Nederlandse postgeschiedenis: Post in de vroegmoderne tijd
Sinds de middeleeuwen werd het postvervoer in de Nederlanden vooral door de steden afzonderlijk geregeld. In de vroegmoderne tijd werd geleidelijk aan de stap gezet richting het centraal organiseren van de post. Pas in de Franse tijd zou deze ontwikkeling zijn bekroning vinden in de oprichting van een nationale postdienst, die in 1799 formeel van de grond kwam. Tot die tijd zouden nog vele stappen gezet moeten worden eer het postvervoer gecentraliseerd werd. Tijdens dit proces kreeg het briefverkeer een steeds grotere omvang. Ook de organisatie werd daardoor meer gelaagd, want het nieuwe beroep van postmeester ontstond. Verder werden brieven door de kolonisatie over grotere afstanden vervoerd. De postgeschiedenis veerde zo mee op de wereldgeschiedenis.
Het postrecht van de koning
Formeel lag de organisatie van het postvervoer in de middeleeuwen al wel bij één centrale figuur, namelijk de koning. Aan hem kwam namelijk het postrecht (het recht om het vervoer van brieven te regelen) toe. De vorst had er echter voor gekozen om dit recht aan zijn stedelijke onderdanen door te geven, zodat iedere stad voor zich het postvervoer zou regelen. Behalve dat de dorpen en het platteland hiermee buiten de postvoorziening vielen, bracht dit systeem ook een grote inefficiëntie met zich mee. Elke stad regelde immers zijn zaken voor zich.
In praktijk betekende dit systeem van stedelijk postvervoer bijvoorbeeld dat boden slechts de brieven van de eigen stad naar een andere stad brachten, maar geen post vanuit die stad konden mee terugnemen. De post van de stad waarin zij post bezorgden, werd immers door die andere stad geregeld, waarvan zij geen bode waren. Slechts op de heenweg was een bode dus beladen, maar op de terugweg had hij niets. Om dat te ondervangen, maakte een stadsbode soms verboden afspraken met zijn collega’s uit de andere stad. Halverwege spraken zij namelijk op een plaats af, waar zij elkaars post ruilden.
Vervoersmiddelen in de zeventiende eeuw
Het postvervoer tussen de steden vond aanvankelijk door bodelopen plaats. Vanaf ongeveer halverwege de zeventiende eeuw werd het vervoer te paard gebruikelijker. Dit hield onder meer verband met de vrede van Münster, die in 1648 gesloten werd en die het einde van de tachtigjarige oorlog betekende. Door deze vrede kregen vele te paard strijdende soldaten of cavaleristen een nieuwe baan als postvervoerder of postiljon.
De postiljon
Een postiljon (een paardrijder die post vervoerde) reisde door de steden, waar hij te herkennen was aan zijn hoorn. Deze gekrulde posthoorn wordt tegenwoordig nog op vele brievenbussen afgebeeld. De postiljon gebruikte hij om aan te geven dat hij in een stad aankwam of er juist vertrok.
Schepen en koetsen voor het postvervoer
Per schip en met de trekschuit werd ook veel post binnen de Nederlanden vervoerd. De postverbindingen tussen de steden waren immers vooral in het gewest Holland te vinden, waar voldoende vaarroutes voor handen waren. Het vervoer was echter wel vrij traag, zodat postiljons soms hun werk overnamen. Daarnaast waren er koetsen, waarmee op vaste tijden tussen steden reizigers en goederen vervoerd werden. Het brievenverkeer kon hierop meeliften.
De grote scheepvaart en het brievenverkeer
Ook over grote afstanden moesten brieven richting de Nederlandse koloniën getransporteerd worden. Vooral richting Nederlands-Indië ontstond een levendig transport. Matrozen vervoerden soms voor particulieren een brief, hoewel dat tegen de regels was. Voor hen was dit interessant, want bij aflevering van de brief zou een bezorgvergoeding betaald worden door de ontvanger. Door deze betalingswijze was de afzender vrij zeker van de overkomst van de brief, want de besteller zou zijn geld pas bij het bezorgen van de brief ontvangen.
De matrozen van de grote zeeschepen waren dan ook vrij geïnteresseerd in de brieven. Soms kregen zij die in Hollandse havens in handen gedrukt, maar ook op het strand van het tegenwoordige Zuid-Afrika viel veel te halen. Op dit strand werden namelijk tal van brieven onder zogenaamde poststenen gelegd. Op dergelijke stenen stond soms een opschrift van de kapitein die de brieven had achtergelaten.
De reden dat een kapitein zijn brief in Afrika achterliet, was gelegen in de verkorting van de overkomstduur van zijn brieven. Wanneer namelijk vanuit het oosten teruggevaren werd naar het westen, zou het lang duren eer een brief in Nederlands-Indië bezorgd zou worden. Om die tijd te verkorten kon een brief beter meegegeven worden aan een schip dat in de tegengestelde richting voer. Een brief voor Batavia hoefde dan bijvoorbeeld niet eerst naar de Nederlanden, maar kon vanaf Afrika rechtstreeks naar Nederlands-Indië vervoerd worden door een matroos die vanaf Europa kwam.
Gelaagdheid in het postwezen
Aan het einde van de middeleeuwen werkte een bode direct in opdracht van het stadsbestuur. Door de toename van de postvolumes begon dit eenvoudige poststelsel te veranderen in een hiërarchisch systeem. Daarbij deed een landelijke organisatie van het postwezen uiteindelijk zijn intrede.
Postmeester
Het werk van boden viel niet mee. Naast alle inspanning die het vergde om te voet van de ene stad naar de andere te reizen, waren er op de soms slecht begaanbare wegen ook vele rovers actief, die de boden lastig vielen. Zij besteedden hun taak dan ook graag uit aan knechten, waardoor zij zelf slechts een regiefunctie hadden. Voortaan werden zij postmeester genoemd.
De rol van postmeester holde meer en meer uit. Regenten zagen er namelijk een makkelijke manier in om inkomsten binnen te halen. Kleine kinderen werden door hen tot postmeester gemaakt, zodat deze al vast geld konden opstrijken. Door de gewone man in de Nederlanden werd naar een dergelijke praktijk met afschuw gekeken.
Statenpost
Een volgende stap in het proces richting een grote en gelaagde postdienst vormde de komst van de Statenpost in 1752. Dit was een nationale postdienst, die haar diensten verrichtte naast reeds bestaande poststructuren, zoals het postvervoer dat per trekschuit plaatsvond. Het voordeel van deze organisatie was dat zij een stevige tegenpartij kon vormen ten opzichte van een grote buitenlandse postmaatschappij als de Duitse postdienst. Zij bleef echter slechts een van de partijen, die het postale verkeer in de Nederlanden regelde. Pas in de Franse tijd zou een postdienst opkomen, die het alleenrecht op het bezorgen van brieven zou hebben. De Statenpost vormde hiervan een voorloper. Deze organisatie bracht namelijk grotere gelijkheid in de portokosten, een weg die in de negentiende eeuw verder bewandeld zou worden. De tijd dat de prijzen per stad verschilden, raakte zo uit beeld.
© 2016 - 2024 Ddek, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Bronnen en referenties
- G. Hogesteeger, 200 jaar post in Nederland (Den Haag 1998).
- M. Davids, De weg naar zelfstandigheid (PTT 1989). De voorgeschiedenis van de verzelfstandiging van de PTT in 1989 (Hilversum 1999).
- E. Steegen, Kleinhandel en stedelijke ontwikkeling: het kramersambacht te Maastricht in de vroegmoderne tijd (Hilversum 2006).
- J. Dehé, "Een slaafsch en ongezond bedrijf": de geschiedenis van het openbaar vervoer in Waterland, 1630-1880 (Hilversum 2005).
- J.J. van Herpen, Hilversum anno 1850: leven in een dorp van landbouw en textielnijverheid in de 19e eeuw (Hilversum 1990).
- http://www.laakland.nl/suezkanaal_postroutes.htm