Amsterdam: stadhuis, nu Koninklijk Paleis op de Dam

Een nieuw stadhuis
In 1578 telde Amsterdam 30.000 inwoners. De bevolkingsgroei in Amsterdam vanaf het einde van de zestiende eeuw, een gevolg van het toenemende belang van Amsterdam als handelsstad, leidde tot uitbreiding van de stad. Er werd begonnen met de aanleg van de grachtengordel. In de eerste helft van de zeventiende eeuw werd Amsterdam het onbetwiste handelscentrum van Europa. Dit bezorgde de stad en zijn inwoners (in 1639 139.000) rijkdom en welvaart.De macht was in Amsterdam in handen van een kleine elite. Vier burgemeesters hadden de uitvoerende macht in handen. Er was een vroedschap (gemeenteraad) van 36 leden. De handelsbelangen bepaalden het politieke beleid van de stad. Door zijn sterke economische positie had het Amsterdamse stadsbestuur grote invloed op het politieke beleid van de Republiek.
De burgemeesters van Amsterdam waren van mening dat de status van Amsterdam als economische grootmacht een nieuw, prestigieus stadhuis noodzakelijk maakte, gelegen in het hart van de stad. Vervanging van het oude stadhuis op de Dam was ook om een andere reden noodzakelijk. Het oude, middeleeuwse stadhuis op de Dam was bouwvallig, weinig comfortabel en te klein.



De bouw van het stadhuis
Verstrekken van de opdrachtBegin 1639 dienden de burgemeesters bij de vroedschap het voorstel in om te komen tot de bouw van een nieuw stadhuis op de Dam. Een door de vroedschap ingestelde commissie oordeelde een jaar later positief. In 1648 werd de Tachtigjarige Oorlog beëindigd. Er kwam nu geld vrij voor een kostbaar project als de bouw van een nieuw stadhuis. De definitieve opdracht voor de bouw werd daarom pas in 1648 verstrekt. De Dam was inmiddels aanmerkelijk vergroot, door het slopen van (eerder door het stadsbestuur aangekochte) huizen aan de westkant van de Dam. Men koos voor het ontwerp van de bouwmeester Jacob van Campen. De definitieve grootte van het gebouw werd bepaald op 280 bij 200 voet (ongeveer 80 bij 57 meter). Ook werd bepaald dat de voorzijde van het nieuwe stadhuis naar de Dam zou worden gericht. In 1648 werd de eerste steen gelegd.

De bouw van het stadhuis verliep niet zonder tegenslagen. De in 1650 mislukte 'aanslag op Amsterdam' door het leger van stadhouder Willem II legde de handel voor enige dagen stil, wat leidde tot een fikse schadepost voor Amsterdam. Een tweede tegenslag was de watersnoodramp in maart 1651, waarbij grote delen van Amsterdam onder water kwamen te staan. Ook deze tegenslag leidde tot een forse financiële schadepost. Nog veel ernstiger was het uitbreken van de oorlog tussen de Republiek en Engeland in 1652. De oorlog had uiteraard een negatieve invloed op de handel. Bovendien werd het noodzakelijk om te investeren in een oorlogsvloot.
Door alle tegenslagen lieten steeds meer critici van zich horen. Waarom in deze barre tijden investeren in een kostbaar statusgebouw? De burgenmeesters van Amsterdam besloten dat het nieuwe stadhuis slechts uit een verdieping zou bestaan. Waarschijnlijk werd dit besluit genomen om de critici de mond te snoeren. Het besluit werd in ieder geval niet uitgevoerd.

Voortzetting van de bouw
De burgenmeesters lieten zich door de tegenslagen en critici niet van de wijs brengen. De bouw ging verder. Jacob van Campen, de ontwerper van het gebouw, vertrok in 1654 om onbekende reden. Daniel Stalpert, stadsarchitect van Amsterdam, nam de leiding van het bouwproject op zich.
Men besloot om het stadhuis in juli 1655 feestelijk in gebruik te nemen. Het gebouw was echter nog lang niet voltooid. Uitsluitend de begane grond en de eerste verdieping konden in gebruik worden genomen. De tweede verdieping was nog helemaal kaal. Het gebouw had zelfs nog geen dak. Het vergde nog bijna tien jaar om de bouw van de tweede verdieping te voltooien. De uitvoering van het uitgebreide decoratieprogramma vergde nog veel meer tijd. Pas in 1705 beschouwde men het gebouw als voltooid.

De Republiek en het classicisme
De classicistische bouwstijl in de RepubliekNa 1630 werd de classicistische bouwstijl voor het eerst toegepast in de Republiek. De stadhouder Prins Hendrik liet zijn paleizen, waaronder het nog bestaande Huis ten Bosch nabij Den Haag, in die stijl bouwen, in de hoop om zo het aanzien van zijn bescheiden hof te vergroten. De secretaris van Prins Hendrik, Constantijn Huygens, ontwierp in 1633, met hulp van de bouwmeester Jacob van Campen, zijn eigen classicistische huis in Den Haag. De bouw van het Haagse stadspaleis het Mauritshuis kan worden beschouwd als de definitieve doorbrak van de classicistische bouwstijl in de Republiek. De nieuwe bouwstijl werd overigens niet alleen in Den Haag toegepast. De Amsterdamse architect Philips Vingboons (1607-1678) ontwierp classicistische stadshuizen voor de rijke Amsterdamse kooplieden.

Een reis naar Italië wekte bij Jacob van Campen (1595-1657) belangstelling voor de klassieke bouw- en beeldhouwkunst. Hij maakte kennis met het werk van de Italiaanse architect Andrea Palladio (1508-1580). Deze architect ontwierp gebouwen met meerdere verdiepingen en onderdelen. Hij wist hierbij toch een harmonisch geheel te realiseren. In 1630 ontwierp Jacob van Campen een huis voor een Amsterdamse koopman in classicistische stijl. Ook voor de stadhouder Frederik Hendrik en zijn secretaris Constantijn Huygens ontwierp hij, zoals al eerder opgemerkt, classicistische gebouwen. De Nieuwe Kerk in Haarlem, met zijn uit halve cirkels en vierkanten opgebouwd ontwerp, geldt als zijn meest classicistische bouwwerk. Hij werd beschouwd als de meester van de classicistische bouwstijl in de Republiek, reden dat de burgemeesters van Amsterdam hem de opdracht gaven om een eigentijds stadhuis te ontwerpen. Hij ontwierp een gebouw dat de macht en het aanzien van de Amsterdamse burgerregering representeerde.

Wat zijn de kenmerken van een gebouw in classicistische stijl? Vitrivius, een bouwmeester uit de tijd van keizer Augustus, was van mening dat een gebouw harmonie moest uitstralen. Het gebouw kan alleen harmonie uitstralen als voldaan wordt aan de eisen van duurzaamheid, nut en schoonheid. Het Amsterdamse stadhuis is duurzaam. Het gebouw rust op een fundament van 13.695 heipalen, en als bouwmateriaal zijn harde blokken natuursteen gebruikt. Dankzij de functionele indeling en de rationele ordening van het gebouw kan ook aan de eis van nut worden voldaan. De symmetrie en harmonie van de verhoudingen in het stadhuis maakt dat voldaan wordt aan de eis van schoonheid.
Wie de buitenkant van het stadhuis bekijkt ziet direct diverse classicistische kenmerken. Het gebouw is zuiver symmetrisch. Pilasters (half verzonken rechthoekige zuilen) zorgen voor een heldere indeling van de gevels. De met frontons bekroonde middenpartijen van voor- en achtergevel accentueren de vooruitspringende gevel.
Ook in het interieur vallen classicistische kenmerken op. De burgerzaal voldoet aan de voorschriften van Vitrivius voor langwerpige ruimtes. De lengte van de burgerzaal is tweemaal de breedte. Bovendien komt de hoogte overeen met de halve som van de breedte en de lengte.
Architectuur en decoratie van een classicistisch gebouw moeten een samenhangende, harmonische eenheid vormen. Jacob van Campen was daarom tevens ontwerper van het decoratieprogramma. Het beeldhouwwerk werd uitgevoerd door Arthur Quellinus en zijn medewerker Rombout Verhulst. Bekende schilders als Rembrandt van Rijn, Ferdinand Bol, Govert Flinck en Jacob Jordaens kregen de opdracht om schilderijen in de stijl van Rubens te schilderen.