Vervoer in de Middeleeuwen: over land
Vervoer en reizen was in de Europese middeleeuwen een avontuurlijke onderneming en dat terwijl mensen tot aan de 14de eeuw heel wat redenen hadden om op weg te gaan. Met name verhuizingen en pelgrimages waren aan de orde van de dag. Daarbij trof de reiziger soms karig of tijdelijk transport in de vorm van een boot of een kar en geluksvogels hadden een paard, maar doorgaans moest men lopen. Daar kwam bij dat elke vorm van vervoer plaats vond over slechte wegen door bossen en over heidevelden en men moeizaam van bestemming naar bestemming trok.Artikelindeling (interne links)
- Het middeleeuwse terrein
- Reizen in de middeleeuwen
- Middeleeuwse wegen
- Te voet reizen
- Rij- en lastdieren
- Karren en wagens
- Koetsen
NB: Sommige afbeeldingen in dit artikel zijn van een latere datum dan de middeleeuwen, maar de situatie is toch grotendeels hetzelfde. Klik op de afbeelding om deze groter te zien.
Het middeleeuwse terrein
In de middeleeuwen was het overgrote gedeelte van het Europese grondgebied bedekt met bos en heidevelden. Dat werd slechts links en rechts onderbroken door stukken landbouwgrond, open plekken of bebouwd gebied.Daarmee was Europa in deze eeuwen het tegenovergestelde van het Midden-Oosten. Daar was het woestijnachtige land juist kaal en open en betekende een boom de aanwezigheid van een oase en dus van beschaving. In Europa betekende juist het bos onherbergzaamheid en de open plek beschaving. Toch was het bos niet helemaal de woestijn van Europa. Het bos bood namelijk ook bescherming en schuilplekken aan diegenen die dat nodig hadden en leverde vruchten en noten.
Waterwegen
Een verschil tussen Europa en het Midden-Oosten was natuurlijk ook de aanwezigheid van water. Gebieden als Mesopotamië en Egypte kennen ook grote rivieren, maar het Europese netwerk aan rivieren is fijnzinniger met veel meer vertakkingen. Daardoor was er van oudsher in Europa veel meer binnenvaart.
Vanwege beide verschillen heeft het vervoer in Europa een eigen ontwikkeling gekend.
Reizen in de middeleeuwen
Het feit dat Europa nog grotendeels was dichtgegroeid, wilde niet zeggen dat er maar waar weinig mobiliteit was. Zeker tot aan de 14de eeuw was eerder het tegenovergestelde het geval. Mensen waren een veel groter gedeelte van hun tijd onderweg dan wij. Dat had verschillende redenen.
Al met al waren de middeleeuwse wegen en wateren tot aan de 14de eeuw druk bevolkt met reizigers van allerlei pluimage, zoals emigranten, rondtrekkende ridders of monniken, marskramers en andere kooplieden, pelgrims, koeriers en studenten op zoek naar goede leermeesters. In feite werd er zoveel gereisd dat de middeleeuwers de lange tochten zelf niet zagen als 'een reis'. Van een reis was pas sprake als je op zoek ging naar een bestemming die ruimschoots buiten Europa lag.
Afnemende reislust
In de loop van de 13de eeuw nam alle reislust snel af. Dat had de volgende oorzaken:

Middeleeuwse wegen
De middeleeuwers erfden het uitstekende Romeinse wegennet, maar deden daar weinig mee. De wegen werden slecht onderhouden en raakten in verval. Voor het middeleeuwse transport waren ze ook minder geschikt. Mensen gingen niet recht op hun doel af, zoals de omvangrijke Romeinse legers dat wél plachten te doen. De middeleeuwse wegen waren vaak van slechte kwaliteit. Het waren zandpaden door het bos of over de heide, ook wel 'sporen' genoemd, of eenvoudige landwegen. Niet zelden zaten de wegen vol kuilen en hobbels.Er was wel een omvangrijke netwerk van dergelijke wegen. Hierdoor werden allerlei plaatsen die van belang waren met elkaar verbonden. Lange tijd maalde de middeleeuwse reiziger niet om de conditie van de weg, zolang er maar een weg was.
Veel van deze wegen en paden waren dan ook niet of slechts gedeeltelijk nieuw aangelegd. Meestal werden bestaande wegen die tussen akkers doorliepen uitgebreid of werd er gebruik gemaakt van paden door de natuur die al vanzelf waren ontstaan. Langs de kust liepen veel visserspaden van de dorpen naar de netten of boten in het water. In en om de dorpen liep bovendien een netwerk van kerkenpaden, zodat de betreffende kerk vanuit alle richtingen goed te bereiken was. Daar kwamen in toenemende mate specifieke pelgrimspaden bij, welke de verbinding naar belangwekkende bedevaartsoorden drastisch verbeterden. Het oudste hiervan is het pad naar Santiago de Compostela dat uit de 9de eeuw stamt.
Plaatsen van belang waren enerzijds plekken waar men moest wezen zoals dorpen en steden, markplaatsen, pelgrimsoorden, heiligdommen en herbergen. Anderzijds betrof het belangrijke verkeerspunten als bruggen, doorwaadbare plekken of bergpassen.

Bij tal van bruggen, doorwaadbare plekken en bergpassen werden wel hoge tollen gevraagd. Niet alleen voor passerende personen, maar ook voor eventuele koopwaar.
Te voet reizen
Dat er zoveel te voet is gereisd kwam niet alleen door een gebrek aan last- en rijdieren of wagens. Waarschijnlijk was het lange tijd ook de gemakkelijkste manier om jezelf te verplaatsen over de smalle, rulle zandpaadjes. Een kar paste vaak niet en kon gemakkelijk wegzakken in het zand. Een pelgrimage werd bovendien geacht om helemaal per voet te worden afgelegd, tenminste wel door de volwassen deelnemers.Zoals eerder vermeld zal een langere reis echter zelden alleen te voet zijn gemaakt. Reizigers wisselden onderweg regelmatig van vervoersmiddel. Men kon bepaalde gedeeltes als passagier meevaren op een boot of meerijden op de kar van een boer. Ook kon men paarden huren voor een gedeelte van de afstand. Op een afgesproken plek moest men het paard weer inleveren. Daar kon men dan een nieuw paard huren of anderszins verder reizen.
Het kwam ook voor dat de reis wel met behulp van een lastdier werd afgelegd, maar zonder dat daar echt op werd gereden. Het dier droeg dan louter de bagage of, wat ook veel voorkwam, meereizende kinderen die de afstand nog niet aankonden. Dit kon bijvoorbeeld gebeuren wanneer men met een groep mensen op reis was, terwijl er maar één of twee dieren beschikbaar waren.
Vanaf de 14de eeuw was het gedaan met de voetreis. Het paard werd het belangrijkste vervoermiddel over land. Daarnaast was ook het goederenvervoer per kar in opkomst. Om te voet half Europa door te reizen werd voortaan gezien als iets voor de onderlaag van de bevolking en eventueel voor pelgrims. Als je nog op een dergelijke manier reisde was je waarschijnlijk erg arm of zelfs een zwerver.
Rij- en lastdieren
Al sinds de oudheid werd er volop gereisd met en op dieren die daartoe gedomesticeerd waren. Als men in groepen reisden, gebruikte men zowel rij- als lastdieren. Er werden dan een paar extra paarden meegenomen voor het dragen van de bagage. Door alle gewicht zo goed mogelijk te verdelen schoot men het snelste op.
Het paard
Paarden zijn ideaal voor personentransport. Het zijn soepele, snelle dieren met veel uithoudingsvermogen. Het paard zou dan ook uitgroeien tot het op grote afstand meest populaire rijdier.
Toch waren er twee uitvindingen nodig om het paardrijden pas echt goed op de kaart te zetten. Dat waren de volgende twee:
- Het hoefijzer. Hiervan wordt in de 1ste eeuw v. Chr. voor het eerst melding gemaakt. Na de val van het Romeinse Rijk raakt het vreemd genoeg eeuwenlang in onbruik, maar in de 10de eeuw duikt het weer op. Het hoefijzer voorkomt allerlei slijtage aan en problemen met de hoeven van het paard, waardoor het gemakkelijker langere tijden kan lopen.
- De stijgbeugel. Deze bestond al langer in het Midden-Oosten en werd ergens rond de 7de eeuw n. Chr. in Europa geïntroduceerd. Dat maakte het bestijgen van paarden een stuk gemakkelijker. Het veelvuldig berijden van paarden kwam in Europa dan ook pas echt op gang door de stijgbeugel.
Er waren speciale rijpaarden die zich onderscheidden van andere paarden zoals bijvoorbeeld trekpaarden. Ook werden er extra sterke paarden gefokt voor het dragen van zware lasten, m.n. geharnaste en zwaarbewapende ridders. Speciale paarden waren logischerwijs wel duurder.
Ezels en muildieren
De ezel is de gedomesticeerde versie van de Afrikaanse wilde ezel.
Een muilezel is een kruising tussen een hengst en een vrouwtjesezel.
Een muildier is een kruising tussen een mannetjesezel en een merrie.
Al deze dieren zijn kleiner en langzamer dan paarden, maar ze zijn beter geschikt voor bergachtig terrein en kunnen goed zware lasten dragen op een rulle ondergrond. Dat waren in de middeleeuwen belangrijke kwaliteiten.
Karren en wagens
Karren bestonden al duizenden jaren. Ze werden gemaakt door de professionele 'wagenmaker'. Het berijden van een kar was niet voor iedereen, want het vroeg de nodige kennis en vaardigheid.
De middeleeuwse kar was in principe open, al waren er wel primitieve overkappingen om de bagage droog te houden. De echte huifkar is echter een uitvindingen van Amerikaanse kolonisten en bestond dus pas later.
Er werden verschillende soorten trekdieren voor de karren gespannen, wat leidde tot de volgende typen kar:
De ossenkar. Ossen zijn gecastreerde stieren. Mogelijk bestaat de ossenkar al sinds 5000 v. Chr.. Ossen zijn niet zo snel maar ze zijn enorm sterk en lopen goed op oneffen terrein.
Karren getrokken door paarden
Hiervoor waren verschillende typen paarden beschikbaar:
- Het trekpaard. Dat was een sterk werkpaard dat geschikt was voor het trekken van zware karren en ploegen.
- Het tuigpaard. Dat was een lichter paard voor het trekken van lichte karren en, later, koetsen.

Afgezien van sleeën werden honden ook lang gebruikt voor het trekken van kleine karren. Dat gebeurde aanvankelijk eveneens voor personenvervoer. De Grote Volksverhuizing uit het begin van de Middeleeuwen vond zelfs grotendeels per hondenkar plaats. Later stuitte het idee van de hondenkar toch op meer weerstand, al bleef hij wel nog lang gebruikt voor het vervoer van producten, zoals melkbussen.
Twee belangrijke uitvindingen hebben het vervoer per kar door de tijd heen verbeterd.
- Het gareel werd rond 800 uitgevonden. Dat is een soort juk in het tuig, waardoor het trekdier anders kan worden ingespannen. Het verdeelt de last van het trekken van een kar of wagen over de schouders van het dier. Voorheen lag die last op de nek, waardoor het dier constant dreigde te stikken.
- De disselboom stamt uit de 11de eeuw. Het is een horizontale balk die vooraan in het midden van een wagen is bevestigd. Dat maakte het trekken van een kar door meerdere dieren tegelijk mogelijk.