Mens- en Wereldbeeld van de Grieken
In dit artikel komt het Griekse wereld- en mensbeeld aan bod en wordt aangegeven wat belangrijk was voor de Grieken.
Het oude Griekenland
Hoe ontwikkelde het Griekse wereldbeeld zich in de oudheid?
Het Griekse wereldbeeld ontwikkelde zich als volgt:
- de Grieken gaven aanvankelijk een mythologische verklaring voor het ontstaan van de wereld.
- In het oude Griekenland werd voor het eerst gepoogd het mythische wereldbeeld te vervangen door een natuurwetenschappelijk wereldbeeld. In plaats van mythologische verklaringen zochten natuurfilosofen filosofische verklaringen voor natuurverschijnselen.
- De belangrijkste Griekse theorieën over het heelal waren die van filosoof Aristoteles (4de eeuw voor Chr.) en de wiskundige/astronoom Ptolemaeus (2de eeuw na Chr.). Zowel Aristoteles als Ptolemaeus beschouwde de aarde als een onbeweeglijke bol die het centrum vormde van het eveneens bolvormige heelal.
- De bolvorm van de aarde was verder uitgewerkt in de zonetheorie (over klimaatzones) van Parmenides (5de eeuw voor Chr.) en de theorie van de oceaangordels van Krates en Mallos (omstreeks 150 voor Chr.)
- Volgens Ptolemaeus bestonden er geen oceaan- of klimaatgordels, maar was Afrika in het zuiden met Azië verbonden.
- Dit natuurwetenschappelijke wereldbeeld drong echter slechts door tot een kleine groep van de bevolking. De meeste mensen bleven de aarde en het heelal zien zoals ze ‘met eigen ogen zagen’: als een platte onbeweeglijke schijf met de hemellichamen daarboven.
Hoe ontwikkelde het Griekse mensbeeld zich?
De Grieken verklaarden ook het ontstaan van de mens mythologisch. De mens was afhankelijk van de gunsten van de goden. Ook was de mens in de eerste plaats lid van een gemeenschap. De gemeenschap was belangrijk, niet het individu. Na de dood leefde men als schim voort in de onderwereld.
Sinds de 6de eeuw v. Chr. veranderde dat mensbeeld bij een kleine groep van de bevolking. Geleerden geloofden niet meer dat de goden alles bepaalden. Zij gingen de mens zien als een zelfstandig wezen: zijn verstand liet hem toe zelfstandig vragen te stellen en antwoorden te geven en zo kon hij kennis en inzicht verwerven.
Wat is kenmerkend voor de mens in het oude Griekenland?
- Het leven op aarde was voor de Grieken het belangrijkst.
- Er kwam een nieuwe manier van denken: voortdurend vragen en zoeken naar nieuwe kennis.
- De Grieken wilden een goede opleiding, vol wedijver. Zij wilden uitblinken: met hun verstand, in de sport, op het gebied van kunst enz.
- De Grieken waren gefascineerd voor schoonheid en kunst in het algemeen. De Atheense filosoof Aristoteles schreef dat ‘het schone berust in de maat en de orde’. Zoals de wetenschappen baseerde de Griekse kunst zich dus op redelijkheid: niets te veel, maat houden. Kunstwerken moesten aan een ‘ideaal’ maatgetal, een grondregel of ‘canon’, beantwoorden. Anders was het geen kunst, anders was het bouwwerk of het beeldhouwwerk niet ‘schoon’.
Een uitleg en/of enkele voorbeelden bij elk kenmerk
Het leven op aarde was voor de Grieken het belangrijkst.
Voorbeelden:
- De Grieken dachten dat de goden op aarde woonden, onsterfelijk waren en erg menselijke eigenschappen hadden. Hun eigen ideaal was kennelijk zoveel mogelijk te lijken op de goden.
- Toen Odysseus in het dodenrijk achilles ontmoette, zei Achilles: ‘Ik zou liever slaaf op aarde zijn dan koning van al deze doden voor wie het leven is afgelopen’.
Nieuwe manier van denken.
Uitleg:
Nieuw in hun manier van denken was het zoeken naar antwoorden in de natuur zelf en niet in de godsdienst. Ze geloofden bijvoorbeeld niet dat natuurrampen zoals windhozen en stormvloeden door goden werden veroorzaakt.
Voorbeelden:
- De geboorte van de geneeskunde. De Griekse arts Hippocrates zocht de verklaring voor ziekten in de natuur zelf. Hij ging precies opschrijven hoe een ziekte verliep. Zo probeerde hij erachter te komen hoe de ziekte ontstond en hoe die genezen kon worden.
- Herodotus wordt de eerste geschiedschrijver genoemd. Als hij verschillende verhalen over het verleden hoorde, schreef hij alles op en gaf daarna zijn eigen mening. Hij schreef over de Egyptische piramiden en over de oorlogen tussen Perzen en Grieken.
- De geboorte van de filosofie. Een beroemd geworden filosoof is de Athener Socrates. Hij probeerde al vragend erachter te komen hoe de wereld in elkaar zat en wat het beste was. Socrates meende dat mensen alleen slechte dingen deden, omdat ze te weinig nadachten. Domheid was dus het grootste gevaar voor de mens.
- De bibliotheek van Alexandrië werd centrum van wetenschap. In de tijd van Alexander de Grote kwam de wetenschap in het hele Midden-Oosten tot bloei. In Alexandrië ontstond de grootste bibliotheek in het Midden-Oosten. Geleerden van overal vandaan trokken er naartoe.
Goede opleiding, vol wedijver.
Voorbeelden:
- Toneel. Voor de Grieken was het toneel zeer belangrijk. Er waren twee soorten toneelstukken: tragedies en komedies. Tragedies waren ernstige toneelstukken over belangrijke levensvragen. Komedies waren satires over de politiek, over zeden en gewoonten, over wat in de ‘mode’ was. De tragedie was aanvankelijk meer een zangstuk dan een toneelstuk.
- Onderwijs. De Grieken vonden dat iedereen goed moest worden opgeleid. De ideale Griek moest kunnen deelnemen aan de democratie en een goed figuur kunnen slaan op het gebied van de sport en muziek.
- sport. Het belang van de sport kwam bijvoorbeeld tot uiting, doordat de Grieken allerlei sportwedstrijden hielden. Groot succes hadden bijvoorbeeld de Olympische Spelen ter ere van Zeus.
- Politiek. De Grieken vonden dat het algemeen belang ermee was gediend dat ‘alle’ burgers deelnamen aan het bestuur. Een voorbeeld daarvan is de volksvergadering.
Fascinatie voor schoonheid en kunst.
Uitleg:
De Griekse kunst baseerde zich op redelijkheid: niets te veel, maat houden. Kunstwerken moesten aan een ‘ideaal’ maatgetal, een grondregel of ‘canon’, beantwoorden.
Voorbeelden:
- In de bouwkunst werd de toon gezet door het Parthenon. Tempels en theaters waren de belangrijkste bouwwerken van de Grieken.
- In de beeldhouwkunst gaf Polyclitus het voorbeeld. In zijn beeldhouwwerken gebruikte hij een vaste verhouding; het hoofd maakt precies één zevende van het lichaam uit. Kunst moest niet de natuur exact weergeven, maar moest uitgaan van vastgelegde verhoudingen of proporties.