Kasteel voor veiligheid of pracht en praal
De naam kasteel wordt gebruikt voor twee soorten vergelijkbare bouwwerken. In beide gevallen betreft het bouwwerken die dienden als woonplek voor meestal koningen en andere edellieden. De ene soort was als verdedigingswerk opgebouwd en de andere meer als woonverblijf met veel status. In de middeleeuwen was een kasteel meestal een verdedigingswerk om de vijand af te weren. Daarna muntten veel kastelen uit in pracht en praal waarbij status voorop stond. Veel van die bouwwerken zijn toeristische trekpleisters geworden met meestal een museumfunctie.
Kasteel, slot en burcht of burg
Het woord kasteel is afgeleid van het Latijnse woord castellum dat een verkleinwoord is van castrum dat legerplaats betekent. Indien een kasteel was versterkt bijvoorbeeld door een gracht en aarden wal of ommuring wordt het ook slot of burcht genoemd. Het oorspronkelijke woord voor burcht is burg dat verwant is aan het Duitse Burg en het Zweedse Borg. Het woord burg komt nog steeds veelvuldig voor in allerlei namen zoals burger en burgemeester of in straatnamen Burgwal of plaatsnamen Middelburg en Domburg en in de dubbele naam voor een plaats en land Luxemburg.
Ridderhofsteden zonder bieraccijns
In de oostelijke provincies heten kastelen vaak havezaten. In Groningen wordt een kasteel ook een borg genoemd wat gelijk is aan het Zweedse Borg. In Friesland heet een kasteel een state of stins. Havezaten, borgen en staten of stinsen waren in het algemeen kastelen waar bestuurlijke voorrechten aan verbonden waren en behoorden daardoor tot de ridderhofsteden. Een ridderhofstad werd bewoond door ridders die vrijdom van belasting, huisgeld en bieraccijns genoten. Toen de begripsomschrijving met die voorrechten van een ridderhofstad in 1512 werd bepaald claimden echter zoveel ridders die rechten dat er in 1536 een nadere en minder ruime omschrijving volgde.
Voor veiligheid afgesloten door ophaalbrug over gracht
Een kasteel is een zelfstandig bouwwerk voor een beperkt aantal bewoners maar kan wel onderdeel uitmaken van een groter geheel. In dat geval is het wel af te scheiden van andere bouwwerken doordat het bijvoorbeeld omsloten is door een kasteelgracht met een ophaalbrug over die gracht.
Niet meer opgewassen tegen militaire aanvallen
De versterking van kastelen bestond aanvankelijk slechts uit palissaden (een rij houten palen). Later werden kastelen ommuurd. Maar ook de ommuring bleek onvoldoende toen het buskruit was uitgevonden en militaire aanvallen niet meer door een muur konden worden tegengehouden.
Kunstmatige heuvel
Soms staat een kasteel op een kunstmatige heuvel. Zo’n heuvel wordt motte genoemd. De eerste zogenaamde mottekastelen werden in de vroege middeleeuwen meestal uit hout opgetrokken en waren niet veel meer dan een torenvorming bouwwerk. De motteheuvels waren vaak omgeven door een gracht waarbij de grond van de uitgegraven gracht diende voor de heuvel. De diameter van de motteheuvels varieerde tussen twintig en honderd meter en de hoogte was ergens tussen drie en twintig meter. Een nog bewaard gebleven mottekasteel is de Burcht van Leiden. De motte van die burcht steekt twaalf meter boven het maaiveld uit.
Na mottekastelen betere verdedigingswerken
Het mottekasteel had ook een functie als statussymbool omdat het niet ieder gegeven was er een te kunnen bouwen. Sommige mottekastelen hadden een of meer voorburchten. Vanaf de dertiende eeuw zijn er weinig mottekastelen meer gebouwd en werden nieuwe verdedigingswerken toegepast die beter bestemd waren tegen het weren van de vijand.
Na middeleeuwen meer status, pracht en praal
Na de middeleeuwen werden door de rijken veel woonverblijven in de stijl van kastelen gebouwd of andere verblijven omgebouwd tot een kasteel en voorzien van een gracht. Ook werden in later eeuwen kastelen gebouwd waarbij status en pracht en praal voorop stond. Voorbeelden hiervan zijn het Weense Schloss Schönbrun en het Kasteel van Versailles.