Hoe vindt men een uitgestorven taal terug?
Het Nederlands is verwant aan een Indiase taal, het Sanskriet, een taal waaruit onder meer het moderne Hindi is ontstaan. We komen aan deze verwantschap met een taal aan de andere kant van de wereld, omdat ze allemaal uit een gemeenschappelijke taal zijn ontwikkeld. Een taal die niet meer bestaat. Wetenschappers hebben achterhaald hoe die waarschijnlijk klonk, het Proto-Indo-Europees, ook wel aangeduid als PIE. Deze belangrijke ontdekking hielp later ook om te achterhalen waar de sprekers leefden, welke cultuur ze ongeveer hadden, hoe de volksverhuizingen verliepen.
Een prototaal
We noemen een taal een prototaal, als er geen vaststaand bewijs is dat die taal op een bepaalde manier werd gesproken en geschreven. De vocabulaire en de grammatica van zo'n taal zijn dan eerder een hypothese. Uit indirect bronnenmateriaal is het gereconstrueerd, maar met zekerheid kun je nooit weten of een taal echt zo in elkaar zat. Taalkundigen zetten een asterisk (*) achter woorden uit een prototaal om aan te geven dat het bestaan ervan niet is bewezen.
Wetenschappers hebben ontdekt dat talen van over de hele wereld met elkaar verwant zijn. Er zijn verschillende taalfamilies met eigen stambomen en vertakkingen. Het Nederlands maakt deel uit van de Indo-Europese taalfamilie. Enkele stambomen daarvan zijn het Germaans, Romaans en Slavisch. De talen Engels, Nederlands en Duits zijn vertakkingen van het Germaans. Vertakkingen van het Romaans zijn Frans, Italiaans en Spaans. Uit het Slavisch kwamen weer de Poolse, Tsjechische en Russische talen.
Als we kijken naar het aantal moedertaalsprekers, dan behoren twaalf van de twintig meest gesproken talen in de wereld, tot de Indo-Europese taalfamilie. Veel van deze talen hebben zich verspreid door kolonisatie, bv het Engels, Spaans en Portugees.
De ontdekking van verwantschap
In de 17de eeuw was men zich ervan bewust dat het Oud-Perzisch verwant zou kunnen zijn aan de Europese talen. Amerikaan Jonathan Edwards (1745-1801) kwam een eeuw later met het idee van verwantschap in een publicatie in 1787. Daarin bewees hij dat niet alleen talen, maar hele taalfamilies, in dit geval de Algonquin- en Iroquois-taalfamilies, met elkaar verwant zijn. Hij gebruikte daarvoor de inheemse Noord-Amerikaanse talen, die hij vloeiend sprak. Terwijl Edwards zich in de Nieuwe Wereld bezig hield met taalverwantschappen, was zijn tijdgenoot William Jones bezig met hetzelfde aan de andere kant van de wereld. Niet Edwards, of zijn voorgangers uit de 17de eeuw, maar Jones zou bekend worden als de ontdekker van de verwantschap van talen, ondanks enkele foutjes die hij maakte en zijn slecht onderbouwde argumenten.
William Jones en zijn Asiatic Society of Bengal
Sir William Jones (1746-1794) was een Britse rechter die zich eind 18de eeuw in India bezighield met het Sanskriet. Het Sanskriet was een dode taal die alleen nog werd gebruikt voor religieuze doeleinden. Jones richtte in 1784 de Asiatic Society of Bengal in Calcutta op. Hij wilde graag dat de inheemse bevolking er ook lid van werd, maar dat mocht niet. De enige leden waren 29 mede-Europeanen. India was in die tijd namelijk een kolonie van Groot-Brittanië. Pakistan en Bangladesh bestonden nog niet, ze waren een deel van India en dus ook eigendom van het Verenigd Koninkrijk.
Jones was zeer geïnteresseerd in de Indiase culturen en talen. Hij schreef er de komende tien jaren graag boeken en artikelen over, waarin hij alle aspecten van de samenleving behandelde, dus bv ook muziek, plaatselijke regels en wetten, flora en fauna. De eerste belangrijke werken uit de Indiase literatuur werden ook vertaald door Jones. Met zijn werk ontstond eigenlijk de studie van het subcontinent. Hij stierf er zelfs, in Calcutta in 1794.
Zoals het Latijn en Grieks
Omdat hij een talenknobbel had, leerde hij het Sanskriet. Hij vond dat het sterk leek op het Latijn en het Grieks. Zelfs verbuigingen en vervoegingen kwamen overeen. Jones besefte dat deze drie talen afkomstig waren van dezelfde bron, waaruit ook het Germaans en Keltisch waren ontwikkeld. Later werden andere taalfamilies en takken toegevoegd aan deze ontdekking. In 1786 kwam het boek 'The Sanscrit Language' uit waarin Jones uiteenzet hoe hij tot zijn conclusie kwam op meer systematische gronden. Omdat hij had geholpen bij het opzetten van de Kew Gardens, een beroemde Londense botanische tuin, kwam hij aan het denkbeeld van een taalfamilie.
Enkelen van zijn beroemdste regels uit een toespraak van 1786, gepubliceerd in 1788, zijn:
"Het Sanskriet, hoe oud het ook moge zijn, is van een prachtige structuur: volmaakter dan de Griekse taal, rijker dan de Latijnse, en van een meer uitnemende verfijning dan elk, en toch met een zo sterke verwantschap met beide, zowel wat betreft de wortels der werkwoorden als wat betreft de grammaticale vormen, dat die onmogelijk door het toeval kunnen zijn voortgebracht — ja, zo sterk dat geen filoloog alle drie zou kunnen onderzoeken zonder tot de opvatting te komen dat ze aan een gemeenschappelijke bron zijn ontsproten, die wellicht niet meer bestaat."
Met deze regels luidde hij officieel het tijdperk in van vergelijkende taalstudies en onderzoek naar de Indo-Europese taal, zoals deze gemeenschappelijke bron werd genoemd.
Methoden om een prototaal te reconstrueren
We weten nu dat bepaalde talen aan elkaar verwant zijn door grammaticale en vocabulaire overeenkomsten. Hoe leidt dit dan tot een prototaal? In de eerste plaats gebruikt men bij zo'n onderzoek de vergelijkende methode. Verder zijn er de Wet van Grimm en de Wet van Verner. Daarnaast krijgt men ook informatie uit archeologische vondsten, zoals heel vroeg geschreven bronnen van talen. Verder zijn bewaard gebleven talen die door de eeuwen heen weinig zijn veranderd ook nuttig. Sommige talen hebben het ene kenmerk beter behouden dan andere talen.
Ook geografische namen en persoonsnamen zijn een belangrijke leidraad in dit onderzoek. Veel namen ontstonden eeuwen voordat ze werden opgeschreven. In Nederland komt in de plaatsnamen Apeldoorn en Appeltern het Oudnederlandse woord voor 'appelboom' terug; apuldra. De naam van de rivier de Rijn is een herinnering aan het Keltische woord voor 'stroom'.
Wet van Grimm
Jakob Grimm (1785-1863) werkte rond 1822 zijn klankwet uit. Het beschrijft overeenkomsten tussen bepaalde plof-en wrijfklanken van Germaanse talen en van andere Indo-Europese talen, waarbij meestal Latijns en Grieks werden gebruikt. Bij plofklanken komt de lucht met een plofje uit de mond. In het Nederlands zijn dat
p, t, k, b, d. Met een lichte wrijving die ontstaat door een vernauwing in de mondholte, worden wrijfklanken gevormd. Dat zijn
f, s, ch, sj, v, z, g, j in het Nederlands.
Door klankverschuivingen ontwikkelden woorden uit het Proto-Indo-Europees zich tot het Germaans. De verschuiving bestaat uit drie afzonderlijke stadia die elkaar op hebben gevolgd:
- Proto-Indo-Europese stemloze plofklanken veranderen in stemloze wrijfklanken;
- Proto-Indo-Europese stemhebbende plofklanken worden stemloos;
- Proto-Indo-Europese stemhebbende geaspireerde (dat wil zeggen 'met een beetje meer lucht uitgesproken') plofklanken verliezen hun aspiratie en worden ongeaspireerde stemhebbende plofklanken.
Enkele voorbeelden zijn, dat de Germaanse *b- aan het begin van een woord vaak overeenkomt met de Latijnse *f-, de Slavische, Baltische of Keltische b-, et cetera, terwijl de Germaanse *f- overeenkomt met de Latijnse, Griekse, Sanskrietse, Slavische en Baltische p- of met niets zoals in het Keltisch, dus geen beginnende medeklinker.
Er zijn echter uitzonderingen op deze regels waarbij de woorden zich niet ontwikkelden zoals verwacht volgens de Wet van Grimm. Dat zorgde voor verwarring. Een aantal belangrijke uitzonderingen werd behandeld door Deense taalkundige Karl Verner.
Wet van Verner
Karl Adolf Verner (1846-1896) was een filoloog die vergelijkende taalwetenschappen had gestudeerd aan de Universiteit van Kopenhagen. Zijn klankwet verhelderde een ontwikkeling in Germaanse talen die toen nog niet was begrepen. De Wet van Grimm verklaarde namelijk niet waarom sommige woorden toch anders leken te zijn ontwikkeld dan verwacht.
De Wet van Verner gaat uit van het oorspronkelijke accentsysteem van het Indo-Europees en Oudgermaans. Hij zei dat de betreffende woorden toch waren ontwikkeld volgens de Wet van Grimm, maar het accent was nu anders, de klemtoon lag nu binnen het woord op de direct volgende lettergreep. Later verloor het Oergermaans zijn variabele accent, daarmee was nu de klemtoon van
alle woorden op de eerste lettergreep. Dat zorgde voor verwarring over de zo ontstane woorden, omdat de reden van deze verandering niet gelijk duidelijk was en deze woorden dus de Wet van Grimm niet leken te volgen.
In het Nederlands zijn nog resultaten van de Wet van Verner: vriezen-vroren of verliezen-verloren. Ook in de verleden tijd van het werkwoord 'kiezen' kon je dit terugzien, vroeger was dat namelijk 'koren'. Met de tijd veranderde 'koren' in 'kozen'. In dit geval echter niet door de Wet van Verner, maar door een latere specifiek Nederlandse ontwikkeling. Toch is de oudere vorm bewaard gebleven in het woord 'uitverkoren'.
De vergelijkende methode
Eerst verzamelt men overeenkomstige woorden uit verwante talen. Op basis van bepaalde overeenkomsten kan het oorspronkelijke woord gevonden worden. Als we bv het woord 'vijf' onderzoeken in verschillende Germaanse talen, krijgen we het volgende:
- Engels five
- Gotisch fimf
- Nederlands vijf
- Duits fünf
- Noors fem
Op basis van de uitgangen, die wijzen op een nasale medeklinker (bv 'n' in het Duits) en op een labiaal (bv 'f' in het Nederlands, Duits en Noors), kunnen we de Proto-Germaanse stam *finv- of *fenv- reconstrueren. Die stam vergelijk je dan met andere Indo-Europese woorden:
- Grieks pente
- Sanskriet pàñca
- Latijn quinqui
- Bretons pempe
- Pools pięć
Een Germaanse 'f' komt overeen met een 'p' in een andere taal wegens klankverschuivingen; de Wet van Grimm. Daarmee kan nu een Proto-Indo-Europese, oftewel PIE, vorm worden gereconstrueerd: *penkwe.
Op deze manier kun je bepaalde aspecten van PIE reconstrueren. Klassieke teksten uit het Sanskriet, Grieks en Latijn zijn een tussenvorm tussen de prototalen en de moderne vormen. Bij de meeste andere taalfamilies ontbreekt zo'n schakel, daardoor is meer onderzoek nodig om die te reconstrueren.
Enkele woorden uit het PIE
- *swésor is zus, zuster
- *tu is jij
- *nas is neus
- *ḱwon is hond
- *sal is zout
- *mer is sterven
- *en is in
- *medhyo is midden
- *meǵ is groot
- *wes is kleding dragen, kleden
- *legh is gaan liggen
- *bher is dragen
- *kap is grijpen
- *wet is jaar
- *per-ut is vorig jaar
Waar werd PIE eerst gesproken?
Geleerden zijn het er niet over eens, waar PIE het eerst werd gesproken en hoe dat dan weer is ontstaan. Er zijn verschillende theorieën die allemaal onvoldoende zijn bewezen. Het meest waarschijnlijk en tevens populair is de zogenaamde Koerganhypothese uit 1956. Deze werd voorgesteld door Litouws-Amerikaanse archeologe Marija Gimbutas (1921-1994). Het woord 'koergan' komt uit het Russisch en betekent 'grafheuvels'. Die werden gevonden in de Pontische steppe en daarom noemde Gimbutas deze culturen de Koerganculturen.
Zij stelde dat van het vijfde tot het derde millennium v.Chr. een vroege PIE cultuur bestond in het laagland rond de Zwarte Zee en Zuidoost-Europa. Dat was 'Urheimat' van de PIE talen sprekende culturen. Van daaruit zouden Indo-Europeanen zich hebben verspreid naar Europa, Centraal-Azië en India. Gimbutsa denkt dat de oorspronkelijke spreker van het PIE een nomadische stam was die leefde in wat nu Oost-Oekraïne en het zuiden van Rusland zijn. Al berust deze Koerganhypothese op archeologische en taalkundige argumenten, waterdicht is het nog niet. Toch heeft het veel invloed gehad op het onderzoek naar PIE talen en culturen.
Wat we in ieder geval weten over sprekers van het PIE is:
- hun oorspronkelijke taal ontstond vijfentwintigduizend jaar geleden in Centraal-Europa
- vermoedelijk bestonden ze niet uit één volk, maar waren ze juist een mengeling van blanke en donkere mensen die deels zwierven en deels een vaste woonplaats hadden
- het is niet precies bekend wanneer ze uit elkaar vielen, maar waarschijnlijk tussen drieduizend tot vierduizend jaar v. Chr.
- de eersten die wegtrokken vestigden zich in Klein-Azië (komen voor als Hittieten in de Bijbel)
- reden voor deze verhuizingen was dat men voedsel, jachtgronden en vruchtbaar land zocht
- PIE spreidde zich over heel Europa en kwam via Rusland en Iran ook in het Indiase subcontinent
- de planten- en dierenwereld die de PIE sprekers kenden, gedijt in een zeer koud noordelijk klimaat (degenen van hen die trokken naar een meer exotisch klimaat, kregen later leenwoorden erbij voor die betreffende planten en dieren)
- hun oorspronkelijke taal bevatte woorden voor sneeuw en ijzige kou
- onderzoekers vonden drie woorden die in elke taal uit de Indo-Europese taalgroep voorkomen; beukenboom, schildpad en zalm en de enige geografische plek waar je die allemaal levend vindt is het gebied in Centraal Europa tussen de Elbe, Oder, Weichsel en de Rijn