Folklore van wilde planten: Over Duivekervel
Als je curieuze, magische en sterke verhalen over wilde planten wil lezen. Of je wil weten wat een 'tuchtig' kruid, een jaag-den-duvel of eertgalle is. Dan is het boek van Philippe Van Wersch mogelijk iets voor jou.
Al sinds de prehistorie worden wilde planten vereerd en kent men hen bepaalde krachten toe. Gegevens hierover vindt men in het Oude Testament, maar nog oudere bewijzen werden gevonden in een Neanderthaler graf in Irak. Hier trof men onder andere korenbloemen aan. In het graf van een prinses uit de 21ste dynastie der farao's vond men een klaproos. De Grieken maakten gebruik van vele wilde planten getuige de namen die wij gelatiniseerd nog in gebruik hebben. De oude Germanen stonden dichter bij de natuur dan wij; vandaar dat zij planten die genezing gaven, opdroegen aan hun goden. Het gebruik van wilde planten door mens en dier is onvoorstelbaar groot.
Naast het geneeskundig gebruik in dit boek, word vooral een verhalend en een opvoedend aspect van de kruiden behandeld. Rondom de verschillende planten zijn sagen, sprookjes en legenden ontstaan, die ook vandaag of juist vandaag nog van betekenis kunnen zijn. Ook worden er een aantal mythische kruidenmengsels besproken zoals de kruidwis en de theriak of teriakel. Van Wersch geeft ook een kort overzicht van het kruidenboek door de eeuwen heen. Een fascinerend boek over het 'onkruid', een onderwerp dat de mens al bezighoudt sinds zijn ontstaan. De belangstelling voor dit soort kruidenverhalen is in ons computertijdperk natuurlijk wel wat minder geworden is. Maar diezelfde computer en internet kan er voor zorgen dat deze oude verhalen in een nieuw jasje de hedendaagse mens opnieuw kan bereiken en boeien.
Een kleine tweehonderd bladzijden worden besteed aan de beschrijving van een heleboel planten, waarna een register volgt waarin een en ander geordend wordt. Natuurlijk staan niet alle 1500 in ons land voorkomende wilde planten in het boek. Die er wel in besproken worden, zijn vooral algemeen bekende planten, en dat maakt het voor de lezer alleen maar aantrekkelijker.
Een voorbeeld Duivekervel, Aardrook of Fumaria officinalis.
Plinius schreef: 'Wanneer men het sap over de ogen strijkt, doet het, gelijk rook, de tranen lopen'.
Jan Yperman, die de geschriften van onder andere Avicenna bewerkte, schreef: 'Grisecom suvert den lichaeme van alle vortten (bedorven) humoren (vochten) en de van vortten bloede'. Verder schreef hij:'... dierin gesoden siin violet bladere (blad van viooltjes) ende grisecom in latien fumus terre', en 'Dies andere dages navens ('s avonds) so bade dat hi wel swete elx dages so drinke cyroop van grisecom'. Dit laatste voorschrift moest bij schurft worden uitgevoerd.
Broeder Thomas schreef iets eerder (rond 1300): 'Eerden rooc: fumus terre heeft kracht humoer te verteren ende tereijnighen dat cruut besichtmen ter medicinen. Item teghen den rede (koorts) van couder zaken, nem dat sap ende drinct mit wine dat verdrijft den rede. Item dat cruut ghenomen ende in whine ghesoden ende dat warm ghedroncken dat sterct die maghe ende opluuct (opent) die zenen (spieren, zenuwen) ende aderen ende maect goede verdu-winghe ende reynicht die colere (drift) ende zuvert binnen alle die leden'. Tenslotte staat nog in de Middelnederlandse vertaling van het Antidotarium Nicolaï het volgende: 'Siruples de fumo terre. fumus terre dats grisecom. het es goet iegen alle besiectheit ende iegen zeter ende single (gordelroos). Ende suvert alle manieren van dropen (waterzucht), ende purgiert die levere. ende de niere entie mei-te'. Dan volgt er een recept waar onder andere steenvruchten in voorkomen, zoals kersen en pruimen. Ook enkele diuretische (urinebevorderende) kruiden. Totaal bevat het 26 ingrediënten.
In deze verschillende aanhalingen komen twee namen van het kruid duidelijk naar voren: Fumus Terre en Grisecom.
Fumus Terre, of zoals Dodoens zei Eertroock, heeft deze naam gekregen, omdat men dacht dat het ontstaan was uit de rook van de aarde. Men dacht ook dat het kruid, dat op akkers groeit, zo heette, omdat het blad al het stof van het land vasthoudt. Wanneer er tegen het blad gestoten wordt, verdwijnt de stof, gelijk rook. Een andere verklaring is, dat men dacht door in de rook te staan, onzichtbaar te worden. Dit werd veel door tovenaars en heksen gedaan. De verklaring hiervan is, dat de rook zo in de ogen prikkelt en brandt, dat men door de tranen niets meer zag. Wanneer men zelf niets meer ziet, wordt men zelf ook niet gezien. Een volkomen natuurlijke gedachte. Vandaar dat het kruid gebruikt werd bij oogziekten, getuige de Belgische bijnamen 'grijzekom', 'grijzekol', 'grijzende ogen' en 'grijzorie'. Dodoens noemde het kruid 'grisecom'. Hierbij valt gelijk de tweede oude naam. Dit woord is afgeleid van het Middelnederlandse grijnzen, wenen of huilen. Naar aanleiding van de oudste naam voor het kruid, kreeg het de geslachtsnaam Fumaria van Linné. Fumaria is afgeleid van het Latijnse fumus (rook). De officiële namen in Frankrijk, Duitsland en Engeland betekenen alle: rook van de aarde. De namen zijn fumeterre, Erdrauch en fumitory.
Het moge duidelijk zijn dat etymologisch, geschiedkundig en vooral mythologisch, legend-arisch gezien dit boek van Van Wersch een goudmijntje is voor kruidenliefhebbers. Een boek om in de donkere winterdagen bij het haardvuur of ja, als het niet anders kan, bij de centrale verwarming, die vreemde oerwereld van de kruiden op te roepen. Moderne natuurmagie. Daar ga ik voor.
PHILIPPE VAN WERSCH , FOLKLORE VAN WILDE PLANTEN in België en Nederland. Uitgave Hollandia 1977. ISBN 9060452410