen niet meer zou vallen en de planten niet meer groeien". Hulagu liet zich niet van de wijs brengen en al gauw was de stad in zijn handen. De kalief en driehonderd hoogwaardigheidsbekleders werden gedood. De stad zelf viel ten prooi aan plundering en vernieling. Het grootste deel van de bevolking werd afgeslacht; alleen de shiïeten en de christenen konden op enige genade rekenen. Dat was het definitieve einde van de oude hoofdstad. Voor de herstelwerkzaamheden werden de resten van de oude paleizen en moskeeën gebruikt, en dat is de reden dat de oudste gebouwen die we nu nog in de stad kunnen aantreffen, uit deze tijd stammen. Van de hoogtijdagen van het Abbasiedenrijk is praktisch niets meer te zien. Van één van de machtigste heersersfamilies ooit zijn slechts de imposante resten in Samarra overgebleven.
© 2010 - 2024 Pegra, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Het grote Seljuk SultanaatDe Seljuken zijn een typisch voorbeeld van een nomadische stam die snel opkomt en de cultuur van het gebied waar ze tere…
Hollanders in zuidelijk AfrikaDe Hollanders hebben zich al vroeg genesteld langs de kusten van zuidelijk Afrika met als doel de bevoorrading van de sc…