Onderzoek naar Caribische schelpartefacten
Het Caribisch gebied werd waarschijnlijk rond 5000 v. Chr. voor het eerst bewoond door Indianen die vanaf het vasteland waren gekomen. Om te kunnen overleven op de verschillende eilanden werden allerlei natuurlijke bronnen aangewend. Schelp heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het dagelijks leven van de Caribische Indianen. In dit artikel wordt aan de hand van wetenschappelijke literatuur onderzocht op welke manieren schelp in het Caribisch gebied aangewend werd door de inwoners.
Schelpdieren als voedselbron
De Indianen die leefden in het Caribisch gebied maakten veel gebruik van schelpdieren als voedselbron. Dit is gebleken uit verschillende opgravingen van nederzettingen waar grote schelpafvalhopen zijn gevonden. Door het bestuderen van de afvalhopen kan een reconstructie gemaakt worden van de manier waarop de Indianen mollusken verzamelden, waar ze dat deden en welke schelpsoorten de voorkeur hadden.
De Indianen verzamelden schelpdieren op verschillende manieren. Ze konden vaak de zeeslakken uit ondiep water halen, maar soms moesten ze duiken. Het is ook mogelijk dat ze kano’s gebruikten om te vissen in dieper gelegen delen van de zee.
De schelpafvalhopen kunnen gebruikt worden om de rol van mollusken in het menselijk dieet te reconstrueren. Indirecte methoden die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn het berekenen van het gewicht van het vlees en de nutritionele waarde van de schelpdieren. Aan deze methode zitten echter wat haken en ogen. De Strombus gigas bijvoorbeeld kan als ‘ie volgroeid is gemiddeld 1800 gram wegen en veel vlees bevatten. Daarmee is het een uitstekende voedselbron. Er worden echter nauwelijks resten teruggevonden van deze schelpsoort in afvalhopen van vindplaatsen die meer landinwaarts lagen. De Indianen namen waarschijnlijk alleen het weekdier mee naar de nederzetting. De schelp zelf kon goed dienen als grondstof voor het maken van ornamenten en werktuigen. Het bewerken van de Strombus gigas tot bovengenoemde artefacttypen vond dus waarschijnlijk plaats op de stranden.
Schelp als grondstof voor ornamenten
De Indianen in het Caribisch gebied hebben veel gebruik gemaakt van schelp als grondstof voor het maken van ornamenten. Ornamenten kunnen gezien worden als een cultureel teken. Ze zijn bedoeld om iets te betekenen en om begrepen te worden binnen een gegeven groep die dezelfde culturele en ideologische achtergrond heeft.
Er zijn verschillende soorten ornamenten teruggevonden, zoals kralen, hangers, zogenaamde tinklers (schelpen die geluid produceren als ze tegen elkaar aanbotsen), schijfjes (discs), plaatjes (appliqués), driepunters en guaizas. De kralen, hangers en tinklers vormen de grootste groep van ornamenten.
Kralen werden vaak aan een koord geregen, maar konden ook gediend hebben als applicatie voor op kleding, riemen, enzovoorts. Koorden met kralen konden ook gebruikt worden als betaalmiddel. Verder hadden ze een bepaalde decoratieve en rituele waarde, omdat ze gebruikt werden als offeranden en grafgiften.
Een hanger is een doorboord object, waarvan het gat zich vaak aan de rand bevindt. Hanger werden ook vaak aan een koord geregen, met of zonder kralen. Veel hangers zijn gemaakt van Oliva schelpsoorten waarbij de top van de Oliva werd verwijderd en een elliptisch gat in de mantel werd gemaakt.
Bij opgravingen worden vaak hangers van gestileerde kikkers teruggevonden, zoals bij El Cabo op de Dominicaanse Republiek, Tanki Flip op Aruba en Golden Rock op St. Eustatius. Kikkers speelden een belangrijke rol in de mythologie van de pre-Columbiaanse Indianen. Ze werden onder andere gezien als vruchtbaarheidssymbolen. De gestileerde kikkertjes zouden ook goed gediend kunnen hebben als appliqués, waarbij ze vastgenaaid werden op bijvoorbeeld katoenen banden die de Indianen om hun bovenarmen en enkels droegen.
Guaizas zijn hangers van gestileerde mensenhoofden. Ze werden gedragen door hoofdmannen (sjamanen) en zijn te associëren met voorouderverering.
Een inlegstuk (inlay) is een voorwerpje dat onder meer gebruikt werd als inleg om de tanden of ogen van een houten of stenen beeld in te vullen.
Driepunters zijn driepuntige, bezielde voorwerpen die geassocieerd werden met vruchtbaarheid op het gebied van de landbouw. Ze werden niet alleen gemaakt van schelp, maar ook van steen en been. De driepunters konden in de grond gestopt worden in de hoop dat de gewassen goed zouden groeien. Ze werden ook bevestigd aan een graafstok die werd gebruikt voor landbouwactiviteiten. Driepunters werden ook gezien als godheden of voorouders.
Ornamenten zijn in verschillende contexten teruggevonden. Soms zijn er kralen, hangers en tinklers teruggevonden in graven (bijvoorbeeld bij de Golden Rock vindplaats op St. Eustatius en Hope Estate op St. Maarten). De voorwerpen werden meegegeven aan de overleden persoon als bescherming of om andere rituele redenen. Soms zijn ornamenten ook teruggevonden op speciale bewerkingsplaatsen waar de desbetreffende ornamenten vervaardigd werden. Ze zijn ook binnen huisplattegronden teruggevonden waar ze een speciale betekenis hadden, of in afvalhopen als ze afgedankt waren.
Schelp als grondstof voor werktuigen
De Indianen maakten veelvuldig gebruik van schelpen om werktuigen te vervaardigen. Schelpen die gebruikt zijn als grondstof voor de productie van werktuigen, kunnen in twee klassen onderverdeeld worden: de Gastropoda en de Pelecypoda. De Strombus gigas, die behoort tot de klasse Gastropoda, is het meest gebruikt voor het vervaardigen van werktuigen. De keuze van de Indianen voor deze schelpsoort heeft verschillende redenen: de schelp is groot en sterk als hij volwassen is, heeft een homogene structuur en is makkelijk te verzamelen en vorm te geven.
De vleugels van de Strombus gigas werden na verkalking gebruikt om bijlen te produceren. In het hele Caribische gebied komen dit soort bijlen voor van 3050 v. Chr. tot 1500 n. Chr. De schelpsoort werd ook gebruikt om perforators of priemen van te maken.
Als schrapers wendden de Indianen schelpsoorten aan als de Codakia orbicularis en Cypraea zebra.
Andere voorbeelden van werktuigen die gemaakt werden, zijn beitels, gutsen en vazen. Deze namen zijn ontleend aan de vorm van de werktuigen door onderzoekers en niet aan de daadwerkelijke functie die ze hadden. Een manier om de functie te achterhalen is gebruikssporenanalyse (zie het gelijknamige artikel van de auteur). Deze methode maakt het mogelijk om meer informatie te bieden over het dagelijks leven van de Indianen die eens leefden in het Caribisch gebied.
© 2010 - 2024 Aouweneel, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De zee in een schelp horenSoms zijn de meest prachtige schelpen langs het strand te vinden. Nederland heeft vaak kleine schelpen, maar elders in E…
Bronnen en referenties
- Carlson, B. 1995: ‘Strings of Command: manufacture and utilization of shell beads among the Taino’. Proceedings of the 15th International Congress for Caribbean Archaeology. San Juan, Puerto Rico, 1995. pp. 97-109.
Francis, P. 1982: ‘Experiments with Early Techniques for Making Whole Shells into Beads’. Current Anthropology 23: pp. 713-715.
Hofman, C.L. en M.L.P. Hoogland, red. 1999: Archaeological investigations on St.Martin (Lesser Antilles), The sites of Norman Estate, Anse des Pères and Hope Estate with a contribution to the ‘La Hueca Problem’. Leiden: Faculty of Archaeology, Leiden University.
Versteeg, A.H. en K. Schinkel, red. 1992: The archaeology of St. Eustatius, The Golden Rock Site. Vol. 2. Publications of the St. Eustatius Historical Foundation, Publication of the foundation for Scientific Research in the Caribbean Region. St. Eustatius, Amsterdam. pp. 93-118.
Versteeg, A.H. en S. Rostain, red. 1997: The archaeology of Aruba: The Tanki Flip Site, Aruba. Amsterdam.