De hunebedden en unieke steenkisten in Eext
Borger mag dan het langste hunebed hebben van Nederland, Eext heeft het meest unieke hunebed van ons land! Het hunebed D13 wijkt af, omdat het niet de doorsnee vorm heeft die de andere hunebedden hebben. Daarnaast ligt het hunebed als enige in Nederland onder de grond. In het Drentse dorp Eext staan ook nog twee ‘normale’ hunebedden, namelijk D12 en D14. Drie hunebedden in één klein dorp lijkt misschien royaal, maar dit waren er oorspronkelijk zes. Dat hunebedden zijn verdwenen is niet verwonderlijk, want bijna de helft van de hunebedden in Drenthe (aangegeven met de letter 'D') bestaat niet meer. D14 is één van de weinige hunebedden die bewijs toont dat men vroeger niet schroomde om hunebedden op te blazen met grof geweld.
Het portaalgraf D12
Kenmerken van D12
D12 heeft een lengte van 6,8 meter en een breedte van 2,8 meter. Het hunebed heeft de klassieke vorm die de meeste hunebedden hebben: twee lange zijdes met aan één zijde een ingang, en twee korte zijdes. Het hunebed D12 is opgebouwd uit vier trilithons (constructies van twee staande zijstenen met bovenop één liggende deksteen). Drie van de vier dekstenen zijn nog aanwezig. Deze drie grote dekstenen liggen allemaal op de grond, in de voormalige ‘grafkelder’. De grafkelder is de grote open ruimte in een hunebed waarin overledenen werden geplaatst (meestal in urnen) en waar de hunebedbouwers regelmatig offers neerlegden, zoals rijkelijk versierde potten.
De ingang was, evenals bij de meeste hunebedden in Nederland, gemaakt uit één trilithon. Een hunebed met zo’n ingangspartij wordt een portaalgraf genoemd. In de loop van de tijd is de trilithon verwijderd, waardoor tegenwoordig een simpele opening zichtbaar is.
Geschiedenis van het hunebed
De oudste vermelding van het hunebed dateert uit 1756 door de politicus Johannes van Lier. In het boek dat Van Lier vier jaar later publiceerde, vertelde hij over omgedraaide urnen en een compleet kraaghalsflesje die waren gevonden. De vondsten waren allemaal gemaakt door de Trechterbekercultuur, in de periode 3400 – 2850 v.Chr. In 1952 werd het hunebed onderzocht door archeoloog Albert van Giffen die onderzoek deed naar alle Nederlandse hunebedden. Zijn vermoeden dat de vierde deksteen onder de grond zou liggen, bleek onjuist.
Het ganggraf D14
Een groot hunebed
Het hunebed D14 heeft een lengte van 18 meter en een breedte van 4,5 meter. Het hunebed heeft bestaan uit achttien zijstenen en negen dekstenen. Tegenwoordig liggen er nog zes dekstenen. D14 heeft een aanzienlijke lengte voor Nederlandse begrippen. Het langste hunebed in Nederland is D27 in Borger en meet maar liefst 22,5 meter.
De ingang bestaat uit vier zijpoortstenen, oftewel twee trilithons. Deze lange ingang doet denken aan een gang. Om die reden worden zulke hunebedden beschouwd als ganggraven. Bijzondere graven zijn dit niet, want in Nederland vallen bijna alle hunebedden onder het type ganggraf of portaalgraf. Wat wel enigszins bijzonder is aan dit hunebed is dat een deel van de stenenkrans nog aanwezig is. Een grote ring van stenen plaatste de Trechterbekercultuur niet om alle hunebedden. Waarom en hoe zij onderscheid maakten tussen de hunebedden is onbekend.
De geschiedenis van D14
De eerste vermelding van het hunebed komt net als D12 uit 1756. Het was opnieuw Van Lier die het hunebed voor het eerst bekend maakte. In zijn vermelding stond dat in 1752 een urn was aangetroffen met daarin een Romeinse munt. In 1871 werd de dekheuvel die het hele hunebed verstopte onder een laag aarde verwijderd. De verwijdering van de eeuwenoude dekheuvel was een beslissing van de overheid die met al haar goede bedoelingen alle hunebedden één voor één wilde ‘opknappen’. Als reactie op deze actie stuurde Engeland twee oudheidkundigen naar Drenthe in 1878. William Colling Lukis en sir Henry Dryden maakten tekeningen en notities van veertig hunebedden. Toen ze terug gingen naar Engeland namen ze het vondstmateriaal mee dat sindsdien te bezichtigen is in het British Museum. Pas in 1927 kwam het hunebed weer in de belangstelling toen Van Giffen het eeuwenoude graf onderzocht. Tijdens het onderzoek werd duidelijk dat de dekheuvel ongeveer 30 meter lang en 18 meter breed was. Daarnaast werd duidelijk dat het hunebed waarschijnlijk was gebouwd rond 3300 – 3200 v.Chr.
Men wou hunebed opblazen
Tot 1871 bestonden er geen regels omtrent de Nederlandse hunebedden. Onderzoek naar deze monumenten werd er nauwelijks gedaan en om die reden zag men de relevantie niet in van de hunebedden. Keien van de hunebedden werden als het ware ‘gestolen’ en gebruikt voor de bouw van kerken en voor het versterken van zeeweringen. Dit was men goed recht, want de overheid beschermde de hunebedden niet en bovendien waren veel hunebedden niet eens eigendom van de overheid.
D14 laat enkele sporen zien die men vroeger heeft achtergelaten. In enkele keien zitten gaten die gemaakt zijn door moderne boren. In de gaten werd buskruit gestopt (toepasbaar sinds de 14e eeuw) en tot ontploffing gebracht. De gebroken keien werden verwerkt tot gruis om de wegen mee te verharden. Het plan om D14 helemaal op te blazen is klaarblijkelijk niet helemaal gelukt, want anders waren de keien met boorgaten verdwenen. De kans is aanwezig dat de overheid het hunebed heeft gered toen ze in 1871 de eerste regels opstelden omtrent de hunebedden. Helaas zijn er wel drie dekstenen ‘verdwenen’ en niemand weet waar ze zijn gebleven.
Het dubbele bijzondere hunebed D13
Trapgraf
Bij het hunebed D13 zijn er verscheidene bijzondere dingen aan de hand. Ten eerste is het hunebed erg klein met haar afmeting van 4,3 meter lang en 3,2 meter breed. D13 heeft slechts zes zijstenen en twee dekstenen. In tegenstelling tot de meeste hunebedden heeft dit hunebed de ingang aan één van de twee korte zijdes en niet aan een lange zijde. Dit kleine hunebed zou behoren tot het type ‘dolmen’ als het boven de grond zou liggen.
D13 heeft een stenen trappetje als ingang. Het trappetje van het hunebed heeft bestaan uit vier treden en bestond uit kleine stenen. D13 is het enige zogenaamde trapgraf dat nog in ons land bestaat.
Ook uniek: intacte dekheuvel
Het bijzondere hunebed D13 werd voor het eerst ontdekt in 1735. Niet lang daarna, in 1756 werd het hunebed leeggegraven door stenenrooiers. Onmiddellijk voerde Van Lier gravend onderzoek uit. Tijdens de werkzaamheden vond hij onder andere urnen met verbrande botten die vervolgens (samen met alle andere vondsten) zoek zijn geraakt. In 1878 onderzochten Lukis en Dryden het hunebed en de vondsten die zij daarbij vonden, namen ze terug naar Engeland.
Vervolgens onderzocht Van Giffen D13 in 1927. Hij richtte zijn onderzoek grotendeels op de unieke dekheuvel die bij de meeste hunebedden in Nederland niet meer aanwezig is. De dekheuvel is bij enkele
hunebedden in het buitenland nog wel grotendeels zichtbaar. Geconcludeerd werd dat de dekheuvel van D13 in drie perioden was opgeworpen. Het gedeelte van de dekheuvel die tot halverwege de zijstenen reikt was het oudst. De aarde die tot iets onder de dekstenen reikte was daarna geplaatst. In de laatste periode waren de dekstenen volledig bedekt door de dekheuvel. Eigenaardig is dat de top van de dekheuvel was opgeworpen in de periode na de Trechterbeker-periode (2850 – 2000 v.Chr.). Grafmonumenten in de vorm van hunebedden werden toen niet meer gemaakt, maar blijkbaar bleef men toch de zorg dragen over de hunebedden.
Moderne geschiedenis van D13
Het verhaal van D13 eindigt nog niet. Tot 1976 had het hunebed nog maar één deksteen van de oorspronkelijke drie. In dat jaartal werd op vierhonderd meter afstand van het hunebed een grote deels afgevlakte zwerfkei gevonden in Eext. Al snel werd duidelijk dat het een deksteen van een hunebed was en men heeft de steen geplaatst op D13. Men verwacht dat de derde deksteen onder de grond nabij de kerk ligt.
Tegenwoordig gaat het hunebed onder de naam ‘stemberg’. Dit zou een verbastering zijn ‘steenberg’. Wanneer of door wie D13 deze bijnaam kreeg, is onbekend.
De drie verdwenen hunebedden in Eext
Oorspronkelijk lagen in de omgeving van D13 nog drie hunebedden: D13a, D13b en D13c. Wanneer, waarom of door wie de hunebedden zijn verdwenen is onbekend. Het is niet ondenkbaar dat de stenen werden hergebruikt in bijvoorbeeld kerken of werden opgeblazen in kleine stukjes. Gelukkig weten we sinds de twintigste eeuw dat deze drie hunebedden in ieder geval op een punt in de geschiedenis in Eext hebben gestaan.
In 1923 werden de restanten van D13a aangetroffen. Deze bestonden uit een grote kuil met daarin veel kleine stenen en enkele scherven aardewerk. De grote keien waar de hunebedden van waren gebouwd, waren afwezig. Hierdoor werd aangenomen dat het hunebed geen trilithon had als ingang en dus een steenkist was. Kort daarna, in 1927 werden restanten gevonden van D13b en D13c. Bijna alle restanten van D13b waren verstoord door een later gegraven sloot. Wel konden archeologen schatten dat het hunebed erg klein moet zijn geweest en waarschijnlijk een steenkist was. Van hunebed D13c waren standsporen aanwezig. Standsporen zijn oude kuilen waarin de keien hebben gestaan. De grond van de kuilen verkleurt in de loop van de tijd, waardoor een kleurverschil zichtbaar wordt met de omliggende aarde. Aan de hand van de verkleuringen kon worden vastgesteld dat D13c een afmeting had van 3,5 meter lang en 1,5 meter breed. Tevens was een deel van de vloer van de grafkamer intact. Het kleine formaat van zowel het hunebed als de grafkamervloer gaf sterke aanwijzingen dat ook dit hunebed een steenkist was.
Het is moeilijk in te schatten hoe oud de verdwenen hunebedden waren. Uit de aardewerkanalyse bleek dat de scherven dateerden uit de hele periode waarin de Trechterbekercultuur hunebedden bouwde tussen 3400 – 2850 v.Chr.