Zinnen ontleden
Iedereen kent het wel, heeft het ooit gehad op de basis- of middelbare school; zinsontleding. De persoonsvorm was wel makkelijk, maar daarna werd het alweer moeilijker. Daarom hier voor iedereen nog eens wat dingen op een rijtje.
De persoonsvorm
De
persoonsvorm is het werkwoord in de zin;
Ik heb limonade gedronken.
Hij heeft limonade gedronken.
Heb en heeft zijn dus hier de persoonsvormen. Er zijn 2 manieren om dit heel makkelijk te kunnen vinden;
- Maak de zin vragend, dan komt de persoonsvorm als eerste woord in de zin te staan,
- Zet de zin in een andere tijd, dan is het woord dat verandert de persoonsvorm.
Probeer het maar eens met de volgende zin;
Marlies heeft gister, tijdens het fietsen, een appel gegeten.
- Als je de zin vragend maakt krijg je; Heeft Marlies gister, tijdens het fietsen, een appel gegeten?
- Als je de zin in de verleden tijd zet krijg je; Marlies had gister, tijdens het fietsen, een appel gegeten.
In deze zin was de persoonsvorm dus
heeft.
Het onderwerp
Het
onderwerp in een zin is het zinsdeel waarover iets wordt meegedeeld en dat in getal en persoon overeenkomt met de persoonsvorm;
Ik zie een grote rode bus.
Zie is hier de persoonsvorm (zet de zin maar eens in de verleden tijd of in vragende vorm) en het onderwerp is dus
ik, namelijk het woord dat betrekking heeft op de persoonsvorm. Er is 1 manier om gemakkelijk het onderwerp van een zin te vinden;
Maak van de zin en wie- of wat-vraag. Hiervoor zet je wie of wat voor de persoonsvorm.
Probeer het maar eens met de volgende zin;
Tim zag vorige week, toen hij in de auto zat, een geel vliegtuig.
Als je ‘wie’ voor de persoonsvorm zet, krijg je de volgende zin;
Wie zag vorige week, toen hij in de auto zat, een geel vliegtuig?
Het antwoord (en dus het onderwerp) is
Tim.
Het meewerkend voorwerp
Het
meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat meewerkt om een handeling mogelijk temaken;
We gaven hem meteen goede raad.
Om zeker te weten of je het meewerkend voorwerp gevonden hebt, moet je even kijken of je er
aan of
voor voor kunt zetten of weg kunt laten.
Probeer het maar eens met de volgende zin;
Je moet Joke een brief schrijven.
Als je
aan aan deze zing toevoegt krijg je het volgende;
Je moet aan Joke een brief schrijven.
Joke is hier dus het meewerkend voorwerp.
Oefeningetjes
Hier volgen een paar oefeningetjes om de
zinsontleding te oefenen. Probeer bij iedere zin maar eens de persoonsvorm, het onderwerp en het meewerkend voorwerp te vinden.
- Jan heeft Anke gister zijn fiets geleend,
- Op de markt waren dadels te koop, die heb ik voor Els gekocht,
- In de bus zat een mevrouw een brief te schrijven aan haar oom,
- Meester Piet onderwijst migranten Nederlands.