Het veranderende wereldsysteem sinds 1648
Het wereldsysteem waarvoor in 1648 de basis werd gelegd, heeft door de eeuwen heen een aantal hervormingen ondergaan. De grootste hervormingen kwamen tot stand als gevolg van het proces van kolonisatie en dekolonisatie, de twee grote wereldoorlogen en de Europese integratie. De belangrijkste aspecten hiervan worden chronologisch doorgenomen.
Inhoud
De beginselen van soevereiniteit geaccepteerd?
In de negentiende eeuw werd duidelijk dat veel Europese staten de beginselen van soevereiniteit weliswaar hadden geaccepteerd, maar niet bereid waren dit ook naar buiten toe uit te dragen en toe te passen op niet-Europese staten. Een voorbeeld hiervan wordt beschreven door historicus Van Vuurde en heeft betrekking op het Ottomaanse Rijk. Hier begon in 1821 de Griekse Opstand, welke door landen als Groot-Brittannië en Frankrijk werd aangegrepen om de Grieken onafhankelijk te verklaren. Toen bleek dat de Grieken niet konden instaan voor hun eigen veiligheid, stuurden de Europese grootmachten zelfs troepen naar het Rijk en rechtvaardigden dit door te stellen dat de christelijke Grieken werden bedreigd door de niet-christelijke Ottomanen. Daarbij werd ook nog geprobeerd om de publieke opinie zo te beïnvloeden dat de overwegend christelijke bevolking van Europa overtuigd zouden raken van de slechtheid van de niet-christenen. Het moge duidelijk zijn dat men hier selectief was met het toekennen van soevereiniteit aan de ander. Wie niet gezien werd als ‘beschaafd’, waarvoor de christelijke geloofsovertuiging nog steeds de norm was, viel per definitie buiten de boot.
Volgens politicoloog Krasner waren in de negentiende eeuw de ontwikkelingen op het Westelijk Halfrond aanvankelijk grotendeels in overeenstemming met het Westfaalse model. Pas toen de Verenigde Staten aan het einde van deze eeuw machtig genoeg werd om haar eigen invloedssferen te creëren, kreeg een aantal landen in Midden-Amerika te kampen met beïnvloeding van buitenaf. De Amerikanen waren echter te zwak om andere staten zo te beïnvloeden dat zij hun constitutionele structuren aanpasten. Volgens Krasner hadden de Europese staten op het Westelijk Halfrond geen belangen met betrekking tot hun eigen veiligheid en zijn ze niet in staat geweest om er invloedssferen te creëren. Zodoende hadden de meeste staten er tot aan de eeuwwisseling geen moeite zich conform het Westfaalse model te ontwikkelen.
Bescherming van humanitaire waarden
Tegen het einde van de negentiende eeuw nam volgens historicus Van Ginneken ook de overtuiging toe dat de bescherming van humanitaire waarden een internationale verantwoordelijkheid was. Deze bescherming werd echter wel beperkt doordat het vanwege het soevereiniteitsbeginsel niet mogelijk was staten sancties op te leggen als zij zich niet aan de gemaakte afspraken hielden. Mede hierdoor slaagde de Volkenbond er in het interbellum niet in om te voorkomen dat de wereld afstevende op de Tweede Wereldoorlog. Een optimale ontplooiing van de bond werd altijd in de weg gestaan door de machtspolitieke drijfveren van de grote mogendheden. De Volkenbond heeft echter wel een basis gelegd voor een verdere uitwerking van een zeker internationaal toezicht.
Na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het Westfaalse beginsel van niet-inmenging het wederom zwaar te verduren. De oprichting van de Verenigde Naties (VN) in 1945 werd door vrijwel alle Westerse landen toegejuicht. Deze organisatie moest vrede en veiligheid in de wereld gaan handhaven die was gebaseerd op internationaal recht, de erkenning van soevereiniteit en het zelfbeschikkingsrecht. Maar dit kon nauwelijks op een effectieve manier worden gedaan zonder te maken te krijgen met beschuldigingen van schendingen van de soevereiniteit van individuele staten. Zoals historicus Baudet het uitdrukt: ‘als soevereine staten zich in hun externe optreden aan regels te houden hadden, waren ze niet langer soeverein en accepteerden ze een hoger gezag’.
De rol van de Verenigde Naties
De VN kreeg de mogelijkheid op te roepen tot een uniting for peace-resolutie die het beroep op soevereiniteit volledig kon overrulen. Baudet is hierover echter niet al te somber gestemd. Dat er zelden tot nooit een beroep op deze mogelijkheid wordt gedaan bewijst volgens hem wel dat men de soevereiniteit van staten nog steeds hoog in het vaandel heeft staan. Het denken over soevereiniteit heeft volgens Baudet na de Tweede Wereldoorlog wel een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Volgens hem heeft zich vanaf dit moment een verandering voltrokken in de invulling van het begrip soevereiniteit, waardoor men tot het besef kwam dat machtsuitoefening een zekere mate van legitimiteit moest bezitten ‘die boven de loop van het geweer uitgaat’. Soevereiniteit blijft wel van belang, maar de uitoefening ervan door de Europese mogendheden is steeds meer gebonden geraakt aan diverse beperkingen.
Recht op zelfbeschikking
Het recht op zelfbeschikking werd in het geval van (voormalige) koloniën volgens Baudet vaak wat te letterlijk genomen door de VN. Door zich zo sterk te keren tegen het kolonialisme is er nog weleens een dekolonisatieproces wat minder goed uitgepakt. Koloniën moesten en zouden hun onafhankelijkheid krijgen, ongeacht of ze wel in staat waren om op eigen benen te staan. Het was het principe dat telde. Baudet betitelt dit als ‘de apotheose van de notie van de soevereine staat’. De vroegere koloniale mogendheden kochten volgens Baudet hun schuldgevoel af met financiële hulp en de terbeschikkingstelling van allerlei middelen, zonder dat nog een poging werd ondernomen om de besteding ervan aan een controle te onderwerpen. Hij wijst hiermee een pijnlijk contrast aan met de zelf-definiëring van de westerse staten als gemeenschap die veel respect heeft voor de mensenrechten.