Hans Christian Andersen en zijn sprookjes

Hans Christian Andersen
Hans Christian Andersen is in 1805 geboren in Odense, waar hij ook opgroeide. Als klein kind speelde hij veel met poppen in zijn poppenkast. Zijn droom was om acteur te worden, maar hij werd niet aangenomen op de Koninklijke theaterschool. Andersen was een verlegen en stille jongen. Ook op sociaal gebied was het geen hoogvlieger; de omgang met anderen ging moeizaam. Hij zat op een school voor armen maar kwam later terecht op een goede school doordat hij een beurs kreeg van vrienden. Hij werd hier erg gepest door de leerlingen maar ook door de leraren. Er wordt dan ook wel eens gezegd dat ‘Het lelijke eendje’ een sprookje is dat over zichzelf gaat en gebaseerd is op zijn jeugd.Zijn debuut in de schrijverswereld was in 1827 met het gedicht ‘Het stervende kind’. In totaal heeft hij zo’n 150 sprookjes geschreven. Allemaal met het humoristische inzicht van Andersen, maar ze kunnen ingedeeld worden in uiteenlopende categorieën, zoals poëtisch-filosofische mythe maar ook realistische korte verhalen. Andersen was ook een graag geziene gast aan het hof van koningin Victoria, koningin van het Verenigd Koninkrijk. Doordat Andersen een dagboek bijhield is er veel over zijn leven bekend. Zo heeft hij is een bezoek gebracht aan Amsterdam, waar hij ook aan een sprookje gewerkt zou hebben. Welk sprookje dat precies is, is onbekend. Dat is ook niet vermeld in zijn dagboek. In 1875 overleed Andersen in Kopenhagen.
Sprookjes van Hans Christian Andersen
Hans Christian Andersen heeft vele sprookjes op zijn naam staan. Een aantal daarvan zijn ook nu nog erg bekend. Het net al genoemde sprookje 'Het lelijke eendje' bijvoorbeeld. Andere voorbeelden van bekende sprookjes van Andersen zijn 'De prinses op de erwt', 'De kleine zeemeermin' en 'Duimelijntje'. Hieronder is echter het verhaal te vinden van twee sprookjes die iets minder bekend zijn in Nederland.De nieuwe kleren van de keizer (1837)
Het sprookje ‘De nieuwe kleren van de keizer’ gaat over een keizer die veel geeft om zijn uiterlijk. Hij draagt peperdure kleding maar ondanks dat eist hij toch steeds meer en meer van zijn kleermakers. Hij zegt dat hij iets heel bijzonders wil hebben van ‘de stof die niet bestaat’. Er komen kleermakers aan het hof die zeggen dat ze dit kunnen regelen. Ze hebben namelijk een stof die alleen zichtbaar is voor slimme mensen. De kleermakers gaan er vanuit dat niemand durft te erkennen dat ze de stof niet zien omdat ze dan voor dom uitgemaakt zouden worden. De keizer geeft ze toestemming om de opdracht te gaan uitvoeren.
Als het af is, wordt er een heel mime uitgevoerd en krijgt de keizer het kleed aangetrokken. De keizer ziet zelf het hele kleed helemaal niet, maar iedereen zegt dat het er prachtig uitziet waardoor hij er zelf ook in gaat geloven. Als hij even later vol trots bij het volk loopt, waant hij zich in dure en bovendien ook unieke kleding. Er wordt niet gereageerd vanuit het volk. Iedereen is bang uitgemaakt te worden voor dom als ze zeggen dat ze het kleed niet zien. Maar dan roept een kind ineens: ‘Hé kijk, de keizer loopt in zijn blootje!’. Het is eerst doodstil, maar dan wordt door meerdere mensen de kreet van het kind bevestigd. De keizer loopt trots door, ook al ziet hij de kleding zelf ook niet. Ondertussen snapt hij dat de twee kleermakers oplichters waren, maar de kleermakers zijn al lang en breed vertrokken.
Het oude huis (1848)
Het sprookje 'Het oude huis' gaat over een huis van bijna driehonderd jaar oud. De andere huizen in de straat zijn modern en het oude huis is daardoor een vreemde eend in de bijt. Het huis wordt bewoond door een oude man met een pruik. Een overbuurjongen van de man vindt het wel een prima huis en geeft een tinnen soldaatje aan de knecht van de oude man als cadeau voor hem. Na dit presentje wordt de jongen uitgenodigd in het oude huis. Het huis hangt volle met oude portretten van ridders in harnassen. De man heeft het prima in zijn huis. Hij krijgt bezoek van zijn herinneringen en vandaag ook nog eens van de buurjongen. Hij vindt zichzelf helemaal niet eenzaam zoals de ouders van de overbuurjongen hadden gezegd over de man. De tinnen soldaat kan praten en zegt dat hij het wel te stil vindt in zijn nieuwe verblijfplaats, maar de jongen antwoordt dat hij zich er doorheen moet zetten en gaat naar huis.
Een week later bezoekt de jongen de oude man nog een keer. De tinnen soldaat zegt dat hij weg wil uit het huis van de oude man. Hij heeft zelfs tin gehuild omdat hij het helemaal niet naar zijn zin heeft in het stille huis. Echter antwoordt de jongen dat hij is weg gegeven en dat hij dus niet zomaar meer weg kan. Het soldaatje wil veel liever meevechten in de oorlog dan in het stille huis staan en valt op de vloer. Doordat hij in een spleetje valt verdwijnt hij in een open graf.
