Hollanders in zuidelijk Afrika
De Hollanders hebben zich al vroeg genesteld langs de kusten van zuidelijk Afrika met als doel de bevoorrading van de schepen op weg naar Indië. Zij legden de basis voor de ontwikkeling van het gebied met dieptepunten als slavernij, boerenoorlogen en apartheid.
De Apartheid in Zuid Afrika is geschiedenis. Beetje bij beetje hebben de blanke machthebbers terrein prijsgeven. Het einde is gekomen van een systeem dat is ontstaan uit het streven van een 17de eeuwse koopmansvereniging in Nederland. Deze kooplieden wilden vers water, groente en fruit beschikbaar hebben, teneinde ziekte onder de bemanning op hun koopvaardijschepen te beperken. Onder aanvoering van één van hun voormannen werd echter een begin gemaakt aan een eeuwenlange minachting van iedereen die niet blank was.
Schipbreuk
Wij schrijven 25 maart 1647. Het V.O.C. schip "Nieuw Haerlem" vaart op de terugreis van Indië naar de Nederlanden de baai bij de Tafelberg in. De manoeuvre gaat niet geheel naar wens en de vrachtvaarder loopt aan de grond. Het schip zit muurvast en het enige wat de bemanning kan doen is de lading redden door deze via een lange kabel naar het strand te transporteren. Het grootste deel van de bemanning wordt opgepikt door Engelse collega's, terwijl 60 man, onder leiding van onderkoopman Leendert Janszen, achterblijft om de geredde have te bewaken totdat er een schip komt om het op te halen. Men besluit een bescheiden fort te bouwen om de lading, bestaande uit peper, kaneel, suiker, indigo en porselein, op te slaan. De inboorlingen die in het gebied wonen kunnen ertoe worden overgehaald de Hollanders vee aan te bieden in ruil voor wat koper, tabak en wijn. Pas na een jaar worden de schipbreukelingen opgepikt door een uit Indië terugkerende vloot. Zo komt er een eind aan wat men de eerste Nederlandse nederzetting in Zuid Afrika zou kunnen noemen. Een toevallige passagier op één van de schepen van de reddende vloot zou de toekomst van het gebied gaan bepalen. Zijn naam: Jan van Riebeeck.
Een Hollandse groententuin
Al veel eerder waren Europese schepen in de baai geland. Dat was een logisch gevolg van de gunstige ligging, namelijk langs de scheepvaartroute naar Oost Indië. Portugezen, Engelsen en Nederlanders kwamen geregeld aan land om vers water in te nemen en om te proberen bij de inboorlingen wat vee en verse groente en fruit te kopen. Na een bloedige schermutseling tussen de plaatselijke bevolking en een groep Portugezen besloten dezen de plaats te mijden. In Engeland gingen er in 1608 stemmen op om een verversingspost in de baai in te richten. De opbrengsten werden echter te gering geschat, zodat men van het plan afzag. Daarbij kwam nog dat de Engelsen al een dergelijke vestiging hadden op het eilandje Sint Helena, dat ook op de route naar de oost lag. In 1651 besloot de Hollandse Verenigde Oostindische Compagnie, de V.O.C., wel een permanente post te gaan inrichten. Dit naar aanleiding van een rapport dat werd opgesteld door twee van de schipbreukelingen van de "Nieuw Haerlem" die een jaar in de baai hadden doorgebracht. Leendert Janszen en M. Proot probeerden de bewindhebbers van de Compagnie te overtuigen van de vele voordelen die vestiging in het gebied met zich mee zou brengen. Vooral de houding van de inboorlingen was een zeer positief punt in hun betoog. Het feit dat deze lieden brutaal en onbetrouwbaar zouden zijn is volgens hen een "Jan Hagels praetjen". Hun soms agressieve optreden zou slechts het gevolg zijn van het gedrag van de Hollanders, die zich te buiten waren gegaan aan diefstal en plundering. Over het algemeen was er een goede verstandhouding geweest, waarbij eerlijke ruilhandel werd bedreven. De heren bewindhebbers waren snel overtuigd, en besloten een Commandeur aan te stellen die met de vestiging van de verversingspost bij de Tafelbergbaai werd belast.
Jan van Riebeeck
De toevallige passant Jan van Riebeeck stelde zich beschikbaar voor de functie en werd aangesteld als "Koopman en Opperhoofd" met een maandsalaris van 75 gulden. Niet dat hij ambities had in zuidelijk Afrika, maar hij wilde graag weer terug naar Indië en dan was de Tafelbaai een flink stuk in de goede richting. Hij kon niet vermoeden dat hij er tien jaar zou blijven. Hij kreeg instructies de plaatselijke bevolking hoffelijk en vriendelijk te behandelen teneinde ze aan te sporen vee te verhandelen. Van Riebeeck rekende echter niet op goede samenwerking met de inboorlingen. Volgens hem waren deze "niet te vertrouwen" en "een brutale hoop sonder conciëntie". Het is enigszins ironisch dat een man met zulke ideeën de basis zou leggen voor de toekomst van zuidelijk Afrika.
Johan Anthonisz. van Riebeeck was geboren op 21 april 1619 te Culemborg. Al op 20 jarige leeftijd nam hij als onderchirurgijn dienst bij de V.O.C.. Hij kreeg een post in Batavia en wist binnen korte tijd tot onderkoopman op te klimmen. De Compagnie heeft nooit uitgeblonken in het betalen van hoge salarissen en dus trachtten velen een extra inkomen te verwerven. Zo ook van Riebeeck. Hij zette een door de Compagnie verboden particuliere handel op poten, maar werd betrapt. Zijn straf: inleveren van twee maanden salaris en terugkeer naar Holland. En zo zien we dan deze ambitieuze jongeman als passagier op de retourvloot die de schipbreukelingen bij Kaap de Goede Hoop oppikte. Achttien dagen bracht hij door aan de Kaap; achttien dagen waarin hij zich een oordeel vormde over de inboorlingen die lijnrecht stond tegenover de mening van de schipbreukelingen die er een jaar verbleven. Ontheven van zijn oude functie meldde hij zich onmiddellijk aan voor de nieuwe vacature van Commandeur aan de Kaap. Het overtreden van het V.O.C. reglement was voor de bewindhebbers blijkbaar geen onoverkomelijk feit en van Riebeeck werd aangenomen. Hij kreeg de opdracht aan de Kaap een fort te bouwen waarin 80 man gehuisvest konden worden. Verder moest er een groentetuin worden aangelegd. Het enige doel van de nederzetting was langskomende schepen van vers voedsel voorzien. Van het stichten van een permanente kolonie was geen sprake. Op 24 december 1651 vertrok van Riebeeck aan boord van de "Dromedaris" vergezeld door vier andere schepen, vier vrouwen en negen kinderen, waarvan er één de reis niet overleefde. Op 6 april 1652 arriveerde de kleine vloot bij de Tafelbaai. Onmiddellijk begon men met het bouwen van het nieuwe fort, dat volgens de instructies de naam "Goede Hoop" zou krijgen.
Hottentotten
De plaatselijke bevolking zag de komst der blanken gelaten aan. Zij maakten deel uit van de omvangrijke Khoikhoi stam, maar werden wegens hun hakkelende manier van spreken door de Hollanders Hottentotten genoemd. Zij waren een nomadenvolk en leefden van hun vee, de jacht en de visvangst. Om hen tot veehandel aan te moedigen werden zij door de blanken herhaaldelijk getrakteerd op wijn en tabak. Zonder veel succes overigens. De meeste Khoikhoi moesten niets hebben van de opdringerige Hollanders. Er was zelfs een groep die een uitdagende houding aannam. Zij bouwden een huttendorp vlak langs de oever van de gracht die het fort omringde. Op het verzoek op te krassen antwoordden zij dat het hun eigen land was, waar zij konden doen en laten wat zij wilden. Van Riebeeck besloot het er niet op aan te laten komen, hoewel hij in zijn dagboek noteerde dat hij het liefst de kanonnen zou laten spreken om de bezittingen van de Khoikhoi, inclusief vrouwen en kinderen, in beslag te nemen. Juist op tijd arriveerde er een nieuwe stam in de omgeving en de blanken slaagden er nu wel in een uitgebreide veehandel tot stand te brengen. Binnen drie weken verkregen ze 332 runderen en 520 schapen.
Vrijburgers
Dit bracht echter een nieuw probleem met zich mee, want wie moest nu het vee gaan verzorgen. Daarbij had ook de omvangrijke groentetuin behoefte aan meer mankracht. Hoewel deze tuin nooit helemaal aan de vraag heeft kunnen voldoen, presteerde men het toch om er binnen de kortste keren voor te zorgen dat vertrekkende schepen voor twee weken voldoende wortelen, bieten, pastinaken, rapen en kool aan boord hadden. Van Riebeeck besloot enkele leden van het Compagnie-personeel de kans te geven voortijdig ontslag te nemen. Zij moesten dan beloven minimaal 10 jaar aan de Kaap te blijven wonen. Zij die hiermee instemden kregen een stukje land en wat vee, zodat zij een eigen boerenbedrijfje konden gaan beheren. Gevolg was dat de grenzen van de nederzetting aanzienlijk werden verlegd, natuurlijk ten koste van de Khoikhoi. De kersverse "vrijburgers" zoals ze genoemd werden, kregen de gelegenheid hun vrouw of verloofde uit het vaderland over te laten komen, maar de meesten stelden zich tevreden met een inheemse vrouw. Hieruit zou een nieuwe bevolkingsgroep groeien: de kleurlingen.
Slaven
Om het geheel nog gecompliceerder te maken werd een derde groep aan de wankele samenleving toegevoegd: de slaven. Ook zij zouden het probleem van de te geringe mankracht kunnen opheffen als zij te werk zouden worden gesteld op de velden. In 1657 gaven de bewindhebbers van de V.O.C., onder druk van van Riebeeck, opdracht slaven te verwerven. Als het even kan moesten deze gestolen worden van de Portugezen. De eerste slaven die in de Tafelbaai aankomen zijn dan ook buit gemaakt op een Portugees slavenschip voor de Braziliaanse kust. Van de 250 slaven kwamen er 170 op de plaats van bestemming aan. Voor de vele kinderen die zich onder hen bevonden werd een schooltje gebouwd, want godsdienstonderricht stond hoog in het vaandel bij de Heren van de Compagnie. En zo was de eerste school aan de Kaap er een voor jonge slaven en slavinnen. De slaven die werk konden verrichten werden voor een schappelijk prijsje aan de vrijburgers verkocht en op de velden tewerkgesteld. Van Riebeeck zag de slaven als onmisbare werktuigen en gaf dan ook instructies ze goed te behandelen. De vrijburgers hielden zich hier echter niet aan en gingen zich geregeld te buiten aan wreedheid. Veel slaven wisten te ontsnappen en bijna evenzoveel stierven, zodat hun aanwezigheid niet veel positiefs voor de blanken opleverde.
Het eerste verzet
Ondertussen voelden de Khoikhoi zich steeds meer uit hun gebied verdreven. Er werd dan ook steeds meer verzet gepleegd. De vijandigheid groeide, en wederzijdse veediefstal kwam steeds vaker voor. In 1659 kwam het zelfs zover dat de boerenbedrijven van de meeste vrijburgers werden verwoest en geplunderd. Toen de Khoikhoi echter bemerkten dat hun speren het niet konden opnemen tegen musketten besloten ze het op een akkoordje te gooien. Van Riebeeck wilde niet toegeven. Luid en duidelijk liet hij de opperhoofden weten dat hun grond met de wapens was veroverd en dat nog meer grond ingenomen zou worden tenzij zij sterk genoeg waren de blanken te verjagen. Voor de blanken zou deze houding eeuwenlang een voorbeeld blijven. Voor de Khoikhoi betekende het dat hun traditionele levenswijze als rondtrekkende herder sterk zou veranderen. Enkelen trokken weg naar de binnenlanden, maar velen bleven en namen als arbeider dienst bij de blanken. Anderen stortten zich in de handel en haalden vee en goederen uit het verre achterland naar de Tafelbaai.
Eindelijk Indië
Eindelijk, in mei 1662, kon van Riebeeck zich inschepen naar Batavia waar hij een aanstelling had gekregen bij de Raad van Justitie. Daarna werd hij Commandeur van Malakka. De zolang verwachtte terugkeer naar Indië was een feit. Hij stierf in 1667. Onder druk van van Riebeeck had de Verenigde Oostindische Compagnie beslissingen genomen die de toekomst van Zuid Afrika zouden bepalen. De installering van vrijburgers, de vestiging van het gezag over de plaatselijke bevolking en de aanvoer van slaven waren zaken die van Riebeeck persoonlijk heeft nagestreefd. De blanke Zuid Afrikanen zagen in hem de grondlegger van de natie, en doen dat nog steeds. Zijn grafzerk bevindt zich in Indië, maar zijn standbeeld staat in Kaapstad en kijkt uit naar de Tafelberg.